© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Ph.M. Bosscher, 'Helfrich, Conrad Emile Lambert (1886-1962)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/helfrich [12-11-2013]
HELFRICH, Conrad Emile Lambert (1886-1962)
Helfrich, Conrad Emile Lambert, marineofficier (Semarang (Ned.-Indië) 11-10-1886 - 's-Gravenhage 20-9-1962). Zoon van Alexander Josef Helfrich, officier van gezondheid, en Marie Anna Lambertina Steijns. Gehuwd op 16-12-1919 met Augusta Clasina Gieben. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren.
Helfrich volgde na de 3-jarige HBS van 1903 tot 1907 de opleiding tot zeeofficier aan het Koninklijke Instituut voor de Marine te Willemsoord en specialiseerde zich vervolgens als torpedo-officier. Al in een opmerkelijk vroeg stadium van zijn loopbaan vervulde hij enkele staffuncties. Zo fungeerde hij tijdens de mobilisatie van 1914 tot 1918 enige tijd als adjudant van de commandant in Zeeland en was hij in de periode van 1919 tot 1922 geplaatst bij de marinestaf in Den Haag, toen men zich daar bezighield met het opstellen van een nieuw vlootplan voor Indië. Van 1922 tot 1924 volgde hij de cursus aan de Hoogere Marine Krijgsschool, blijkbaar met uitstekend resultaat: hij werd na afloop benoemd tot leraar aan de Krijgsschool, welke functie hij tot 1927 bleef vervullen. In de jaren 1920 viel ook zijn eerste publicistische arbeid; in verband met zijn verdere loopbaan is frappant dat hij in het Marineblad schreef over 'Onze Weermacht in Nederlandsch-Indië in een toekomstig Pacific-conflict" (1926) en over 'De Staatsmarine" (1927). Eind 1928 ging Helfrich naar Indië als commandant van de nieuwe torpedobootjager 'Piet Hein". Daarna fungeerde hij in de periode van 1931 tot 1933,in de rang van kapitein-luitenant ter zee, als chef staf der Zeemacht in Ned.-Oost-Indië. Vervolgens was hij lid van de bezuinigingscommissie-Idenburg (1933) en, van december 1935 tot december 1937, commandant van het Nederlands eskader in Oost-Indië.
Van 16 februari 1938 tot 1 augustus 1939 trad hij op als directeur der Hoogere Marine Krijgsschool. In die periode werd hij, per 1 september 1938, bevorderd tot schout-bij-nacht en had hij, als lid der zogenaamde Technische Commissie, een belangrijk aandeel in de voorbereiding van het plan voor Indië drie slagkruisers met 'omlijsting" te bouwen. Als vurig voorstander van een sterke artillerievloot voor de verdediging van de Archipel heeft hij daaraan met veel enthousiasme gewerkt.
In september 1939 vertrok Helfrich opnieuw naar Indië om de functie van commandant der Zeemacht en hoofd van het departement der Marine in Ned.-Indië te aanvaarden. Zijn aanwijzing als zodanig lag voor de hand omdat hij in voorgaande functies een brede en diepe kennis had verworven van de problematiek rond de maritieme defensie van Ned.-Indië en omdat hij algemeen beschouwd werd als zeer bekwaam. Tegen de traditie in - deze stond de commandant der Zeemacht, evenals de GG, slechts één dag toe voor het inwerken van zijn opvolger - bereidde hij zich na aankomst te Batavia gedurende enkele maanden, opnieuw in de functie van chef staf, op zijn nieuw taak voor en trad hij eerst op 18 december als vlootvoogd op. Na het bevel van vice-admiraal H. Ferwerda te hebben overgenomen wijzigde hij in zoverre het beleid dat men zoveel mogelijk ging anticiperen op de aanvaarding van het slagkruiserplan, dat door zijn voorganger als te hoog gegrepen werd beschouwd. Bij de behandeling van dit plan in de Volksraad (22-29 april 1940) trad hij als regeringsgemachtigde op en smaakte hij de voldoening de desbetreffende voorstellen door een ruime meerderheid aangenomen te zien. Van de uitvoering van het voornaamste deel van het plan - de bouw van de slagkruisers met omlijsting; daarnaast omvatte het ook nog infrastructurele voorzieningen - is het als gevolg van de bezetting van Nederland niet meer gekomen.
