Hintzen, George Hermann (1851-1932)

 
English | Nederlands

HINTZEN, George Hermann (1851-1932)

Hintzen, George Hermann, bankier (Amsterdam 6-1-1851 - Rotterdam 18-11-1932). Zoon van Hendrich Christian Hintzen, koopman in tabak, en Johanna Quien. Gehuwd op 26-7-1888 met Theodora Jacoba s'Jacob. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 3 dochters geboren.

Hintzen werd, na de lagere school in zijn geboorteplaats, opgevoed op een kostschool te Vianen om in 1866 zijn opleiding te vervolgen op de toen nog kersverse HBS in Amsterdam. Twee jaar later verwierf hij daar zijn eindexamendiploma. Een voortgezette opleiding in het zakenleven lag voor de hand: eerst bediende hij de zaak van zijn vroeg overleden vader, de tabaksfirma Wüste & Hintzen, vervolgens stage op handelskantoren in Londen en Le Havre. Op 1 januari 1874 trad hij, na verkregen handlichting, toe tot de firma Philippe & Co. te Rotterdam, een zaak vooral betrokken bij de tussenhandel in koffie.

Hintzen zou het type 'mercator sapiens' blijken te zijn dat zich enerzijds een ruime kennis omtrent de economie eigen maakte en daarbij een overtuigd aanhanger van de Manchester School bleef, anderzijds blijk zou geven van een grote maatschappelijke en ook politieke belangstelling. In alles een vurig voorstander van de liberale beginselen, bepleitte hij een 'open-deur'-politiek in Nederlandsch-Indië. Ook kwam dit tot uiting bij zijn werk voor de armenzorg. Reeds in 1876 verscheen zijn uitvoerige studie over 'Armoede en Armenzorg' in De Economist, waarin hij verzet aantekende tegen een te straffe reglementering bij het vaststellen van steunbedragen en ook de mogelijkheid opperde van enige verhoging hiervan, wanneer maar rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van iedere behoeftige afzonderlijk. Het artikel zou hem op het verlies van de secretarisfunctie bij het Burgerlijk Armbestuur komen te staan. Zijn visie op deze materie bleef echter onwrikbaar. In 1878 richtte hij in Londen een Vereeniging tot Verbetering van de Armenzorg op, waarvan hij tweeënveertig jaar lang de onbetwiste leider zou blijven. Aan het streven van deze vereniging lag de gedachte ten grondslag dat particuliere armenzorg zich zou dienen te beperken tot personen die zodanige voorzorgsmaatregelen hadden genomen als men van hen, met inachtneming van hun ontwikkeling en hun mogelijkheden, mocht eisen; grondig onderzoek door goed opgeleide armenbezoekers moest aan zulk een steun voorafgaan en geregelde controle zou onontbeerlijk blijven. In deze geest schreef Hintzen in 1894 een preadvies voor de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek en een dergelijk advies voor de Vereeniging voor Armenzorg en Weldadigheid te Amsterdam in 1912.

Ook op verwant sociaal gebied toonde Hintzen reeds vroeg zijn belangstelling. Als jongeman was hij al actief lid van het Genootschap tot zedelijke verbetering van gevangenen. In 1896 werd door hem meegewerkt aan de oprichting van de Rotter-damsche Maatschappij voor Werkmanswoningen, die aan de linker Maasoever een groot aantal toen als goed en goedkoop beschouwde woningen zou bouwen. In die zelfde tijd verleende hij steun bij de verlichting van de noden van het internationale jodendom. Een lidmaatschap van een Voogdijraad te Rotterdam leidde tot zijn voorzitterschap van 1905 tot 1917.

