Fabius, Dammes Paulus Dirk (1851-1931)

 
English | Nederlands

FABIUS, Dammes Paulus Dirk (1851-1931)

Fabius, Dammes Paulus Dirk, hoogleraar in de rechtswetenschap en lid van de Raad van State (Garderen, gem. Barneveld 6-7-1851 - 's-Gravenhage 21-12-1931). Zoon van Gerbert Henrij Fabius, Ned. Herv. predikant, en Adriana Ledeboer. Gehuwd op 27-12-1900 met jkvr. Sara Maria Johanna van de Poll. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Fabius, Dammes Paulus Dirk

Paul Fabius was negen jaar toen zijn vader stierf. Daardoor heeft zijn moeder overwegende invloed op zijn opvoeding gehad. Hij hield veel van haar en roemde ook nog in zijn ouderdom de toewijding waarmee zij, ondanks financiële zorgen, de zes bij de dood van de vader nog in leven zijnde kinderen naar hun bestemming leidde.

Voortgezet onderwijs ontving hij op het Instituut Kapteyn te Barneveld. In februari 1868 werd hij toegelaten tot de studie in de rechtswetenschap aan de Leidse Universiteit. Uitzonderlijk is, zeker voor een zo begaafd student, dat die studie bijna elf jaar heeft geduurd. Dit vindt zijn verklaring hierin dat hij de stof uiterst grondig bestudeerde en na het doctoraal examen (1874) redactionele medewerking verleende aan De Standaard. Eerst toen hij na een periode van overwerkt-zijn in 1877 hersteld was, voltooide hij met J.Th. Buys als promotor in 1878 zijn proefschrift over De leer der souvereiniteit. Het geeft voor het grootste deel een kritisch overzicht van de dienaangaande verdedigde theorieën. Daarna behandelt de schrijver de naar zijn oordeel in het Nederlandse staatsrecht neergelegde conceptie van de soevereiniteit. Deze gaat uit van de ongedeelde staatsmacht, die gevestigd is in de Koning en zijn ministers.

Zoals bij velen zijn in de studententijd voor Fabius de grote beslissingen gevallen. Hij kwam in aanraking met Groen van Prinsterer en maakte uit volle overtuiging diens kerkelijke en staatkundige opvattingen tot de zijne. Zijn vroegere studiegenoot Willem van den Bergh, eerst hervormd predikant, vervolgens een vooraanstaande figuur in de Doleantie van 1886, en sinds 11-2-1886 gereformeerd predikant te Voorthuizen, werd zijn hartsvriend.

De omgang met en de herinnering aan Van den Bergh hebben zijn leven beslissend beïnvloed. Hij ontmoette Abraham Kuyper, tegenover wie hij in het staatkundige van het begin af reserve koesterde, maar die hij, ondanks steeds sterker wordend verschil van mening, dankbaar bleef voor wat deze hem in geestelijk opzicht had geschonken.

Na zijn promotie vond Fabius een werkkring op de provinciale griffie in Drente, doch reeds na een jaar werd hij de eerste hoogleraar in de juridische faculteit van de op 20 oktober 1880 geopende Vrije Universiteit te Amsterdam. Een aantal jaren is hij de enige hoogleraar in die faculteit geweest, en hoewel staatsrecht en wijsbegeerte des rechts zijn eigenlijke leeropdracht vormden, heeft hij in vrijwel alle rechtsvakken college gegeven en examens afgenomen. Alleen reeds zijn inaugurele rede en zijn vijf rectorale oraties bewijzen hoe wijd zijn kennis van het recht was en hoever zijn onderzoek zich uitstrekte. Bij voorkeur behandelde hij de (gereformeerde) beginselen, die naar zijn oordeel aan elk rechtsvak ten grondslag lagen, maar preadviezen en studies voor de Nederlandse Juristen Vereniging en andere instellingen doen zien, dat hij ook het positieve recht uitnemend kende.

Naast zijn werk als hoogleraar bewoog Fabius zich jaren lang in de actieve politiek als lid van de gemeenteraad van Amsterdam en van de Provinciale Staten van Noord-Holland. Toenemend verzet in de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) tegen zijn behoudende opvattingen op sociaal terrein - hij zag voor de staat slechts bij hoge uitzondering een taak op sociaal en economisch gebied - leidden er in 1919 toe dat hij niet opnieuw voor deze colleges kandidaat werd gesteld. Zijn benoeming kort daarna tot lid van de Raad van State ervoer hij als een eerherstel. Fabius heeft in de Raad van State goede jaren gehad. Naar buiten is daarvan niet gebleken. De Raad van State werkte destijds vrijwel geheel in beslotenheid. Hij had zitting in de afdeling voor Binnenlandse Zaken en in die voor Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Voorts was hij plaatsvervangend lid van de afdeling voor geschillen van bestuur. Naar zijn eigen getuigenis vond hij in het werk voor de afdeling Contentieux de meeste bevrediging. De plaatsvervangende leden traden veelvuldig op, zodat hij op een niet onbelangrijk aantal zittingen voor deze afdeling kon rekenen. Ambtgenoten hebben zijn kennis van zaken en scherpzinnigheid geroemd.

