© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A.A. de Jonge, 'Suurhoff, Jacobus Gerardus (1905-1967)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/suurhof [12-11-2013]
SUURHOFF, Jacobus Gerardus (1905-1967)
Suurhoff, Jacobus Gerardus, politicus (Amsterdam 23-7-1905 - Amsterdam 14-3-1967). Zoon van Willem Johannes Suurhoff, huisschilder, en Catharina Boxum. Gehuwd op 16-10-1930 met Alida Voorzanger. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren.
Suurhoff werd, na de lagere school en de ULO met glans doorlopen te hebben, in 1920 kantoorbediende bij de Stoomvaartmaatschappij 'Nederland', waar hij vier jaar werkzaam bleef. Na zijn militaire dienstplicht vervuld te hebben was hij vervolgens tot 1930 in dienst bij het Zuid-Afrikaansche Handelshuis. Naast zijn dagelijks werk was intussen de politiek hem meer en meer gaan opeisen. Afkomstig uit een sociaal-democratisch, hoewel politiek niet actief arbeidersgezin, sloot Suurhoff zich aan bij de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) en op zijn 18e jaar ook bij de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP); in 1925 werd hij, pas negentien jaar oud, secretaris van afdeling Amsterdam II dezer partij. Het was echter niet de partij, doch de vakbeweging die voorlopig zijn voornaamste werkterrein zou worden. In 1929 werd Suurhoff voorzitter van de vakgroep kantoorbedienden van de Algemeene Bond van Handels- en Kantoorbedienden en in 1930 trad hij in bezoldigde dienst bij het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (IMVV) als medewerker van de documentatieafdeling van het hoofdbestuur (in 1938 werd hij chef van die afdeling). De jaren op het documentatiebureau zijn voor Suurhoff een belangrijke leertijd geweest: hij kwam in aanraking met de grote vraagstukken van sociale politiek en had daarnaast gelegenheid voor zelfstudie (vooral economie en vreemde talen); in deze periode ontwikkelde hij zich ook tot een vlot spreker en publicist. Zijn gelijktijdige loopbaan in de SDAP hield nauw verband met zijn werk als vakbondsman (partij- en vakbondsfuncties werden toen nog veelvuldig gecombineerd): in juni 1939 werd hij lid van de Amsterdamse gemeenteraad en in augustus van dat jaar tevens lid van de Tweede Kamer (ter vervulling van de vacature, ontstaan doordat J. van den Tempel minister van Sociale Zaken was geworden).
Het begin van de Duitse bezetting bracht voor Suurhoff niet alleen persoonlijke zorgen - in juli 1940 werd hij uit zijn functie bij het NVV ontslagen door de als commissaris aan het verbond opgelegde NSB'er H.J. Woudenberg en vanaf dat moment leefde hij én als bekend sociaal-democraat én als echtgenoot van een joodse vrouw in voortdurende zorg voor zijn gezin -, maar ook een versnelde evolutie in zijn politieke denken. De ontwikkeling van de SDAP van klassepartij naar volkspartij in de jaren dertig had zijn volle instemming gehad. Nu behoorde hij tot degenen die, onder de indruk van de capitulatie, de tijd gekomen achtten voor een grondige politieke hergroepering, waarbij voor de oude partijen geen plaats zou zijn. In tegenstelling tot SDAp-leiders als W. Drees en J.J. Vorrink sloot hij zich dan ook aan bij de Nederlandsche Unie, van welke organisatie hij gewestelijk commissaris voor Amsterdam werd (deze functie leverde hem twee maal een arrestatie met te zamen dertien weken verblijf in het Huis van Bewaring op). Nadat de Nederlandsche Unie in april 1941 een scheiding tussen werkende en gewone leden had ingevoerd (waarbij het werkend lidmaatschap voor joden uitdrukkelijk gesloten werd verklaard), bedankte Suurhoff als lid. Hij bleef echter contact onderhouden met mensen uit de Uniekring. Van mei 1942 tot juni 1943 zat hij als gijzelaar gevangen in Sint Michielsgestel. Daar behoorde hij tot degenen die een heroprichting van de SDAP na de oorlog ongewenst achtten. In een lezing voor de Sociologische Studiegroep der gijzelaars (augustus 1942) sprak hij zich uit voor een corporatieve ordening van het bedrijfsleven en voor eenheid van de vakbeweging. Na zijn vrijlating uit Sint Michielsgestel dook Suurhoff onder en werd hij medewerker aan het uit Uniekringen voortgekomen illegale blad Je Maintiendrai. Ook schreef hij een illegaal uitgegeven brochure Werknemer en toekomst [S.1, s.a.].
In mei 1945 behoorde Suurhoff tot de 33 ondertekenaars van het Manifest van de Nederlandse Volksbeweging en op 24 mei werd hij gekozen tot lid van het voorlopig hoofdbestuur dezer NVB; ook was hij namens de NVB in 1945 lid van het als pressiegroep tegen terugkeer der omroepverenigingen bedoelde Comité Nationale Omroep. Zijn activiteit voor de politieke vernieuwing raakte echter al spoedig op de achtergrond door zijn werk in de herstelde vooroorlogse lichamen: hij werd direct na de bevrijding bezoldigd hoofdbestuurslid van het NVV (speciaal belast met de redactie der periodieken en met de scholing) en hervatte vanaf de herfst van 1945 ook zijn werk als Tweede-Kamerlid (tot juli '46 daarnaast ook het lidmaatschap van de Amsterdamse gemeenteraad). Dat de klassenstrijdgedachte bij hem plaats gemaakt had voor een streven naar sociale harmonie blijkt duidelijk uit de in 1945 door hem geschreven brochure Staking, ja of neen? (Amsterdam, [1945]), naar aanleiding van een staking in de Rotterdamse haven: hij stelde daarin zowel de werkgevers als de arbeiders in gebreke, riep beiden op tot maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en pleitte voor een door de regering geleide loonpolitiek.