Inmiddels had in 1888 in Hintzens leven een wending plaatsgevonden: een lidmaatschap van de Tweede Kamer met herverkiezing in 1891, 1894 en 1897. Politicus in de strikte zin zou hij niet worden ondanks die liberale overtuiging, het organisatorische werk als voorzitter van de Vrijzinnige Kiesvereeniging en die kennelijke maatschappelijke bewogenheid. Wel werd hij een op economisch en maatschappelijk gebied geacht deskundige. Dit bleek onder meer in 1892 bij zijn lidmaatschap als kamerlid van de tweede Commissie van voorbereiding van de nieuwe faillissementswet en als lid van de in 1895 door de regering ingestelde commissie van onderzoek ten aanzien van het pensioenstelsel voor oudere werknemers en van 1895 tot 1898 bij dat van de Staatscommissie inzake ouderdoms- en invaliditeitsvoorziening. Maar ook in minder technische aangelegenheden kon hij zich doen gelden: bij de behandeling van de kieswetten van Tak van Poortvliet en die van Van Houten - door zijn steun aan het amendement-De Meijier werkte hij mee aan de val van Tak.

Toch moest Hintzen ervaren dat op den duur de liberale invloed begon te tanen en de voor hem als oud-liberaal onaanvaardbare neiging - zelfs in eigen liberale kring - om staatsinmenging op sociaal gebied te vergroten toenam. Zo kan misschien afkeer van deze ontwikkeling Hintzen ertoe hebben gebracht om zich uit het landelijk parlementair werk terug te trekken, in 1898 het lidmaatschap van de Kamer voor dat van de Rotterdamse gemeenteraad te verwisselen en in eigen woonplaats het wethouderschap van financiën te aanvaarden. Het ambt was hem als man van veel zakenervaring, studie en ijver als op het lijf geschreven - hij zou het ruim vier jaren vervullen.

In 1902 aanvaardde Hintzen op 51-jarige leeftijd andere, nieuwe verantwoordelijkheden. De tot dan gesloten familiefirma het kassiersbedrijf R. Mees & Zoonen te Rotterdam bood hem een plaats als firmant aan. Van dan af werd Hintzen een bekend en gewaardeerd bankier in Rotterdam, een nieuwe taak door hem vervuld tot zijn terugtreden als beherend vennoot eind 1925. Binnen de bankwereld slaagde hij er onder meer in tussen de Rotterdamse bankiers een clearingsysteem op te zetten ter verrekening van hun wederzijdse pretenties, binnen eigen bedrijf een pensioenfonds op te richten. Maar ook naar buiten toe bleef hij ten dienste van stad en land buitengewoon actief: tussen 1906 en 1917 was Hintzen een toegewijd lid van de Rotterdamsche Kamer van Koophandel, wat hij voor zijn kamerlidmaatschap reeds twee jaren was geweest. Op economisch gebied bleven zijn liberale denkbeelden leidraad voor verschillende bemoeienissen en uitspraken. Van zijn hand was bijvoorbeeld het sterk de aandacht trekkende adres waarmee de Kamer van Koophandel te Rotterdam op 21 juni 1911 het naar protectionisme neigende ontwerp voor een nieuwe tariefwet principieel en krachtig bestreed. In 1914 bracht Hintzen voor de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek een preadvies uit over de rentestandaard; even later sprak hij zich in verband met de gerezen moeilijkheden voor het land door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog duidelijk uit tegen de plannen tot instelling van een moratorium. Tevoren was reeds uit zijn lidmaatschap van de Staatscommissie inzake de financiële toestand der gemeenten van 1903 tot 1907 gebleken, dat men ook van de zijde van de regering zijn deskundigheid op prijs bleef stellen. Uit hoofde van zijn bankiersfunctie, maar evenzeer dank zij zijn grote ervaring en erkende bekwaamheden, was Hintzen ten slotte commissaris of lid van Raden van Beheer bij talrijke bedrijven, zoals de Nationale Levensverzekering-Bank, de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, de Nederlandsche Scheepshypotheekbank en de Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek te Delft.

