© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Mw. I.C. van der Vlies, 'Roijen, Jean François van (1878-1942)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/royen [12-11-2013]
ROIJEN, Jean François van (1878-1942)
Roijen, Jean François van (bekend onder de naam Van Royen), algemeen secretaris van het hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie, en drukker (Arnhem 27-6-1878 - Leusden 10-6-1942). Zoon van Jan Barend Hendrik van Roijen, officier, en Louisa Aletta Bijleveld (ook bekend onder de naam Byleveld). Gehuwd op 19-1-1905 met Augusta Frederica Albrechtina Saltet. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren.
Van Royen was afkomstig uit een gezin waarvan de vader beroepsofficier was. Nadat deze op 10 september 1879 gepensioneerd werd vestigde de familie zich vanuit Arnhem in 1881 te 's-Gravenhage. De vader werd directeur van de Hollandsche Landbouw- en Kolonisatiemaatschappij in Hongarije. Op 9 september 1886 vertrokken de Van Reyens naar Zichydorf in Hongarije waar Van Royen sr. een landbouwirrigatieproject opzette. Op 8 september 1888 keerde de familie naar Nederland terug; zij vestigde zich in Wageningen, vervolgens op 20 februari 1891 in Vrijenban (Delft) en sinds oktober 1892 opnieuw in Den Haag. Hier vervolgde François zijn gymnasiumopleiding aan het Openbaar Gymnasium. Regelmatig maakte hij sinds zijn twaalfde jaar buitenlandse zomerreizen. Wat hij elders zag wekte bij hem belangstelling voor beeldende kunsten, werk van eigentijdse kunstenaars in het bijzonder. Na zijn gymnasiumopleiding en admissie-examen werd hij op 22 september 1897 ingeschreven als student in de rechten te Leiden. Als corpslid trad hij weinig op de voorgrond. Zijn belangstelling ging uit naar kunst, poëzie en filosofie, waarbij vooral invloed van de hoogleraar G.J.P.J. Bolland merkbaar was. Ook werd hij geraakt door denkbeelden omtrent universalisme en de noodzakelijke harmonie van vorm en inhoud. Na zijn kandidaats nam hij het besluit in Leipzig zijn studie voort te zetten. Daar verdiepte hij zich ook in Goethe - op wiens werk reeds zijn leraar E.F. Kossman op het gynasium zijn aandacht had gevestigd. Terug in Leiden, sloot hij op 26 mei 1903 zijn rechtenstudie af met een promotie op stellingen.
Na kort tijd bij de uitgeverij Martinus Nijhoff te 's-Gravenhage werkzaam te zijn geweest trad hij op 16 mei 1904 in dienst bij het toenmalig hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie (de tegenwoordige Centrale Directie PTT). Binnen de destijds wat strakke en stroeve hiërarchie van de dienst maakte hij een bliksemcarrière. In 1918 werd hij administrateur en een der naaste adviseurs van de directeur-generaal der P en T. Bij KB van 28 mei 1920 kreeg hij met ingang van 1 januari 1918 de titel van algemeen secretaris, waardoor zijn invloed op de beleidvoering sterk toenam. Veel van zijn adviezen werden bij de noodzakelijke reorganisatie van het staatsbedrijf na de Eerste Wereldoorlog overgenomen. Verzet ontmoette hij in 1925 met het voorstel de kort tevoren tot stand gekomen éénhoofdige leiding van M.H. Damme door een triumviraat - waarvan naast Damme en de hoofdinspecteur der Posterijen A.P.F. Duynstee ook hijzelf deel zou uitmaken - te vervangen. Deze 'paleisrevolutie' mislukte, maar remde zijn verdere carrière niet.
