© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: J. Bosmans, 'Ruijgers, Gerardus Johannes Nicolaas Maria (1911-1970)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/ruijgers [12-11-2013]
RUIJGERS, Gerardus Johannes Nicolaas Maria (1911-1970)
Ruijgers, Gerardus Johannes Nicolaas Maria (bekend onder de naam Geert Ruygers), katholiek politicus (Rotterdam 21-8-1911 - 's-Gravenhage 18-2-1970). Zoon van Johannes Augustus Cornelis Maria Ruijgers, koopman, en Johanna Jacoba Maria van Zeijl. Gehuwd op 11-7-1941 met Cornelia Adriana Wilhelmina Maria Smulders. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Ruygers groeide op in een goed rooms middenstandsgezin, volgde de gymnasiumopleiding en voltooide een MO-studie Nederlands bij de Katholieke Leergangen in Tilburg. Hoewel daarna leraar Nederlands aan het "St. Norbertus Lyceum" te Roosendaal (1937-1940), was hij toch in de eerste plaats met pen en woord de bezielde verkondiger. In zijn jonge jaren deed hij zijn inspiratie vooral op bij de katholieke Franse personalist Jacques Maritain.
In 1936 werd Ruygers hoofdredacteur van het 'Diets' georiënteerde Brabantia Nostra, dat van het katholieke Brabant de kern van de Nederlanden wilde maken en ervoor pleitte aan de maatschappij een corporatistische inrichting te geven. Van 1940 tot 1941 toonde de groep rond Brabantia Nostra zich erg actief in de Nederlandsche Unie. Ruygers belastte zich er met het ressort 'studie, pers en propaganda' en trad op als hoofdredacteur van het weekblad De Unie. Dit blad schreef hij voor een groot deel vol, vanuit de overtuiging dat Nederland zich moest aansluiten bij het 'nieuwe Europa'. De vaderlandse fraselogie klonk nogal eens hol, en pro-Duitse uitlatingen, die ook binnen de Unie verontwaardiging wekten, waren eerder regel dan uitzondering. Ruygers was in deze tijd een duidelijk exponent van de groep binnen de Unie voor wie de bezetting een bevrijding betekende van het democratisch gedoe, de klassenstrijd en het evenzeer onchristelijke individualisme, en die hunkerde naar een meer op harmonie gerichte maatschappij, wat Ruygers betreft gemodelleerd naar de organische orde van de christelijke middeleeuwen. Ruygers pleitte in de Unie ook het langst voor een fusie met het Nationaal Front van Arnold Meyer, met wie hij reeds in zijn tijd bij Brabantia Nostra contact had gehad.
Na het verdwijnen van de Nederlandsche Unie, eind 1941, speelde Ruygers een hoofdrol in de illegale bladen Je Maintiendrai (JM) en Christofoor, waarvan hij resp. redacteur en medewerker was (na de bevrijding zou hij in 1946 hoofdredacteur van JM worden, daarna voorzitter van de redactieraad van JM-De Stem van Nederland, en vanaf 1950 zou hij deel uitmaken van de uit Christofoor voortgekomen beweging Te Elfder Ure, van welk gelijknamig blad hij redacteur zou worden). Via deze bladen bleef hij vanaf 1942 zijn gemeenschapsgedachten propageren, maar naarmate het naziregime in bezet Nederland onverbloemder terreur uitoefende, ontdeed hij die van de pro-Duitse tinten en liet ze aansluiten op de personalistisch-socialistische ideeën, die na de oorlog kenmerkend werden voor de Nederlandse Volksbeweging, wier manifest van mei 1945 hij dan ook heeft medeondertekend.
Langs deze weg, door meer ex-Unieleden afgelegd, kwam Ruygers ten slotte in 1946 in de Partij van de Arbeid (PVDA) terecht, waar hij tot 1967 deel zou uitmaken van het bestuur. Ondanks zijn Unie-verleden mocht hij daar optreden als paradepaard in de arena van de politieke doorbraak. Zijn toetreden tot de PVDA hield immers verband met het feit dat hij confessionele partijvorming afwees; die beschouwde hij mede verantwoordelijk ervoor dat er in de jaren '30 voor de noden van toen geen adequate oplossingen in christelijke zin waren aangedragen. Partijvorming op confessionele grondslag was voor hem relict van een tijd die niet mocht terugkeren. Als hoofdredacteur van het maandblad De Katholiek in de Partij van de Arbeid- tot eind 1964 het orgaan van de Katholieke Werkgemeenschap (KWG) in de PVDA, daarna tot 1967 voortgezet in het kwartaalblad Opening naar links, waarvan Ruygers redacteur werd - bestreed hij onvermoeibaar het bestaansrecht van de KVP. Katholieke partijvorming zag hij niet als eis van beginsel, en in een tijd waarin volgens hem de scheidslijn progressief-conservatief bepalend was, paste isolement, althans in politieke zaken, als middel tot voltooiing van de emancipatie niet meer. De politieke verscheidenheid onder katholieken hoefde in zijn optiek echter geen bedreiging te zijn voor de katholieke eenheid op sociaal gebied, die hij wel degelijk geboden achtte. Met voorstanders van de katholieke eenheidspartij heeft hij menige polemiek uitgevochten, in De Katholiek en in de bladen van de katholieke zuil; daarbij wees hij er steeds op dat de idealen van de PVDA, voor zover verbonden met de strijd voor sociale gerechtigheid, niet strijdig waren met de echte katholieke beginselen.
