Ravesteijn, Willem van (1876-1970)

 
English | Nederlands

RAVESTEIJN, Willem van (1876-1970)

Ravesteijn, Willem van (bekend onder de naam Van Ravesteyn), politicus, publicist en historicus (Rotterdam 15-10-1876 - Rotterdam 10-6-1970). Zoon van Willem van Ravesteijn, sigarenfabrikant, en Janna Dorothea Nievelt. Gehuwd op 8-9-1910 met Johanna Wismeijer. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren. afbeelding van Ravesteijn, Willem van

Van Ravesteyn doorliep in Rotterdam de lagere school en de HBS en legde in 1895 als extraneus aan het Gymnasium Erasmianum het eindexamen gymnasium-bèta af (1896 staatsexamen gymnasium-alfa). Tijdens zijn studie in de Nederlandse letteren en geschiedenis aan de Leidse universiteit (vanaf 1895) onderging hij de invloed van socialistische denkbeelden, o.a. door het lezen van De Kroniek, De Nieuwe Tijd en William Morris' News from nowhere (Londen, 1891). In 1898 werd hij lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). In Amsterdam, waar hij in 1899 zijn studie voortzette, kwam hij onder invloed van het Socialistisch Leesgezelschap en van zijn studiegenoot en vriend David Wijnkoop. Nadat hij in 1901 was afgestudeerd, promoveerde hij bij prof. G.W. Kernkamp in 1906 in Utrecht op een zeer oorspronkelijk, marxistisch georiënteerd proefschrift: Onderzoekingen over de economische en sociale ontwikkeling van Amsterdam gedurende de 16de en het eerste kwart der 17de eeuw.

Nadat Van Ravesteyn met Wijnkoop en J.C. Ceton in 1907 De Tribune had gesticht, het orgaan van de radicaal-marxistische oppositie in de SDAP, vond in 1909 op het partijcongres in Deventer hun royement plaats en werd door hen de Sociaal-Democratische Partij in Nederland (SDP) opgericht, die in 1918 omgedoopt werd tot Communistische Partij in Nederland (in de jaren '20 werd de benaming Communistische Partij Holland of CPH, sinds 1935 Communistische Partij van Nederland of CPN). De betekenis van Van Ravesteyn binnen deze partij was vooral gelegen in zijn veelzijdige publicistische activiteiten (o.a. in vele Duitse partijbladen) en zijn intellectueel overwicht in de afdeling Rotterdam, ondanks bepaalde weerstanden die zijn persoonlijkheid hier - als elders - opriep. Opvallend is de uitgesproken partijdigheid ten gunste van de Entente van hem en zijn vriend Wijnkoop, die op verzet stuitte van prominente partijgenoten als H. Gorter en A. Pannekoek. Na de oorlog werd hij lid van de Tweede Kamer (tot 1925) en in 1919 van de Rotterdamse gemeenteraad (tot 1927); in 1922 woonde hij het 4e congres van de Communistische Internationale in Moskou bij, waar hij een bijdrage leverde met een referaat over de zg. Oosterse kwestie (d.w.z. de situatie in het Midden-Oosten).

Binnen de CPH begon zich inmiddels een oppositie te laten gelden tegen de oude leiding, die o.a. te verklaren valt uit de toenemende druk die vanuit Moskou werd uitgeoefend en uit het zelfbewustzijn van jongere elementen (bijv. J. de Kadt), die weinig geduld hadden met het autoritaire optreden van Van Ravesteyn en Wijnkoop; ook de verhouding tot de vakbeweging (en met name het NAS - Nationaal Arbeids Secretariaat) zorgde voor complicaties. In 1925 kwam het tot een dramatische breuk binnen de CPH. Bemoeienissen van Moskou (dus van de leiding van de Komintern) met de kandidaatstelling voor de kamerverkiezingen brachten Wijnkoop en Van Ravesteyn ertoe hun kandidatuur in te trekken. Het volgende jaar werden zij door een nieuw gevormd partijbestuur geroyeerd. Wijnkoop bleef een rol spelen in een splinterpartij, die zich in 1930 weer in de CPH oploste; voor Van Ravesteyn betekende deze partijcrisis - die uiteraard verband hield met de internationale ontwikkeling van het communisme - het einde van zijn politieke loopbaan. In 1927 trok hij zich uit de actieve politiek terug. Maatschappelijk werd zijn bestaan nu gered door een aanstelling als conservator aan de Rotterdamse Gemeentebibliotheek (tot zijn pensionering in 1941).

Zijn politieke isolement betekende niet het einde van zijn politieke belangstelling, noch van een strijdvaardigheid die o.a. tot uitdrukking kwam in brochures en artikelen, waarin hij zich vooral tegen het fascisme en nationaal-socialisme keerde. Het bewustzijn van de gevaren die van deze kant dreigden, was voor hem een reden weer lid te worden van de SDAP (in 1934) en zich bij het Comité van Waakzaamheid aan te sluiten. Van zijn historische verdieping in de geschiedenis van het socialisme getuigen zijn belangwekkende, zij het wat moeizaam gecomponeerde boeken over Het socialisme aan den vooravond van den wereldoorlog (1933-1960. 3 dl.) als voortzetting van De socialisten van H.P.G. Quack. Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef Van Ravesteyn publiceren, o.a. zijn persoonlijk getinte geschiedenis van het Nederlandse communisme tot 1925, het 3e deel van Het socialisme en zijn korte studie over Jonathan Swift, met wie hij zich sterk verwant voelde; maar de weerklank van zijn werk was gering en de kritiek liet zich doorgaans luider horen dan de waardering. Conservatieve tendenties in zijn latere politieke denken, die hem o.a. tot een bewonderaar van De Gaulle maakten (francofiel is hij, ten dele op grond van romantisch-literaire sympathieën, altijd geweest), werden hem door voormalige geestverwanten evenmin in dank afgenomen als zijn geringe geneigdheid zich over de aard en ontwikkeling van het Sovjetsysteem enige illusie te maken.