Nadat het Koninkrijk in de oorlog betrokken was geraakt was Helfrich de centrale figuur bij alles wat in Indië werd ondernomen om een zo sterk mogelijke maritieme verdediging tot stand te brengen. In het algemeen werkte hij daarbij harmonisch samen met de overige leden van de Indische regering, alhoewel hij van mening was dat bij de opbouw van de Indische defensie het leger relatief te veel aandacht, en geldmiddelen, verkreeg. Uiteraard moest juist op het terrein dat meer in het bijzonder voor Helfrichs verantwoordelijkheid kwam veel worden geïmproviseerd, omdat het contact met het moederland was afgesneden en de belangrijkste leverancier die was overgebleven, de Verenigde Staten, Indië geen hoge prioriteit gaf. Aan het op redelijk korte termijn tot stand brengen van de door Helfrich gewenste sterke artillerievloot viel dan ook niet te denken. Daarom koos de commandant der strategie: korte acties waarbij ernaar gestreefd werd tijdelijk een lokaal overwicht te verkrijgen en, na een klap te hebben uitgedeeld, snel te verdwijnen, voordat de vijand met versterkingen kon ingrijpen. Het onderzeebootwapen zou in deze strategie een zeer voorname rol vervullen als offensief instrument. Gelegenheid om de tactische samenwerking met bondgenootschappelijke strijdkrachten voor te bereiden kreeg Helfrich nauwelijks, omdat men niet door het houden van internationale oefeningen Japan wilde provoceren.
Helfrich, die inmiddels per 31 augustus 1941 was bevorderd tot vice-admiraal, gaf gedurende de beginfase van de oorlog tegen Japan zelfstandig leiding aan de operaties van de Nederlandse zee- en marineluchtstrijdkrachten in Zuid-Oost-Azië, voor zover die niet onder Brits operationeel bevel waren geplaatst. De successen der Nederlandse onderzeeboten tegen de Japannes bezorgden hem toen in de Amerikaanse pers de bijnaam 'ship-a-day Helfrich". Bij de vorming van het American-British-Dutch-Australian Command (ABDACOM) voor het gebied van de 'Maleise Barrière" werd hij tot zijn grote teleurstelling niet in de top van die organisatie opgenomen. Op 14 februari 1942 volgde hij echter de Amerikaanse admiraal Thomas C. Hart op als opperbevelhebber van de geallieerde zeestrijdkrachten in de ABDACOM-area. Zijn beleid werd beheerst door de wil stand te houden tot het uiterste; voor een 'reculer pour mieux sauter' - zoals bij voorbeeld schout-bij-nacht K.W.F.M. Doorman, de bevelhebber van de op Helfrichs instigatie gevormde Combined Striking Force, juister achtte - voelde hij beslist niet. Zelfs na Doormans nederlaag in de slag in de Javazee (27 februari 1942) gaf Helfrich nog niet definitief de moed op en trachtte hij, tevergeefs, zijn Britse en Amerikaanse onderbevelhebbers ertoe te bewegen mee te werken tot een zo massaal mogelijk onderzeebootoffensief tegen de Japanse strijdkrachten in de Javazee.
Op 2 maart 1942 evacueerde Helfrich op last van de gouverneur-generaal naar Ceylon. Gedurende het verdere verloop van de oorlog trad hij, met standplaats Colombo, op als Nederlands bevelhebber der strijdkrachten in het Oosten (BSO). Deze, louter administratieve, functie schonk hem weinig bevrediging, ook door conflicten met de Nederlands-Indische civiele autoriteiten, met name minister H.J. van Mook, en - formeel aan hem ondergeschikte - organen van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Het ging hierbij vooral om plannen van de Indische regering tot het vormen van formaties 'gezagstroepen" en van een 'oliebataljon" (bestaande uit specialisten die de Indonesische olie-industrie na de verdrijving der Japanners zo snel mogelijk weer in bedrijf moesten brengen), alsmede om het streven een zo groot mogelijk aantal bestuursambtenaren op te leiden, die gedeeltelijk uit de strijdkrachten moesten worden gerekruteerd. Hij heeft aan een en ander uiteindelijk wel medewerking verleend, echter niet van harte omdat het naar zijn mening in strijd was met de eisen van de oorlogvoering in bondgenootschap en daardoor de positie van Nederland tussen de geallieerden verzwakte. Frustrerend is deze periode voor Helfrich niet in de laatste plaats geweest omdat hij geen operationeel bevel meer voerde en zijn pogingen om, zij het dan maar als toeschouwer, acties van de geallieerde strijdkrachten mee te maken mislukten.
