Schilthuis, Jan (1882-1965)

 
English | Nederlands

SCHILTHUIS, Jan (1882-1965)

Schilthuis, Jan, graanhandelaar en politicus (Groningen 17-4-1882 - 's-Gravenhage 23-7-1965). Zoon van Ulferdus Gerhardus Schilthuis, graanhandelaar, en Julia Maria Mesdag. Gehuwd op 23-1-1907 met Wilhelma Elisabeth Gieske. Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren. Na echtscheiding (11-4-1929) gehuwd op 14-9-1929 met Johanna Jacoba Kuyters. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Schilthuis, Jan

Schilthuis was geboortig uit een Groninger familie, van wie verschillende mannelijke leden generaties achtereen deel hebben uitgemaakt van het college van Gedeputeerde Staten van deze provincie en in hoofdzaak werkzaam waren in de graanhandel. Omstreeks 1900 vestigden verschillende afstammelingen van dit geslacht zich in de opwaarts strevende internationale haven- en handelsstad Rotterdam, waar zij dezelfde gemengde levensstijl voortzetten.

Jan bezocht de 5-jarige HBS in zijn geboortestad, waarna hij enige tijd studeerde aan de Handelshochschule te Leipzig. Na in Groningen praktijkkennis in het graanvak te hebben opgedaan bij de firma Schilthuis & Co., werd hij te werk gesteld bij haar kantoor te Rotterdam. Omstreeks deze periode bekwaamde hij zich ook enige tijd te Parijs in het vak en reisde hij vervolgens verschillende keren naar de Verenigde Staten en Canada. Tijdens de Eerste Wereldoorlog verbleef hij aanvankelijk in Londen, waar hij erin slaagde de dreigende verliezen voor de Nederlandse graanhandel als gevolg van de Engelse blokkade tot een bevredigend einde te brengen.

In 1912 behoorde Schilthuis tot de initiatiefnemers voor de oprichting van de Rotterdamsche Vereeniging voor den Termijnhandel in Granen. In 1916 trad hij als beherend vennoot toe tot de commanditaire vennootschap waarin de voornoemde firma in 1906 was omgezet. De door deze werkzaamheid opgedane ervaringen deden hem besluiten tot het schrijven van een in 1919 verschenen boek over De praktijk van den wereldgraanhandel, waarin hij zijn moeilijke vak van een theoretische systematische zijde zocht te benaderen. In het mede door hem opgerichte weekblad Economisch-Statistische Berichten en in bijdragen in vaktijdschriften verschenen ook publikaties van zijn hand.

In 1922 werd de intussen uit de genoemde firma ontstane NV Schilthuis' Handelsvereeniging na tegenslagen geliquideerd en zette Jan met een broer de graanhandel op bescheidener voet voort in de CV Schilthuis' Amerikaansche Handelscompagnie, gevestigd te Rotterdam.

Intussen trokken de meer algemene aspecten van de economie in toenemende mate zijn aandacht. Hij werd daarbij gedreven door een zin voor abstractie, die hij combineerde met een uiterste nauwkeurigheid in woordkeus. In 1920 werd hij mede dientengevolge gekozen in de Rotterdamse Kamer van Koophandel, waarin hij tot 1956 een gezaghebbende figuur was en krachtig aandeel nam in haar op het algemeen belang van Rotterdam gerichte werkzaamheid, onder meer bij de bestrijding van het verdrag met België uit 1925 (Moerdijkkanaal). In talrijke andere organisaties, zowel op zijn vakgebied als in het algemeen op economisch terrein, werkte hij in leidende functies in dezelfde geest. De crisisjaren na 1929 voerden hem tot een verbindende rol tussen zijn branche en de organen der overheid, die zich noodgedwongen in toenemende mate met de graanhandel gingen bemoeien. De daaruit voortvloeiende tweeslachtige positie werd hem door de betrokkenen niet altijd in dank afgenomen. In zijn vak ging hij ook de theoretische kant op door zijn werkzaamheid als arbiter, onder meer voor de Russische staatsorganisatie Exportchleb ter beoordeling van haar geschillen met handelaren in West-Europa. Dit bezorgde hem zelfs een uitnodiging tot een reis naar de Sovjetunie (1937). Ook in andere branches richtte hij zich meer en meer tot het vervullen van adviserende, rechtsprekende en organiserende functies.