Van Royen had geen hoge dunk van het Rijks drukwerk. Zijn visie op het drukwerk stond in een artikel over 'De typografie van 's Rijks drukwerk' in De Witte Mier 1 (1912) 10-16. Daarin komt de later veel geciteerde zin voor: 'Want laten wij het in drie woorden zeggen: het Rijkdsdrukwerk is leelijk, leelijk, leelijk, d.i. driewerf leelijk in lettervorm, in zetwerk en in papier (...).' Hij gebruikte zijn invloed om deze typografie te verbeteren en zocht daartoe zelf contact met toonaangevende kunstenaars. Zo ging hij bijv. 'De Bazel postzegels' ontwerpen. Van Royen was ook buitengewoon geïnteresseerd in de drukkunst. Deze belangstelling bezorgde hem de bijnaam: 'meester-drukker'. Hij zag als wezen van de boekdrukkunst de vereniging van het zuiver esthetische en het stoffelijke der materiebewerking. Steeds moest de eenheid van geest en materie tot stand gebracht worden. Dit gezichtspunt is te vinden in zijn beginselverklaring, die hij voor De Witte Mier 3 (1913) 56-60 geschreven had.
De Witte Mier ,aangeduid als klein maandschrift voor de vrienden van het boek, stond onder redactie van Jan Greshoff. Deze kende Van Royen al van De Zilverdistel, die in 1901 door Greshoff en Jac. Bloem was opgericht om artistiek verantwoord drukwerk voor de uitgave van hun boeken te bevorderen. P.N. van Eyck sloot zich later bij hen aan. Met Van Eyck, die uiteindelijk als enige overbleef, ging Van Royen in 1913 samenwerken.
Het eerste werk dat geheel onder zijn supervisie uitkwam was getiteld: Lanceloet van Denemarken (1913). Het drukwerk werd verricht door de firma Enschedé te Haarlem. Bestudering van de private presses in Engeland en vooral het bezoek aan Doves press van Cobden-Sanderson brachten hem ertoe zelf een drukpers aan te schaffen. Een naar aanwijzingen van L. Pisarro in Londen vervaardigde Albion press kwam bij hem thuis te staan. Van Royen ging nu zelf drukken; later sneed hij zelf ook de initialen. S.H. de Roos en Pisarro werden aangezocht een letter te ontwerpen. De letter die De Roos maakte onder Van Reyens precieze aanwijzingen is een vernieuwde mediaeval: de zilvertype. Die van Pisarro heeft een licht gotische inslag: de disteltype. Het eerste (officiële) produkt van de pers is de beginselverklaring van De Zilverdistel 'Over boekkunst en de Zilverdistel' (1916), geschreven door Van Royen en Van Eyck, gedrukt met de zilvertype. Daarna volgden onder andere: Cheops van J.H. Leopold (1916), Prometheus Unbound van.P.B. Shelley (1917), Verzen uit de jaren 1880-1890 van Willem Kloos (1919).
Van Royen verbrak de samenwerking met Van Eyck wegens een voortdurend meningsverschil over de verdeling der werkzaamheden. De pers kreeg daarop een nieuwe naam: Kunera. De naam van deze beschermheilige van Rhenen was door hem gekozen naar aanleiding van de diepe indruk die de schoonheid van die stad op hem maakte tijdens een van zijn omzwervingen. Het drukpersteken werd ontworpen door Pisarro, volgens ideeën en inzichten van Van Royen. In 1925 rolde Oostersch van Leopold als eerste van de pers. Later volgde onder andere: Maneschijn van Arthur van Schendel (1927).
Nog tijdens zijn functie als algemeen secretaris van de P en T bleek dat Van Royens belangstelling voor kunstnijverheid en toegepaste kunsten verder reikte dan typografie en bibliofiele uitgave. Toen in de jaren 1920 en 1923 de nieuwe hoofdbestuursgebouwen aan de Haagse Kortenaerkade betrokken werden, was hij het die voor interieurontwerpen de kunstenaars Willem Penaat en C. de Koo verzocht hun medewerking te verlenen aan de inrichting. Met hen werd vervolgens het hele bedrijf in al zijn geledingen onder de loep genomen: brievenbussen, postauto's etc. Een eigen huisstijl deed zijn intrede. Toch bleef bij al deze artistieke hervormingen sinds de jaren '20 de postzegel als 'visitekaartje' en overig P en T-drukwerk nog steeds een zeer voorname plaats bij deze 'meester-drukker' innemen. Al spoedig onderkende hij hier, evenals bij zijn particuliere bibliofiele uitgaven, de veelzijdige mogelijkheden van rasterdiepdruk en offsetdruk -de laatste werd in 1924 voor het eerst toegepast. Hij had het vermogen kundige medewerkers als bijv. De Roos en Jan van Krimpen aan te trekken. Later waren dat bijzondere 'bewerkers van het kleine vlak' als Kuno Brinks en A. van der Vossen. Dezen waren zowel ontwerper als graveur, waardoor Van Royen zijn lang gekoesterde wens vorm, idee en uitvoering bij plaatdruk in één hand te leggen kon verwezenlijken.
