Röell, jhr. Joan (1844-1914)

 
English | Nederlands

RÖELL, jhr. Joan (1844-1914)

Röell, jhr. Joan, politicus (Haarlem 21-7-1844 - 's-Gravenhage 13-7-1914). Zoon van Herman Hendrik baron Röell, griffier Prov. Staten van Noord-Holland en later commissaris des Konings, en Elisabeth van de Poll. Gehuwd op 10-9-1868 met jkvr. Eritia Ena Romelia de Beaufort. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Röell, jhr. Joan

Röell studeerde rechten te Utrecht en promoveerde bij G.W. Vreede magna cum laude in 1866 op een dissertatie: Historisch-staatsregtelijk onderzoek naar het algemeen en het bijzonder bestuur van den waterstaat in Nederland van 1795-1848 (Utrecht, 1866). Daarna werkte hij op de provinciale griffe in Arnhem en van 1868 tot 1872 als commies-afdelingschef te Utrecht. Van 1872 tot 1878 was hij griffier van de Staten van Zuid-Holland. In 1877 zond het kiesdistrict Utrecht hem als liberaal naar de Tweede Kamer.

Röell sloot zich niet aan bij de door J. Kappeyne van de Coppello geleide kamerclub, maar stemde wel voor diens schoolwet. In 1879 stemde hij tegen artikel 1 van de kanalenwet van J.P.R. Tak van Poortvliet, die ongunstig voor Utrecht was. Hij maakte deel uit van de staatscommissie voor grondwetsherziening in 1883/1884. In 1886 verloor hij bij de verkiezingen zijn kamerzetel.

In 1887 volgde zijn verkiezing in de Eerste Kamer. In een belangrijke rede stelde hij daar dat de bestaande, op dit punt ongewijzigde grondwet subsidie voor het bijzonder onderwijs niet uitsloot. Daarmee werd van liberale zijde tegenover de confessionelen een aanzienlijke concessie gedaan in de schoolstrijd teneinde de voorgenomen grondwetswijziging en de daarin in het vooruitzicht gestelde forse kiesrechtuitbreiding te redden. In 1888 werd hij opnieuw door Utrecht naar de Tweede Kamer afgevaardigd, als voorstander van verzoening in de schoolstrijd stemde hij in 1889 voor de schoolwet-Mackay.

In de discussies binnen liberale kring over de mate van kiesrechtuitbreiding, die op zichzelf consequentie was van de in 1887 aangenomen grondwetswijziging, stond Röell, met vele fractiegenoten, aan de voorzichtig-gematigde kant, die de meer radicale opvattingen der 'links-liberalen' poogde te temmen en te remmen. Zijn bezwaar tegen het kies-wetsontwerp-Tak van Poortvliet bracht Röell ertoe, samen met M.J.C.M. Kolkman en R.P. Mees Azn., een belangrijk amendement in te dienen. Zij wilden het kiesrecht laten afhangen van een belasting- of huurcensus; uiteindelijk kwam het amendement niet in stemming. Bij de behandeling van het gewijzigd ontwerp-Tak, begin 1894, kwam Röell met een nieuw amendement, dat genieters van kosteloze geneeskundige hulp van het kiesrecht zou uitsluiten. Bovendien was hij in het geheim W. de Meijier behulpzaam bij het opstellen van diens amendement, dat bewoners van éénkamerwoningen het kiesrecht zou onthouden. De aanvaarding van dit laatste door de Tweede Kamer bracht minister Tak tot het intrekken van zijn wetsontwerp (9 maart 1894).

Aangezien kamerpresident J.G. Gleichman en Röell geen kans zagen een ander kabinet te vormen, adviseerden zij de Regentes Taks voorstel tot kamerontbinding te bekrachtigen. Bij de verkiezingen van 1894 was Röell één van de leiders der 'anti-Takkianen'; hij werd zowel in Utrecht als in Haarlem gekozen.

De Regentes belastte Röell, die als een verzoenende figuur bekend stond, met de formatie van een nieuw ministerie, dat in het bijzonder tot taak kreeg de kieswetimpasse te doorbreken. Dit kabinet-Röell-Van Houten bestond hoofdzakelijk uit behoudende liberalen en had geen vaste kamermeerderheid achter zich. Röell beheerde Buitenlandse Zaken, waar weinig omging, en kon zodoende zijn collega's begeleiden; hij had zich niet met Binnenlandse Zaken willen belasten, omdat hij vreesde dat zijn op volkomen beheersing van alle details berustende werkwijze de vereiste snelle totstandkoming van een kieswetsontwerp niet ten goede zou komen. Die taak bleek bij S. van Houten in goede handen te zijn. In 1897 weigerde Röell een nieuwe formatieopdracht te aanvaarden; evenmin wilde hij als minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Pierson zitting nemen.