Zo tekende zich in het leven van Jan Schilthuis een geleidelijke verschuiving af van de handel naar de publieke sector. In 1933 slaat de balans geheel om. Naar zijn politieke familietraditie behoorde Jan Schilthuis tot de Vrijzinnig-Democratische stroming. In dit jaar stond hij als zevende op de lijst voor de Tweede Kamer, juist één te laag na zetelverlies. Maar H. Colijn nam onverwacht twee kamerleden van deze partij, H.P. Marchant en P.J. Oud, als ministers in zijn tweede kabinet (1933-1935) op en daarmee trad Schilthuis op 13 juni 1933 toe tot de Tweede Kamer. Op 12 oktober 1933 debuteerde hij in de algemene begrotingsdebatten en voerde later o.a. het woord bij het hoofdstuk defensie. Het verleden van de partij, die lang had gestreden voor eenzijdige ontwapening, maakte het verklaarbaar dat hier nu juist een nieuwe afgevaardigde zonder een met dat ontwapeningsstandpunt belast verleden naar voren geschoven werd - de partij was ministeriabel geworden en van Schilthuis was bekend dat hij had meegewerkt in de Vereeniging voor Volkenbond en Vrede. Zijn hoofdgebied was uiteraard een degelijke behartiging van de problemen van handel en verkeer, waarbij ook de middenstand zijn belangstelling had. De positie van het door de economische crisis zwaar getroffen Rotterdam had daarbij uiteraard zijn bijzondere aandacht. Toen met deze duidelijke overgang naar de politiek eenmaal de kogel door de kerk was volgde reeds in 1935 de liquidatie van zijn handelszaak. Zijn broer vond een plaats bij de organisatie van de Rotterdamse Graanhandel, het Comité van Graanhandelaren.

De oorlog onderbrak uiteraard de politieke carrière van Schilthuis. In de laatste periode daarvan werd hij lid van het Politiek Convent onder voorzitterschap van W. Drees. In de overgangstijd na de oorlog maakte hij deel uit van de Nationale Adviescommissie tot zuivering en aanvulling van de Staten-Generaal en van de Voorlopige Tweede Kamer.

Spoedig daarop kon hij zich bij de nieuwe Partij van de Arbeid aansluiten en vervolgens werd hij voor deze partij opnieuw in de Tweede Kamer gekozen. Gedurende zijn kamerperiode was hij voorzitter of lid van enige belangrijke kamercommissies, en van 5 november 1952 tot het einde van het zittingsjaar in 1954 ondervoorzitter van de Tweede Kamer. Sinds 1948 nam hij ook deel aan het grote werk dat was verbonden aan het lidmaatschap van de Enquêtecommissie naar het Regeringsbeleid 1940-1945. Als zodanig belastte hij zich met het voorzitterschap van een subcommissie voor het onderzoek naar het financiële beleid, waaronder het aankoopbeleid, en naar de vertegenwoordiging van Nederland in het buitenland en de behartiging van de Nederlandse belangen aldaar. Toen L.A. Donker wegens zijn benoeming tot minister in 1952 als voorzitter van de Enquêtecommissie aftrad volgde Schilthuis hem op, maar achteruitgang van zijn gezondheid dwong hem in 1954 weer af te treden. Daarom stelde hij zich in 1956 ook niet meer herkiesbaar als lid van de Kamer.

Op een geheel ander gebied lag Schilthuis' werkzaamheid ten behoeve van Zuid-Afrika; daarin waren andere leden van zijn familie hem al voorgegaan. In 1922 werd hij benoemd tot handelscommissaris voor de Unie van Zuid-Afrika. Tot 1932 was hij als zodanig haar enige vertegenwoordiger in Nederland. In 1939 volgde zijn aanstelling tot consul-generaal. Ook deze functie bracht weer een drukke adviserende praktijk mee. In 1947 vond deze haar bekroning in de uitnodiging van de Zuid-afrikaanse regering voor een reis met zijn vrouw van vier maanden door haar land, waarbij in het bijzonder het belang van de emigratie meespeelde.

Schilthuis was een man van grote werkkracht en bijzondere punctualiteit. In al zijn werk, dat zo veelzijdig gericht was geweest, had hij ten volle gebruikgemaakt van zijn scherp analytisch verstand.

P: De praktijk van den wereldgraanhandel (Rotterdam, 1918); 'De middenstand en zijn plaats in de samenleving', in Gedenkboek van de Rotterdamsche Middenstandsvereeniging "Handel en Nijverheid", 1919-1929 [Rotterdam, 1929] 63-66; 'Wat doen andere landen voor hun havens en wat doet Nederland voor Rotterdam?' in Beschouwingen over de haven van Rotterdam. Zes lezingen gehouden voor het Departement Rotterdam van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel (Rotterdam, 1932) 127-163; Limburg en Rotterdam. Rede... over "De haven van Rotterdam en de belangen van Limburg bij deze haven" uitgesproken... voor het Departement Maastricht van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel [Maastricht, 1932].

L: 'Jan Schilthuis', in Bekende Rotterdammers. Biografisch maandschrift 1 (1927), (augustus) 374-377; Stamboek Schilthuis. Samengest. door mr. Albert Schilthuis [S.1, s.a.] 212-217; W.F. Lichtenauer, in Rotterdams Jaarboekje 7e reeks 4 (1966) 282-283; P.J. Oud, Het jongste verleden 2e dr. (Assen, 1968) V en VI, passim.

I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Foto: Charles Breijer; Collectie ANEFO; Schilthuis in februari 1946].

W.F. Lichtenauer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013