Tussen deze bedrijven door hield Van Royen zich ook met maatschappelijke problemen bezig. In 1922 was Van Royen een van de tien kandidaten van de Onafhankelijke Partij, een partij die meedong naar een zetel in de Tweede Kamer. Van Royen stond als zesde op de kandidatenlijst. Deze 'onafhankelijken' wilden geen partij zijn op de traditionele manier: alle zaken dienden onafhankelijk beoordeeld te worden. Een kunstenaar was het beste in staat tot een onafhankelijk oordeel, daar hij de vereiste open geest bezat. Met 15000 stemmen haalde de partij echter de kiesdeler niet. Meer succes had hij als leidsman en organisator in culturele kring. Zo was hij sedert 1922 voorzitter van de Nederlandsche Vereeniging voor Ambachts- en Nijverheidskunst (VANK). Hij wist te bereiken dat een deel van de in 1935 uitgegeven zomerpostzegels met toeslag voor sociale en culturele doeleinden aan noodlijdende kunstenaars ten goede kwam. Verder werd mede door zijn toedoen als VANK-voorzitter op instigatie van OK en W en Sociale Zaken in 1936 een Voorzieningsfonds (het 'Van Royenfonds') voor behoeftige leden van kunstenaarsverenigingen in het leven geroepen.
Van Royens gedurig streven tot bundeling van krachten behaalde geen onverdeeld succes op alle terreinen, en het in 1936 opgerichte tijdschrift Prisma der kunsten, orgaan van verschillende kunstenaarsverenigingen met in de redactie o.a. Willem Pijper, H. von Essen en in 1937 Van Royen, hield met aflevering 10 in dat jaar op te bestaan. Op organisatorisch gebied echter slaagde hij beter. In lezingen en voordrachten pleitte Van Royen voor een vereniging, een vakbond voor alle kunstenaars. Een hoogtepunt daarvan vormde de bijeenkomst van 2100 kunstenaars op 21 mei 1938 in de Pulchri Studio te 's-Gravenhage, die hij voorzat. De kunstenaarsorganisatie had op deze wijze een, zij het nog aarzelende, aanvang genomen.
Uiteraard gingen Van Royens gewone ambtelijke activiteiten binnen de dienst door. Bij de ontwikkeling van de radio kreeg hij ambtelijke taken. Zo maakte hij in 1934 deel uit van de commissie van voorbereiding van de Nederlandsche Omroep Zender Maatschappij (Nozema) en kreeg hij tevens zitting in de commissie tot regeling van de Draadomroep.
De Duitse bezetter eiste organisatie van het maatschappelijke en culturele leven. Om een organisatie van kunstenaars van geheel Duitse snit te voorkomen, ging Van Royen in op het verzoek van prof. G.A. van Poelje een eigen organisatie van kunstenaars op te zetten. Van Royen werd voorzitter van de Nederlandse Organisatie van Kunstenaars (NOK). De politieke betrouwbaarheid van de vereniging wordt door velen betwijfeld, zij zou Duitsgezind zijn, wat onder andere kon blijken uit het bestuurslidmaatschap van H. von Essen. Deze was - naar Van Royen later leerde - pro-Duits. Van Royen bemoeide zich al snel niet meer met de organisatie. Toen bij de invoering van de Kultuurkamer deze organisatie slechts een zeker gevaar van oppositie zou kunnen betekenen en niet meer in de Duitse opzet bleek te passen, vond de bezetter het beter de NOK op 15 mei 1942 te ontbinden. Goed georganiseerd verzet tegen de instelling van de Kultuurkamer is overigens niet van de NOK uitgegaan. Toen in 1942 de PTT als directeur-generaal de NSB'er W.L.Z. van der Vegte opgedrongen kreeg, werkte Van Royen enige tijd zonder controverses met deze indringer samen.