Fabius stond geheel achter Kuyper in diens strijd tegen de synodale organisatie van de Hervormde Kerk. Hij behoorde als ouderling tot de grote meerderheid van de kerkeraad van Amsterdam, die in 1886 werd afgezet. Van het daaruit ontstane nieuwe kerkgenootschap, de Gereformeerde Kerken in Nederland, was hij een overtuigd lid. De kern van het belijden dier kerken vond hij het best verwoord in een artikel van Kuyper in De Heraut: 'Dat de genade particulier is.'

Fabius kan men het best typeren als een christelijk conservatief. Hij legde sterk de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de mens, die niet door staatshulp verzwakt mocht worden. Daar waar nood was, behoorde het particulier initiatief hulp te bieden. De verzekeringsdwang in de sociale verzekering verwierp hij. Armenzorg van overheidswege was alleen aanvaardbaar wanneer kerken en andere particuliere instellingen aantoonbaar in gebreke bleven in het nodige te voorzien. Staatsrechtelijk was hij voorstander van een sterk overheidsgezag, dat zelfstandig het regeringsbeleid ontwikkelt en uitvoert. Het regeringsprogramma moet door de ministers in overleg met de Koning worden vastgesteld; niet door de partijen aan de Koning en de ministers worden opgelegd. De Staten-Generaal behoren in beginsel gouvernementeel tegenover het regeringsbeleid te staan, al hebben zij ongetwijfeld het recht tot afkeuring.

In de ARP is Fabius na 1894 steeds meer geïsoleerd komen te staan. In het conflict over de Kieswet van J.P.R. Tak van Poortvliet stond hij niet aan de zijde van Kuyper. Zijn opvattingen over het sociale vraagstuk versterkten dat isolement. In de gemeenteraad van Amsterdam en de Provinciale Staten van Noord-Holland bleef hij echter tot 1919 een gezaghebbende plaats innemen.

Na het bereiken van de zeventigjarige leeftijd, 6 juli 1921, is aan Fabius, omdat hij weigerde ontslag te vragen, ongevraagd eervol ontslag als hoogleraar aan de Vrije Universiteit verleend. Directeuren der universiteit hadden hem na zijn benoeming tot staatsraad in 1919 toegestaan tot het einde van het cursusjaar waarin hij 70 jaar zou worden, het nieuwe ambt met het hoogleraarschap te combineren. Daar hij voor het leven benoemd was, meende Fabius dat hij er recht op had hoogleraar te blijven. Van een officieel afscheid van de universiteit die hij 41 jaar gediend had, is door deze strubbelingen geen sprake geweest. Gelet op de onbaatzuchtigheid waarmee hij zijn universitaire functies en zijn politieke ambten heeft vervuld, had in beide gevallen, zelfs wanneer men in rekening brengt dat hij een niet gemakkelijk karakter had, stijlvoller door de organen waarmee hij overhoop lag, kunnen zijn opgetreden.

In de polemiek was hij zeer scherp en zijn oordeel over personen was soms nodeloos kwetsend. Anderzijds was hij een charmant gastheer. Leerlingen die belangstelling toonden voor de achtergronden van zijn onderwijs, konden op zijn belangstelling en hulp rekenen. De band met het Studentencorps aan de Vrije Universiteit, waarvan hij erelid was, hield hij tot zijn dood aan. Kinderen van leerlingen ontving hij graag en gul. Naar het voorbeeld van Groen schonk hij hun graag boeken die voor hun studie van nut zouden kunnen zijn. Hij had een passie om steeds nieuwe generaties in kennis te brengen met de gedachten van Groen van Prinsterer. Om de werfkracht van diens beginselen duidelijk te maken, is het hem zijn gehele leven te doen geweest.

A: Collectie-Fabius in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.

P: Een bibliografie is opgenomen in het hieronder vermelde artikel van B. de Gaay Fortman.

L: [H.] Dooyeweerd, in Weekblad van het Recht 93 (1931) 12377 (31 december) 4; B. de Gaay Fortman, in Handelingen en levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1931-1932, 146-169; C.P.I. Dommisse, in De Magistratuur 4 (1932) nrs. 81, 82, 83, 84, 86; A.W.F. Idenburg, in Antirevolutionaire staatkunde 8 (1932) 1-10; Fabius herdacht. Herdenking naar aanleiding van het feit dat prof.mr. D.P.D. Fabius in 1851 geboren werd... te Amsterdam onder auspiciën van de juridische faculteit der Vrije Universiteit (Delft, 1952); B. Jongeling, Tussen twee reformaties (Goes, 1952).

I: Peter Hofland, Leden van de Raad. De Amsterdamse Gemeenteraad 1814-1941. (Amsterdam 1998) 165.

W.F. de Gaay Fortman


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013