De bewuste keuze voor de PVDA had bij Ruygers dan ook een diepere grond, die in wezen buiten de politiek lag. Het ging hem vóór alles om de juiste beleving van de katholieke religie, om het uitdragen van de christelijke boodschap om zo de godloze en antichristelijke beschaving een halt toe te roepen. De toekomst van de kerk zag hij bepaald door de wijze waarop het sociale vraagstuk zou worden opgelost, en confessionele partijen toonden in dit opzicht juist een fatale gespletenheid. Vanuit de overtuiging dat het socialisme zoals beleden in de PVDA het christendom kon terugbrengen tot de essentie van het evangelie, doorstond hij de gewetensnood waarin de bisschoppelijke afwijzing van de PVDA, oa. neergelegd in het mandement van 1954, hem en vele andere KWG-leden bracht. De positievere houding van de bischoppen in de jaren '60 ten opzichte van het PVDA-lidmaatschap van katholieken verschafte Ruygers veel voldoening. De opheffing van de KWG in 1969 zag hij dan ook als een logische fase in de door hem zo gepropageerde ontwikkeling, die de katholiek de vrijheid van politieke keuze bracht; het verdedigen van de doorbraak was overbodig geworden, en daarmee was de belangrijkste grondslag aan de KWG ontvallen.
Als vooraanstaand lid van de PVDA en levend bewijs van de mogelijkheid van doorbraak was Ruygers ondertussen reeds sedert de naoorlogse verkiezingen in 1946 lid van de Tweede Kamer en hij zou dat tot zijn dood blijven. Bij voortduring maakte hij deel uit van de vaste kamercommissie van Buitenlandse Zaken. Zijn belangstelling ging daarbij uit naar de Europese eenwording, de Verenigde Naties (VN), de ontwikkelingshulp en vredesvraagstukken. Deze oriëntatie bezorgde hem tevens talrijke bestuurslidmaatschappen, o.a. van de beweging Pax Christi, Justitia et Pax en de Europese Beweging. Verder was hij lid van de Nationale Raad van Advies voor Hulp aan Ontwikkelingslanden en van de Adviescommissie inzake vraagstukken van ontwapening, internationale veiligheid en vrede. Vanaf 1949 maakte hij deel uit van de Raad van Europa te Straatsburg en vanaf 1951 regelmatig van de Nederlandse delegatie naar de VN.
Als overtuigd katholiek heeft Ruygers zijn leven lang geijverd voor de totstandkoming van een waarlijk christelijke maatschappij. De weg die hij daarbij aflegde was een opvallende en voor een katholiek in het verzuilde Nederland niet de gemakkelijkste.
A: Het archief-Ruygers berust bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam; belangrijke delen van dit archief zijn in kopie eveneens aanwezig in het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen.
P: Volkseenheid [Meppel, 1940]; Partijvorming, maar op welken grondslag? 1e herz. dr. (Amsterdam, 1945); Socialisme, vroeger en nu (Haarlem, 1945); Schaepman en wij (Amsterdam, [ca. 1946]); De grondslagen van het socialisme (Amsterdam, 1947); Waarom geen Partij van de Arbeid? Een woord tot de katholieken in Nederland (Amsterdam, [1949]); Over Straatsburg tot een Verenigd Europa (Amsterdam, [1950]); Socialisme in de branding. Een bundel opstellen. Onder red. van G. Ruygers (Amsterdam, 1952); Eenheid in verscheidenheid ('s-Gravenhage, 1953); verder bijdragen in bundels, uitgegeven door Pax Christi, het Nederlands Gesprekscentrum en het Koos Vorrink Instituut.
L: L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1972 en 1974) IV en V, passim; J. Bank, Opkomst en ondergang van de Nederlandse Volks Beweging (Deventer, 1978); F. d'Haens, 'De Katholieke Werkgemeenschap in de Partij van de Arbeid en de politieke doorbraak', in Jaarboek Katholiek Documentatie Centrum 1974, 59-78; J. Rogier, Een zondagskind in de politiek en andere christenen (Nijmegen, 1980) 243-246; J. Bosmans, 'Het eenheidsgesprek tussen KVP, KWG en KNP, 1952-1956', in Jaarboek Katholiek Documentatie Centrum 1982, 46-99.
I: Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen, Collectie personen: afb. 2a16396 [Foto: archief KRO.
J. Bosmans
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013