© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A.W. van den Hurk, 'Elsen, Godefridus van den (1853-1925)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/elsen [12-11-2013]
ELSEN, Godefridus van den (1853-1925)
Elsen, Godefridus van den (kloosternaam Gerlacus), norbertijn en emancipator van de Noordbrabantse boerenstand (Gemert 13-4- 1853 - Heeswijk 20-4- 1925 ). Zoon van Cornelis van den Elsen, landbouwer, en Helena Jansen.
Van den Elsen bezocht de Latijnsche School te Gemert en werd in 1869 norbertijn van de Abdij van Berne in Heeswijk. Na zijn priesterwijding in 1876 was hij ruim twee jaar, van 1878 tot 1880, kapelaan te Berlicum, hetgeen zijn verbondenheid met de plattelandsbevolking versterkte. Zijn grote activiteiten zou Van den Elsen echter vanuit de abdij ontwikkelen. Hij werd de grote bezieler van het pas in 1857 te Heeswijk herstelde conventsleven, gaf de stoot tot de hereniging van Berne met de Orde en was de stichter van het Gymnasium Sint-Norbertus, beide in 1886 verwezenlijkt, begon in 1892 het abdijtijdschrift 'Het Offer' en pleitte voor een missie in Wisconsin (USA), die in 1893 een aanvang nam.
Van jongsaf toonde hij zich spreker en volksschrijver. Zijn preken te Berlicum verschenen later uitgewerkt in het Zondagsblad der H. Familie. Ze handelden meest over het familieleven, zoals de auteur dat in ideale vorm meende aan te treffen in het bijbelboek Ruth. Omdat zijn artikelen erg in de smaak vielen, bundelde hij deze 'zedenlessen' later in het Bloemhofke van Ruth (1892). Zijn artikelen van minder gewijde grond kwamen in de bundel Bloemen geplukt buiten het Hofke van Ruth... (1894).
Tussen 1880 en 1890 werkte Van den Elsen samen met archivaris Willibrord Hoevenaars. Hij verzamelde bronnenmateriaal voor de plaatselijke geschiedenis van Heeswijk, Dinther, Berlicum en omgeving. Sinds 1884 ging hij zich bezighouden met Sint Norbertus en zijn Orde. Daaruit ontstond de Beknopte levensgeschiedenis van den H. Norbertus... (1890). Wegens de stichtende en apologetische opzet heeft dit werk zijn betekenis grotendeels verloren. Meer documentaire waarde behield zijn Geschiedenis van de Latijnsche School te Gemert (1887), en vooral de bronnenpublikatie in twee delen van G. Coeverincx, Analecta (1905-1907), die hij met zijn leermeester Hoevenaars verzorgde.
Van 1886 tot 1902 was Van den Elsen de eerste rector en voornaamste leraar van het Sint-Norbertusgymnasium, waar men eerst het Gemertse kosthuizensysteem volgde, maar weldra een internaat begon. Door veel genealogische nasporingen wist hij studiebeurzen te verwerven. Allesdoener en allesdurver als hij was, maakte hij ook eigen Latijnse leerboekjes, een bewerking van W. Bilderdijks De ziekte der geleerden, en maakte bestaande toneelspelen geschikt voor eenvoudige opvoering. Bij dat 'pasklaar' maken van drie toneelspelen van Joost van den Vondel en ook bij de verkoop van een honderdtal handschriften en oude boekdrukken der abdij ten behoeve van de abdijkas toonde hij echter weinig begrip voor cultuurbezit.