Röell was trouwens ruimschoots in de gelegenheid het land op andere posten te dienen. Voor zijn ministerschap was hij in talrijke vooraanstaande posities werkzaam geweest en nu kon hij zowel oude als nieuwe taken opvatten. Van 1885 tot 1894 reeds curator van de Utrechtse universiteit, herkreeg hij die functie in 1897 om het volgende jaar president-curator te worden. Gedurende de hele periode van de minderjarigheid van koningin Wilhelmina (1890-1898) vervulde hij zijn lidmaatschap van de Raad van Voogdij over de vorstin. En terwijl Röell reeds van 1891 tot 1894 lid was geweest van een staatscommissie voor de administratieve rechtspraak, kon hij na zijn ministerschap - in 1898 ook herkozen in de Eerste Kamer - juist op het gebied van het administratief recht ook door studies en publikaties op de voorgrond treden. Trouwens ook in de nieuwe eeuw werd Röell met nieuwe taken belast, o.a. in 1902 als lid van een staatscommissie ten aanzien van de verkeersverbindingen in en om Utrecht en als commissaris van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen.

In 1901 was Röell ondertussen in de Tweede Kamer teruggekeerd, en opnieuw viel hij op als gematigd maar overtuigd liberaal met prestige en overwicht. Uiteraard behoorde hij tot de oppositie tegen Kuypers Hooger Onderwijswet, en na diens val viel hem zelfs van 1905 tot 1909 het kamervoorzitterschap toe. Het verlies van zijn Utrechtse kamerzetel in 1909 bracht hem voor de derde maal in de Eerste Kamer terug (1910-1912). Heel deze carrière vond ten slotte een waardige afsluiting met de vervulling van het vice-presidentschap van de Raad van State, welk ambt hij tot zijn dood heeft vervuld.

Röell was een gematigd en tolerant man, die evenwel nooit zijn eigen overtuiging opofferde. Hij was buitengewoon arbeidzaam en beschikte over een omvangrijke kennis van bestuurszaken. Pas wanneer hij alle aspecten en details beheerste, sprak hij zich over een kwestie uit. Daardoor kreeg hij al vroeg groot gezag in de Kamer, waar hij in snel tempo zeer breedvoerig gedocumenteerde redevoeringen uitsprak. In zijn kabinet werd zijn leiding algemeen, ook door energieke figuren als Van Houten, aanvaard. Als kamerpresident hield hij strak vast aan het Reglement van Orde en wist hij tijdens de 'nacht van Staal' (21/22 december 1906) door tactvol optreden de opwinding van de leden te kalmeren.

A: Collectie-Röell in Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage; inventaris hiervan in Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven 38 (1915) I, 248-265; brieven van Röell aan Kuyper in Historisch Documentatiecentrum van het Nederlands Protestantisme in Amsterdam.

P: Behalve de reeds vermelde dissertatie: Het reglement op het onderzoek en gebruik der wegen in de provincie Utrecht... (Utrecht, 1872); Kantteekeningen op de regeringsontwerpen tot herziening der Grondwet ('s-Gravenhage, 1887); 'Levensbericht van Mr. H.C. Verniers van der Loeff, Levensberichten... Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1890-1891, 176-216; 'Levensbericht van Mr. G. de Vries Azn.', Jaarboek van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam 1900, 41-101; samen met J.Oppenheim, Bijdragen tot de regeling van de administratieve rechtspraak (Haarlem, 1899-1902. 2 dl.). Verder verspreide artikelen over vernietigingsrecht van plaatselijke verordeningen, onteigeningen en concessies voor tramwegen.

L: [Frans Netscher], 'Karakterschets. Jhr. Mr. J. Röell', in De Hollandsche Revue 14 (1909) 664-676; L. J. Plemp van Duiveland, 'Jhr. mr. Joan Röell', in Mannen en vrouwen van beteekenis in onze dagen 42 (1912) I, 1-48; C.K. Elout, 'President Röell', in De Heeren in Den Haag 2e dr. (Amsterdam, 1913) I, 1-9; W.H. de Beaufort, in Jaarboek van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam 1915, 21-44; G. Taal, Liberalen en radicalen in Nederland, 1872-1901 ('s-Gravenhage, 1980).

I: Website Parlementair Documentatie Centrum: http://www.parlement.com/9291000/modulesf/g6ki9ydx [23-5-2007].

G. Taal †


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013