Erkenning is hem wel ten deel gevallen in Rotterdamse kringen, waar men zijn eruditie en kritische zin op prijs stelde, zoals in het Rotterdams historisch genootschap De Maze en in de door hem opgerichte Rotterdamsche Studieclub, terwijl hij voor vereenzaming werd behoed door de liefde voor en van Petronella Punt, die hij zelf als zijn tweede vrouw beschouwde (dat deze verbintenis nooit is gelegitimeerd, was voor hem een bron van ergernis en verbittering) en door de hechte vriendschap met de cultuurhistoricus R. Jacobsen. Toen deze in 1962 was overleden en Van Ravesteyn later door zijn fysieke toestand aan zijn leunstoel was gekluisterd, werden eenzaamheidsgevoel en pessimisme over de gang van de wereld steeds meer tot de grondtoon van zijn levensbesef.

Het oordeel dat in de geschiedschrijving en de memoireliteratuur van het Nederlandse socialisme over de persoon en politicus Van Ravesteyn wordt geveld, is over het algemeen niet onverdeeld gunstig; wat hem o.a. verweten wordt, is zijn hoogmoed - waarvan hij zichzelf ook bewust was en die ten dele ook een zekere geremdheid weerspiegelde - en een gebrek aan contact met de leden van zijn partij. Daar staat tegenover dat velen zijn brede kennis en zijn kritische en ontnuchterende geest hebben gewaardeerd. Tegenover de scherpe beoordeling door met name oud-partijgenoten en mede-socialisten zoals De Kadt, A.J. Koejemans, L. de Visser en S. de Wolff, staat dan ook de hoge dunk die geleerden als J. Bartstra, J. Kamerbeek, L.J. Rogier, J.M. Romein - die in hem zijn leermeester in het marxisme erkende - J.F. Niermeyer en Th. Weevers van hem hadden. Het is trouwens opmerkelijk dat een radicale figuur als H. Sneevliet, die hem in het begin van de bezettingstijd nog hielp met de vertaling van de zg. Juniusbrochure - Die Krise der Sozialdemokratie (Bern, 1916) - van Rosa Luxemburg, altijd een goede verstandhouding met hem heeft gehouden.

Het uitgesproken conservatisme dat Van Ravesteyn op hoge leeftijd aan de dag legde, mag niet alleen worden verklaard als een reactie op zijn eigen politieke ervaringen en de desillusionering van een man die zijn eigen leven in wezen als een mislukking beschouwde. Het was vooral geworteld in zijn besef van de prijs die deze eeuw voor haar ontwikkelingen heeft moeten betalen. Hiertoe rekende hij niet alleen de politieke barbarij van de totalitaire stelsels en van twee wereldoorlogen, maar ook de verliezen die de moderne wereld heeft moeten boeken en die hij in zijn eigen omgeving registreerde (het oude Rotterdam was volgens hem al vóór 1940 grondig vernield en het verlies aan landschapsschoon rondom deze stad vervulde hem met verbittering). Deze medestichter van de communistische partij in Nederland was reeds in zijn revolutionaire jaren in vele opzichten een romanticus; dit weerspiegelt zich niet alleen in zijn vertalingen uit die tijd, maar vormt ook een ondergrond van zijn vriendschap met de romanticus Jacobsen. Ook in zijn verering voor Gorter - aan wie hij een zeer persoonlijk boek wijdde - valt een romantische component te herkennen.

Onder de Nederlandse socialisten en communisten is de figuur Van Ravesteyn niet de meest consistente en invloedrijke persoonlijkheid, wel echter een van de meest gecompliceerde en oorspronkelijke karakters, in wie een aantal spanningen en tragedies van deze eeuw op merkwaardige wijze tot uitdrukking komen.

A: Archief-Van Ravesteyn bij Gemeentelijke Archiefdienst te Rotterdam en in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam.

P: Voornaamste geschriften in onder L genoemde artikel van A.F. Mellink.

L: J.G. van Dillen, 'Van Ravesteyn. Nestor der Nederlandse historici', in Tijdschrift voor Geschiedenis 75 (1962) 68-69; A.F. Mellink, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1970-1971, 134-147; E.M. Janssen Perio, in Rotterdams Jaarboekje 7e reeks 9 (1971) 191-197; A.A. de Jonge, Het communisme in Nederland ('s-Gravenhage, 1972); G. Harmsen, 'De Wijnkooppartij 1926-1930. Voorspel, ontstaan en verloop van het schisma in het Nederlandse kommunisme, de geschiedenis van de CPH-CC', in Nederlands kommunisme. Gebundelde opstellen (Nijmegen, [1982]) 67-90.

I: Rotterdams Jaarboekje 7e reeks 9 (1971) afbeelding 48.

E.M. Janssen Perio


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013