Haagsma, Sjoerd Epco (1852-1916)

 
English | Nederlands

HAAGSMA, Sjoerd Epco (1852-1916)

Haagsma, Sjoerd Epco, werktuigkundig ingenieur (Leeuwarden 18-10-1852 - Utrecht 14-1-1916). Zoon van Age Theodorus Haagsma, notaris, en Dieuwke Feenstra. Gehuwd op 16-10-1883 met Jacoba Sophia de Back. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren. afbeelding van Haagsma, Sjoerd Epco

Haagsma ging, na het doorlopen van de HBS te Leeuwarden waar hij opviel door zijn aanleg voor wis- en natuurkunde, naar de Polytechnische School te Delft, waar hij in 1877 het diploma van werktuigkundig ingenieur behaalde. Aansluitend deed hij nog een jaar praktisch werk als metaalbewerker in Engeland en Duitsland. Terug in Nederland werkte hij korte tijd bij de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij, maar in 1879 stapte hij over naar de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen (SS) als adjunct-ingenieur, waar hij geplaatst werd aan het centraal bureau in Utrecht en in 1881 aan de centrale werkplaats, te Zwolle. Na een kort verblijf aan de andere centrale werkplaats te Tilburg, werd hij in 1890 teruggeroepen naar Utrecht als chef van de technische afdeling en werd hij daarmee de eerste assistent van de chef van tractie J.W. Stous Sloot. Het SS-net kende in die dagen een grote uitbreiding door het overnemen van de lijnen van de Rijnspoor. Veel materieel moest worden aangeschaft, waarvoor Stous Sloot de ontwerpen maakte, maar waarbij hij het detailwerk steeds meer overliet aan zijn assistent.

Toen Stous Sloot in 1896 gepensioneerd werd, was Haagsma zijn aangewezen opvolger. Met de titel hoofdingenieur-werktuigkundige, chef van tractie en materieel, was hij nu verantwoordelijk voor alle rollend materieel, werkplaatsen en machines van de SS. In hetzelfde jaar werd hij ook commissaris van Werkspoor. De sneltreinlocomotieven die Haagsma in 1898-1899 samen met Beyer, Peacock & Co te Manchester ontwierp, volgden uiterlijk de lijnen van die van zijn voorganger, maar waren aanmerkelijk zwaarder en sterker om te kunnen voldoen aan de hogere eisen die het spoorwegverkeer stelde. Een volgend, nog sterker en groter type, dat in 1900 op de baan kwam, was echter geen succes door de onrustige loop. Deze machines waren ontworpen voor de mailtreinen Vlissingen-Berlijn, die door de SS tot Boxtel gereden werden. Deze, en de andere internationale treinen via Venlo en Emmerik, werden voortdurend zwaarder, en ook de snelheid waarmee gereden moest worden, werd steeds hoger gesteld, zodat een sterkere locomotief dringend nodig was. Daarom stelde Haagsma in 1909 de specificatie op voor een sneltreinmachine met drie gekoppelde assen en vier cilinders; het detailwerk werd gedaan door zijn assistent F. Westendorp. Zo ontstond het SS-type 700 (NS serie 3700), de 'standaard'-locomotief van de Nederlandse Spoorwegen (NS) tot na de Tweede Wereldoorlog. Door de uitrusting van deze machines met vier cilinders werd een zodanig uitgebalanceerd drijfwerk verkregen dat de op het spoor uitgeoefende krachten aanmerkelijk minder waren dan bij locomotieven met twee cilinders. Zo kon de statische asbelasting verhoogd worden, waardoor de trekkracht aanzienlijk groter werd. Ook voor het op gang komende Limburgse kolenvervoer waren zeer sterke machines nodig, die onder Haagsma's supervisie werden ontworpen. Het forensenverkeer maakte eveneens locomotieven van een nieuw type nodig. Al deze machines waren zeer succesvol en bleven tot het einde van het stoomtijdperk bij de NS in dienst. Waar mogelijk plaatste Haagsma zijn orders bij de Nederlandse industrie; zo werd Werkspoor al vrijwel direct betrokken bij de bouw van de serie 700 en bouwde de Machinefabriek 'Breda' een aantal kleine rangeerlocomotieven. De werkplaatsen hadden zijn bijzondere aandacht; grote uitbreidingen kwamen in Tilburg vóór 1914 tot stand, en op zijn initiatief werden aldaar sinds 1898 ook locomotieven nieuw gebouwd. Het wagenpark van de SS werd in de jaren van zijn bewind vrijwel verdubbeld, terwijl vele nieuwe types werden ingevoerd. Ook bij het ontwerpen en bouwen van een nieuwe koninklijke trein was hij actief betrokken.

Haagsma was een bescheiden, nuchtere Fries, kalm blijvend onder alle omstandigheden. Hij bezat de gave veel aan zijn ondergeschikten te delegeren en hun een grote vrijheid van handelen toe te staan, zonder daarbij echter zelf het overzicht te verliezen. Kort vóór zijn pensionering overleed hij.

P: 'Proeven met remmen, genomen in 1899 bij de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen', in De Ingenieur 15 (1900) 735-741.

L: G. van Egmond, ibidem 31 (1916) 203-205.

I: De Ingenieur 31 (1916) 204.

A.J. Veenendaal jr.


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013