Het onderwijswerk van Van den Elsen, aanvankelijk nog samengaand met drukke geschiedkundige activiteiten, zou tegen het eind van de negentiende eeuw steeds meer moeten wijken voor het sociale werk dat hij ging verrichten. De boerenzoon werd, mede door zijn ervaringen opgedaan tijdens zijn Berlicumse jaren, door de heersende landbouwcrisis opgewekt om iets voor de noodlijdende boeren te ondernemen. Bovendien heeft de encycliek Rerum Novarum (1891) bij hem de gedachte opgeroepen dat organisatie noodzakelijk was. Kort daarna, op 24 januari 1892, plaatste hij zijn artikel 'De geduldige landman', dat een pleidooi daarvoor inhield, in het Noordbrabantsch Dagblad. De Sittardse onderwijzer J. Claessen had voor Limburg naar Duits voorbeeld al jaren hetzelfde bepleit. In de volgende jaren kwamen er contacten tussen Claessen en Van den Elsen tot stand. Het voortdurend spreken over de noodzaak van organisatie leidde ertoe dat op 17 augustus 1896 de Noordbra-bantsche Christelijke Boerenbond (NCB) werd opgericht, waarin Van den Elsen een groot aandeel had. Hetzelfde jaar werd hij hoofdredacteur van het Maandblad voor, later Weekblad van den Noordbrabantschen Christelyken Boerenbond, waarvoor hij tot 1918 wel duizend bijdragen schreef. Tot 1921 bekleedde hij het geestelijk adviseurschap van de NCB. In 1898 werd hij ook medeoprichter van de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank (CCB) te Eindhoven, waarbij het Duitse Raiffeisensysteem tot voorbeeld diende. Jarenlang doorkruiste hij de bisdommen 's-Hertogenbosch en Breda voor het oprichten van plaatselijke boerenbonden en boerenleenbanken, en in 1902 werd hij ook secretaris van de Nederlandsche Boerenbond. Hij vocht onverzettelijk, stug en demagogisch, wanneer boerenbelangen op het spel stonden, zoals tijdens de 'Boteroorlog' in 1904 - een strijd tussen de zuivel-organisaties van de Noordbrabantse boeren en boterhandelaren met als inzet het rijksbotermerk. Hij streed voor beter pacht-, hypotheek- en erfrecht van de boeren, en verzette zich tegen het jachtrecht en de crisismaatregelen van de regering tijdens de Eerste Wereldoorlog. Tegenover het liberalisme en het socialisme ijverde hij voor de godsdienstige en sociale vorming der boeren. Hij bestreed woeker en uitbuiting van buitenaf, maar waarschuwde zijn boeren ook tegen de geest van materialisme. Ook wilde hij de oude levensstijl der boeren in ere houden en zei daarom 'Een boer met een snor is een lor', en verdacht het boerenmeisje dat niet meer voor de kapmantel voelde, meteen van stadse manieren.
Was Van den Elsen hard voor anderen, hij was dat ook voor zichzelf: volgens de overlevering studeerde hij 's avonds, om niet in slaap te vallen, met zijn voeten in een bak koud water. Naast dit rigorisme was ook pessimisme hem niet vreemd. Dit blijkt zowel uit zijn van 1880 tot 1924 lopend Latijns Dagboek als uit Mijn Testament, een afscheidsgroet en laatste vermaning uit 1920. Twee jaar na zijn dood eerden de dankbare Brabantse boeren hun grote voorman door de abdijkerk in Heeswijk aanzienlijk te vergroten. Als hoeksteen van de toren hakte de beeldhouwer Jozef Cantré het vierkante beeld van de even ongepolijste 'Boerenapostel'.
A: Archivalia betreffende Van den Elsen voornamelijk in archief Abdij van Berne, archief van het bisdom 's-Hertogenbosch, archief der Coöperatieve Centrale Boerenleenbank te Eindhoven en archief van de Nederlandse Boeren- en Tuindersbond te 's-Gravenhage.
P: Zie behalve bovengenoemde werken, bibliografie bij Hollenberg, 375-376, 379.
L: Berneboek. [Met inl. woord van H.M.A. Stöcker. Heeswijk, 1934] passim; P. Hollenberg, Gerlacus van den Elsen, Ord. Praem. Emancipator van de Noordbrabantse Boerenstand, 1853-1925 ('s-Hertogenbosch, 1956). Proefschrift Nijmegen; F.J.M. van de Ven, 'Berne en de 19e eeuwse geschiedschrijving', in Brabantia 9 (1960) 80-85, 109-120; P. Hollenberg, 'Het Dagboek van Gerlacus van den Elsen', ibidem, 10 (1961) 241-251; M.C.A. van der Heijden, 'Twee Berners in de oude en nieuwe letterkunde rondom 1900: G. van den Elsen en J.M.J. Knaapen' ibidem, 11 (1962) 296-303, 12 (1963) 108-124; A.W. van den Hurk, 'Lotgevallen van de boekerij van de Abdij van Berne', in Varia historica Brabantica VIII, 211-243; Peter van den Elsen, Boerenapostel pater Gerlacus van den Elsen, 1853-1925 (Gemert, 1983) (Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert: 10).
I: Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen, Collectie Onderwerpen: afb. 1a233 [Foto: Archief Abdij van Berne].A.W. van den Hurk
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013