Snouck Hurgronje jhr. Aarnout Marinus (1882-1951)

 
English | Nederlands

Snouck Hurgronje jhr. Aarnout Marinus (1882-1951)

Snouck Hurgronje Jhr. Aarnout Marinus (verheven in de Ned. adel bij KB van 1-8-1911 nr. 84), secretaris-generaal van Buitenlandse Zaken ('s-Gravenhage 24-9-1882 - 's-Gravenhage 26-3-1951). Zoon van jhr. Willem Johan Snouck Hurgronje (verheven in de Ned. adel bij KB van 1-8-1911 nr. 84), schoolopziener, en jkvr. Anne Boreel. Gehuwd op 28-9-1911 met jkvr. Henriette van Tets. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 3 dochters geboren. afbeelding van Snouck Hurgronje Jhr. Aarnout Marinus

Snouck Hurgronje stamde uit een Zeeuws, van oorsprong Artesisch, geslacht. Zijn vader vestigde zich uit Middelburg in Den Haag, waar hij jarenlang lid van de gemeenteraad was als liberaal onderwijsspecialist. Aarnout studeerde na zijn Haagse gymnasiumopleiding in de rechten te Leiden, waar hij in 1907 op stellingen promoveerde. In hetzelfde jaar werd hij adjunct-commies bij de eerste afdeling van het departement van Buitenlandse Zaken. Een snelle carrière volgde: in 1913 chef van de onderafdeling B van de Tweede afdeling (voornamelijk handelspolitieke zaken), in 1918 chef van de directie van Economische Zaken en in 1921 secretaris-generaal.

De Eerste Wereldoorlog heeft Snoucks loopbaan in zoverre begunstigd, dat hij de aangewezen persoon was voor het voorzitterschap van de Commissie voor het handelsverkeer met het buitenland, toen de noodzaak van een geregeld overleg tussen bedrijfsleven en overheid zich in de verscherpte oorlogssituatie van augustus 1917 deed gevoelen. Snouck leidde daarna de veelvuldige economische onderhandelingen met de Britse en Duitse regeringen; hij deed dit met zoveel succes, dat Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck hem in maart 1919 al een gezantschap te Londen toedacht. Snouck had toen juist de leiding gekregen van de, door minister H.A. van Karnebeek in oktober 1918 in het leven geroepen, directie van Economische Zaken, en zeker na zijn benoeming tot secretaris-generaal voelde hij niet meer voor het bekleden van een functie in het buitenland (met uitzondering van het gouvemeurschap-generaal, dat hij in 1936 op medisch advies niet aannam).

Wellicht mede door zijn aanleg tot stotteren had Snouck een voorliefde voor het binnenskamers opereren. Met buitenlandse gezanten bouwde hij zo mogelijk een vertrouwelijk contact op; tegenover jonge Nederlandse diplomatieke ambtenaren nam hij een vaderlijke, en zo nodig strenge, houding aan. Snouck raadpleegde graag belangrijke figuren uit het bedrijfsleven, zoals C.J.K. van Aalst, F.H. Fentener van Vlissingen, E. Heldring, A.G. Kröller en F.G. Waller, die naast B.C.J. Loder en H. Colijn een plaats kregen in de Raad van Bijstand voor de directie van Economische Zaken. De opeenvolgende ministers van Buitenlandse Zaken was Snouck evenzeer toegedaan; in de departementale praktijk was hij hun rechterhand, en Van Karnebeek belastte hem zelfs met het voeren van officieuze onderhandelingen met een Russische delegatie in 1924 te Berlijn. Toch koesterde A.C.D. de Graeff(in een particuliere brief aan J.P. graaf Van Limburg Stirum d.d. 13 augustus 1933) de vrees 'dat hij al te lang in de tradities van het Departement verstrikt zit om de fouten te kunnen zien of de energie te hebben die te verbeteren'.

Aparte vermelding verdient het naar Snouck genoemde plan dat in maart 1937 te Brussel werd overhandigd (zie Documents Diplomatiques Belges 1920-1940 (Brussel, 1965) IV, annexe no. 225, 559-561: cf. ibidem, 190-191; 203-205). In dit plan werd de gedachte geopperd dat de Britse, Franse en Duitse regeringen zich tegenover elkaar zouden binden aan de onschendbaarheid van de Nederlandse en Belgische grondgebieden. Verwezenlijking hiervan zou een garantie van de grenzen van België en Nederland opgeleverd hebben, zonder dat getornd werd aan de neutraliteitspolitiek van beide landen. Het plan-Snouck vond echter geen weerklank, omdat het wel iets vroeg van Duitsland, Engeland en Frankrijk, maar niets aan die mogendheden gaf.