Tijdens de jaren van de Eerste Wereldoorlog kreeg Hintzen de gelegenheid zijn capaciteiten in uitzonderlijke omstandigheden te tonen. Reeds in augustus 1914 werd hij voorzitter van een Steuncomité tot hulp aan slachtoffers van de omstandigheden van de mobilisatie. Maar van bijzonder belang was zijn medewerking aan de oprichting en werkzaamheden van de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij. Als lid van haar uitvoerende commissie van vijf leden had hij een groot aandeel in het moeilijke beleid dat ten behoeve van de Nederlandse economie ten aanzien van de oorlogvoerende partijen gevoerd moest worden. Sedert november 1917 maakte hij deel uit van de selecte groep vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven die wekelijks onder voorzitterschap van jhr. A.M. Snouck Hur-gronje op het departement van Buitenlandse Zaken bijeenkwamen om de internationale handelsmoeilijkheden voor neutraal Nederland te bespreken. Vanaf de zomer van 1919 ten slotte werkte hij mee aan de toen door de beëindiging van de wereldoorlog gewenste liquidatie van de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappy, die pas in maart 1926 voltooid kon worden.

Voor dit alles vond Hintzen de hem toekomende erkenning en waardering. In 1928 verleende de Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam hem een eredoctoraat. Op zijn tachtigste verjaardag werd hij van vele zijden gehuldigd, waarbij G. Vissering, de toenmalige president van De Nederlandsche Bank, er in het bijzonder aan herinnerde hoe Hintzen in de laatste jaren van de economische boomperiode voor Nederland reeds had voorvoeld welk groot gevaar er ook voor zijn land dreigde. Tevens wees hij op Hintzens gelijkmatig karakter: een man die zich vrijwel nooit gehaast, nerveus of boos toonde tijdens hooglopende meningsverschillen in vergaderingen; niet uit onverschilligheid, maar omdat hij te zeer in de beraadslagingen verdiept was. Bij Hintzens dood schreef Ernst Heldring over hem in zijn Herinneringen en Dagboek: 'Een uitmuntend econoom, een hoogstaand man, die alles voor het algemeen belang over had, wars van alle Streberei en met een voortreffelijk inzicht in zaken, iemand waarvoor men het hoofd buigt.'(p. 1011.)

P: Koloniaal Protectionisme, geschreven naar aanleiding van de brochure van den Heer Joseph Jacobson (Rotterdam, 1880); Jaarverslag van de Kamer van Koophandel en Fabrieken van Rotterdam 1911, 23 e.v.; Armwezen en Sociale Voorzorg (Rotterdam, 1920); 'Op ten Noort', in De Gids 88 (1924) I, 289-292; 'Jan Hudig', in Rotterdamsch Jaarboekje 3e reeks 3 (1925) 1-10; 'Uit de Geschiedenis van de Vereeniging tot Verbetering van Armenzorg, 1878-1928' in Mededeelingen... van 5-1-1928, no. 76; 'Dr. A. Plate', in De Economist 77 (1928) l-4; Dr. G.H. Hintzen, Herinneringen uit mijn leven, 1851-1931 [Rotterdam, ca. 1931]. Aanwezig in bibliotheek Gemeente Archief Rotterdam. Verder verschillende preadviezen voor de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek (1894 en 1914) en de Nederlandsche Vereeniging voor Armenzorg en Weldadigheid te Amsterdam (1912).

L: 'G.H. Hintzen', in Bekende Rotterdammers. Biografisch Maandschrift 1927, 305-308; F. de Vries, in Jaarboek der Nederlandsche Vereeniging voor Hooger Handelsonderwijs te Rotterdam 1927-1928, 125-133; G. Vissering, in NRC (ochtendblad), 10-1-1931; W.A. Mees, in Rotterdamsch Jaarboekje 4e reeks 1 (1933) 39-50; 'In Memoriam Dr. G.H. Hintzen', in Almanak van het Rotterdamsch Studentencorps voor het jaar 1933, 145; M.C. Nijland, in Armenzorg. Orgaan van de Vereeniging tot Verbetering van Armenzorg te Rotterdam 1933, 13 (maart) 1-2; Ch.A. van Manen, De Nederlandsche Overzee Trustmaatschappy... ('s-Gravenhage, 1935. 8 dl. in 6bd.).

W.F. Lichtenauer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013