De laatste jaren - rondom het begin van de oorlog - had Van Royen inmiddels zijn drukpersbezigheden weer opgevat. Hij zocht er een tegenwicht tegen de verschrikkingen van de oorlog. Hij speelde met een oud plan Karel en de Elegast te drukken toen P. C. Boutens hem vroeg een selectie van zijn verzen uit te brengen. Van Royen bedacht de titel: In den keerkring. Op 1 maart 1942 was het werk voltooid. Een paar dagen later werd Van Royen door de Duitsers gearresteerd, omdat de Sicherheitspolizei hem als drijvende kracht beschouwde achter een protestschrijven tegen de Kultuurkamer - een actie die Van Royen de initiatiefnemers overigens had ontraden. Op 10 juni 1942 overleed hij in het concentratiekamp Amersfoort aan fysieke uitputting, terwijl net besloten was tot zijn vrijlating.
Van Royen was een fijnzinnig en integer aristocraat, die, al behoorde hij tot de regentenklasse, toegankelijk was voor zijn medewerkers van hoog tot laag. In het maatschappelijk verkeer bewoog hij zich gemakkelijk. De hoge plichtsbetrachting bij alles wat hij deed kwam zijn fysieke constitutie niet ten goede, maar zijn enthousiasme en geestkracht hielden hem op de been. Van Royen liet een geestelijk erfgoed in tastbare en ontastbare vorm van hoog gehalte na. Zijn drukpers, tijdens de bezetting o.a. in het Postmuseum ondergedoken, vindt men thans compleet in het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum. Zijn pioniersarbeid op het terrein der toegepaste en beeldende kunsten binnen de PTT kreeg door toedoen van eigen leden van de bedrijfsleiding na 1945 volle gestalte in de Dienst Esthetische Vormgeving(DEV).
A: Archief-Van Royen, typografische bibliotheek en verzameling, alsmede zetterij en drukkerij met drukpers sinds 1964 in Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum.
P: 'De keizerlijke post in Nederland vóór honderd jaar', in Onze eeuw 11 (1911) III, 203-221; 'Nieuwste boek der Eragny-Press' in De Witte Mier (1912) 171-173; 'De Hollandsche Mediaeval van S.H. de Roos', in Onze kunst 12 (1913) I, 130-142; samen met P.N. van Eyck, Over boekkunst en de zilverdistel ('s-Gravenhage, 1916); 'Boekkunst en samenleving', in Jaarboek van Nederlandsche ambachts- en nijverheidskunst 3 (1921) 44-59; 'Een herinnering' [ter nagedachtenis aan de architect K.P.C. de Bazel], in Bouwkundig weekblad 44 (1923) 518-522; De illustratie van het boek (Amsterdam, 1930).
L: G.H. 's-Gravesande, 'Mr. J.F. van Royen 60 jaar', in Het Vaderland, 25-6-1938; R. E.J. Weber, 'De eigen drukpers van mr. J.F. van Royen', in PTT-Bedrijfsbanden 6 (1945) 5-6; G.H. 's-Gravesande, Mr. J.F. van Royen en zijn beteekenis voor de boekkunst ('s-Gravenhage, 1946); A.M. Hammacher, Jean François van Royen 1878-1942 ('s-Gravenhage, 1947); W.F. Gouwe, Het ontwerpen van postzegels ('s-Gravenhage, 1953); Christiaan de Moor, Postzegelkunst ('s-Gravenhage, 1960); Jean François van Royen. Tentoonstelling... van J.F. van Royen... ter gelegenheid van de openstelling der Kunera pers in... Museum Meermanno-Westreenianum ('s-Gravenhage, 1964); J.G. Visser, PTT 1940-1945. Beleid in bezetting (Amsterdam [etc.], 1968) passim; J.W. Mulder, Kunst in crisis en bezetting (Amsterdam [etc.], 1978) passim; E.A.B.J. ten Brink, 'Discussie over de leiding van de PTT in de jaren 1924-1926', in Economisch- en Sociaal-Historisch Jaarboek 42 (1979) 298-364; Gert Holstege, 'Jubileumzegels 1913', in Nederlandse postzegels 1979 ('s-Gravenhage, 1981) 5-19.
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1261 [Foto: Franz Ziegler].
Mw. I.C. van der Vlies
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013