De Duitse bezetting in mei 1940 betekende ook voor Snouck een krachtproef. Na het vertrek van de Nederlandse ministers naar Londen hield hij een vertrouwde medewerker de volgende, enigszins tweeslachtige, gedragslijn voor: 'De taak van de Heeren in Londen is ertoe medewerken dat de oorlog gewonnen wordt, onze taak is ervan uitgaande dat wij een bezette mogendheid zijn, ervoor te zorgen, dat voor het geval de oorlog wordt verloren onze verhouding met de Duitschers zo zij, dat Nederland er zoo goed mogelijk afkome' (kopie van hs. 'Mémoires 1940-1945' van C.J.M. Schaepman ['s-Gravenhage, ca. 1945] I,34 in archief ministerie van Buitenlandse Zaken). Als voorzitter van het college van secretarissen-generaal werd Snouck de natuurlijke bemiddelaar tussen het Nederlandse ambtenarenapparaat, dat hij draaiende wilde houden, en het Reichskommissariat, waarmee hij loyaal wilde samenwerken zonder in strijd te komen met het geldende volkenrecht.

Nadat vijf van de negen collegae hem al waren voorgegaan (als laatste L.J.A. Trip), trad Snouck op 29 juli 1941 af, naar aanleiding van de oprichting van een Nederlands vrijwilligerslegioen dat in het kader van de Waffen-ss dienst zou gaan doen in Rusland. De daarop volgende jaren kon hij wijden aan het lezen van boeken en aan zijn lievelingssport, het golfspel. Na de capitulatie van de Duitsers in mei 1945 werd Snouck weer secretaris-generaal van Buitenlandse Zaken, een nu snel groeiend ministerie. Per 1 januari 1948 verruilde hij zijn werkkamer aan het Plein voor een aan de Carnegielaan in Den Haag: tot zijn dood bekleedde hij de functie van secretaris-generaal van het Permanente Hof van Arbitrage.

Snouck Hurgronje is door E. Heldring (in diens Dagboek d.d. 11 juni 1936) scherp getypeerd als 'een allerprettigste, vlotte man, met geringe kennis, maar met een onmiskenbaar talent soms de kern der moeilijkheden dadelijk te begrijpen'. Hij was gewend snel te werken - als afdelingschef schreef hij al in telegramstijl - en de zaken op een praktische wijze, zoveel mogelijk mondeling, af te doen. Daaraan gepaard gingen een zeker cynisme en een geneigdheid tot conformisme aan de economische machthebbers. Hij nam met zijn echtgenote intensief deel aan het uitgaansleven van de Haagse society en ontving talloze onderscheidingen; bijbanen nam hij nauwelijks aan (wel in 1921 het curatorschap van de Nederlandsche Handelshoogeschool, later Nederlandsche Economische Hoogeschool te Rotterdam). Kortom, Snouck Hurgronje was een bekwame secretaris-generaal, die een kwart eeuw lang zijn stempel op het ministerie van Buitenlandse Zaken gedrukt heeft.

A: Archief ministerie van Buitenlandse Zaken te 's-Gravenhage. Archief van de waarnemende hoofden van dat ministerie 1940-1945. Archief van de secretaris van het College van secretarissen-generaal 1940-1945, alsmede collectie-Schaepman in archief ministerie van Buitenlandse Zaken.

P: Ambtelijke correspondentie van Snoucks hand is opgenomen in de Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1848-1919. Derde periode, 1899-1919. Uitg. door C. Smit ('s-Gravenhage, 1964) V, passim en in de Documenten betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1919-1945. Periode A, 1919-1930. Bew. door J. Woltring ('s-Gravenhage, 1976-1983) I-IV, passim.

L: Ch.A. van Manen, De Nederlandsche Overzee Trustmaatschappy... ('s-Gravenhage, 1935) IV, passim; Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek [der] Enquête-commissie regeringsbeleid 1940-1945 ('s-Gravenhage, 1949) 2c, 18-20, 167-177 en 504-506; B.G. Sniffen, The secretaries-general of the Dutch civil service 1940-1945. A study in conflicting loyalties (Ann Arbor (Michigan): xerox University Microfilms, 1969) passim. Proefschrift Tulane University 1969); H.N. Boon, Bagatellen uit de Diplomatieke Dienst. Herinneringen van 35 jaar Buitenlandse Zaken (Rotterdam, 1972) 48, 72 en 176; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1972) IV, 142-145; ibidem, 1974, V, 20-128; E.N. van Kleffens, 'E. Michiels van Verduynen en A.W.L. Tjarda van Starkenborgh', in Jaarboek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken 1950/195], XIII-XIV; E.N. van Kleffens, Belevenissen I, 1894-1940 (Alphen aan den Rijn, [1980]) passim; W.J.M. Klaassen, 'Het plan-Snouck Hurgronje, een staal van Nederlandse afzijdigheidspolitiek in 1936-1937', in Jaarboek van het Departement van Buitenlandse Zaken 1982-1983,165-173.

I: Nederland’s Adelsboek 85 (1995) (’s-Gravenhage 1996) 505 [Portret: H.V.B. Wijnmalen].

W.J.M. Klaassen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013