Vanaf 1946 vertegenwoordigde Suurhoff de Partij van de Arbeid (PVDA) in de Tweede Kamer, waar hij zich speciaal met sociale zaken bezighield. Daarnaast werd hij in 1949 tweede voorzitter van het NVV. Het was de bedoeling, dat hij te zijner tijd H. Oosterhuis als NVV-voorzitter zou opvolgen. Doch op 2 september 1952 werd hij minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid in het derde kabinet-Drees, welke functie hij is blijven bekleden tot het aftreden van het vierde kabinet-Drees in december 1958.
Het ministerschap van Sociale Zaken is stellig het hoogtepunt van Suurhoffs loopbaan geweest. Hij toonde zich een vakkundig en daadkrachtig bewindsman. Aan het arbeidsmarktbeleid, de emigratie en ook het voor hem aanvankelijk onbekende terrein van de volksgezondheid besteedde hij veel aandacht. Zijn naam is echter vooral verbonden gebleven aan het werk op lange termijn: de uitbreiding van het stelsel van sociale verzekering. In 1956 werd de door Suurhoff ontworpen Algemene Ouderdomswet aangenomen. Ook de kort na zijn aftreden aangenomen Algemene Weduwen- en Wezenwet is hoofdzakelijk zijn werk.
Drie maanden na zijn aftreden als minister werd Suurhoff herkozen als lid van de Tweede Kamer. Daarnaast werd hij in maart 1961, na het overlijden van Evert Vermeer, voorzitter van de PVDA. Dat werd geen gemakkelijke functie. De PVDA, na dertien jaar regeringsdeelneming in de oppositie gedrongen, wist zich moeilijk in haar nieuwe rol te vinden en verloor dan ook herhaaldelijk stemmen en zetels; met het afebben van de 'koude oorlog' begon bovendien de sterk pro-Amerikaanse en anti-communistische houding van de leiding op toenemend verzet van vooral jongere partijgenoten te stuiten. Suurhoff als voorzitter deed zijn best de partij organisatorisch te moderniseren, maar denkbeelden en karakter maakten hem niet de juiste man om met de jongerenoppositie soepel om te gaan. De grote vernieuwingsbeweging van 1966 e.v. ('Nieuw Links') valt echter buiten zijn voorzittersperiode, want in april 1965 verruilde Suurhoff het PVDA-voorzitterschap en kamerlidmaatschap voor een nieuwe ministerspost: die van Verkeer en Waterstaat in het kabinet-Cals. Ofschoon hij zich ook op dit departement een goed bewindsman toonde, heeft de tijd hem ontbroken om zijn plannen op verkeers- en waterstaatsgebied te realiseren, want in oktober '66 trad het hele kabinet af na de 'nacht van Schmelzer', Suurhoff was toen echter al ernstig ziek en duidelijk aan het eind van zijn krachten. Hij werd in februari '67 nog herkozen als kamerlid, maar overleed een maand later aan kanker.
Suurhoff behoort onder de politici tot het type van de 'bestuurder': de man die slechts in zijn element is wanneer er constructief werk te doen is en voor wie het resultaat meer telt dan de propagandistische werking. Vandaar dat het vakbondswerk hem eigenlijk beter lag dan het kamerlidmaatschap en vooral het partijvoorzitterschap; vandaar ook dat hij als minister zijn beste prestaties leverde. Zijn politieke denkbeelden sloten geheel bij zijn karakter aan: hij was van jongsaf een 'reformist' in hart en nieren en in ieder geval van 1940 af een overtuigd aanhanger van wat men later het 'harmoniemodel' is gaan noemen. Voor zuiver ideologische problemen had hij weinig belangstelling. Wél onderscheidde hij zich na 1945 ook in leidende PVDA-kringen door de heftigheid van zijn anticommunisme. Zijn sterke kanten als mens en politicus waren: intelligentie, werkkracht, besluitvaardigheid, eerlijkheid en loyaliteit; zijn zwakke kant was vooral een gebrek aan geduld en tact in de omgang met mensen. In de kleine kring van familie en vrienden hartelijk en attent, toonde hij zich daarbuiten soms hooghartig en sarcastisch. Zijn algemeen erkende bekwaamheid en eerlijkheid maakten echter dat hij, ondanks die negatieve kanten, toch een goed teamleider kon zijn.
P: Doel en methoden van het vakbondsjeugdwerk (Amsterdam, 1934); Oud en arm, wet Drees [Amsterdam, 1947]; 'De Nederlandse Unie en haar betekenis voor de bevrijdingsstrijd', in Onderdrukking en verzet. Onder red. van J.J. van Bolhuis et al. (Arnhem [etc.], 1947-1954. 4 dl.) II, 98-108; De sociale betekenis van het toerisme (S.1., 1953).
L: A.F. Kerbert en P. de Waart, 'Kenschets van een partijleider J.G. Suurhoff', in Elseviers weekblad, 18-3-1961; A. Kloos, 'Suurhoff een maatschappelijk architect', in Het Parool, 19-3-1967; D. Roemers, in De vakbeweging, 28-3-1967; J.P. Janzen, 'J.G. Suurhoff (1905-1967) - een levensbericht', in Het eerste jaarboek voor het democratisch socialisme. Onder red. van Jan Bank, Martin Ros en Bart Tromp (Amsterdam, 1979) 242-281; Leo Hartveld, Frits de Jong Edz. en Dries Kuperus, De Arbeiders Jeugd Centrale AJC (Amsterdam, 1982) passim.
I: ANP Historisch Fotoarchief, beeldnummer 41830.
A.A. de Jonge
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013