Op 2 september 1945 ondertekende Helfrich als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering aan boord van het Amerikaanse slagschip 'Missouri" in de baai van Tokio het 'Instrument of Surrender" van Japan. Op 1 oktober 1945 kwam hij met zijn hoofdkwartierschip 'Plancius" in Batavia aan. Hierna voerde hij tot 24 januari 1946, toen de functie van BSO werd opgeheven, het bevel over de Nederlandse strijdkrachten in Indonesië. Daarbij zette hij al zijn krachten in voor het herstel van het Nederlandse gezag, onder afwijzing van ieder compromis met Soekarno en de zijnen. Na het tekenen van de overeenkomst van Linggadjati wendde hij zich zelfs op 19 november 1946 samen met de chef van de generale staf, H.J. Kruls, met een schriftelijk protest tot minister-president L.J.M. Beel. Beide functionarissen verklaarden 'ernstig ongerust" te zijn 'over de dreigende verminking van het Koninkrijk" en voegden daaraan toe dat deze ongerustheid door vele van de onder hun bevelen dienende militairen werd gedeeld. Voor zichzelf hielden zij ernstig rekening met de mogelijkheid dat het niet meer met hun eer en geweten in overeenstemming zou zijn te brengen hun functies te blijven bekleden. De volgende dag legden zij hun bezwaren in een audiëntie voor aan koningin Wilhelmina. Belangrijke gevolgen hebben deze demarches overigens niet gehad.
Inmiddels was Helfrich per 25 augustus 1945, onder gelijktijdige bevordering tot luitenant-admiraal, benoemd tot bevelhebber der Zeestrijdkrachten (BDZ) en had hij die functie, terug in Nederland, metterdaad aanvaard in het voorjaar van 1946. Hij bleef BDZ, met een chef van de marinestaf naast zich, tot 1 oktober 1948, toen hij de Rijkszeedienst met pensioen verliet. Als zodanig gaf hij mee richting aan de wederopbouw van de Koninklijke marine; zijn hand was vooral te herkennen in de tijdens het desbetreffende tijdvak overwogen vloot- en basisplannen.
Na zijn pensionering bleef Helfrich nog geruime tijd politiek actief. Zijn denkbeelden omtrent de verhouding tussen Nederland en Indonesië hadden hem gevoerd tot organisaties als het Comité Handhaving Rijkseenheid, de Katholieke Nationale Partij, de Stichting 'Door de Eeuwen Trouw' en de Vaderlandse kring. Hij heeft daar een prominente rol gespeeld, vooral als propagandist in woord en geschrift.
Helfrich was een bekwaam zeeman en zag zichzelf ook wel in de eerste plaats als zodanig; de bevordering van goede betrekkingen tussen de marine en de overige sectoren van de Nederlandse zeevaart had zijn bijzondere belangstelling. Hij was een dynamische persoonlijkheid, met een geprononceerd gevoel voor 'public relations", meer een 'doener" dan een 'denker", hoewel hij wat intelligentie betrof zeker boven de middelmaat uitstak. Zijn spontane, sanguinische maar ook hartelijke wijze van omgaan met ondergeschikten maakte hem tot een bij velen populair bevelhebber. Zijn strategisch denken werd in de jaren dat hij de vloot in Indië commandeerde in sterke mate bepaald door een diep gevoel van verbondenheid met zijn geboortegrond. Mede vanuit dat gevoel heeft hij de meest controversiële beslissingen van zijn marineloopbaan genomen, die hebben gevoerd tot de slag in de Javazee. Wie hem voor het daar geleden echec en de verliezen aan personeel en materieel verantwoordelijk wil stellen dient te bedenken dat het aanvaarden van zeer ernstige risico's bij een aanval op de Japanse invasievloot geheel in de lijn lag van de tot dan toe door de regeringen van Nederland en Indië gevoerde politiek en strategie.
A: Collectie-Helfrich bij de Afdeling Maritieme Historie van de Marinestaf te 's-Gravenhage.
P: Memoires (Amsterdam [etc.], 1950. 2 dl.); Koninkrijk en zeemacht [Schiedam, 1951]; Het schip van staat en de waan van de dag [S.l., 1954]; Nieuw-Guinea politiek ('s-Gravenhage, [1955]).
L: 'Een gesprek van twee uur met de jarige admiraal C.E.L. Helfrich", in Nieuwe Haagsche Courant, 11-10-1951; H.A. van Foreest, in Alle hens 16 (1962) 11 (november) 2-3.
I: Website Wikipedia (Nederlands): http://nl.wikipedia.org/wiki/Conrad_Helfrich [Foto: Koninklijke Marine].
Ph.M. Bosscher
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013