Tellegen, Jan Willem Cornelis (1859-1921)

 
English | Nederlands

TELLEGEN, Jan Willem Cornelis (1859-1921)

Tellegen, Jan Willem Cornelis, burgemeester van Amsterdam (Groningen 31-5-1859 - Amsterdam 16-4-1921). Zoon van Bernardus Dominicus Hubertus Tellegen, hoogleraar in het staats- en volkenrecht, en Johanna Sepina Boldewina Adriana barones Van Ittersum. Gehuwd op 5-9-1887 met Alida Johanna Jacoba Fock. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 3 dochters geboren. afbeelding van Tellegen, Jan Willem Cornelis

Tellegen doorliep de HBS in Groningen en studeerde vervolgens aan de Polytechnische School te Delft, waar hij in 1882 het diploma van civiel-ingenieur behaalde. De vooruitzichten voor een pas afgestudeerde waren in die tijd niet gunstig, en er was geen sprake van dat deze meteen een baan zou kunnen krijgen waaraan de titel van ingenieur zou zijn verbonden. Tellegen begon dan ook zijn loopbaan met ingang van 1 september 1882 als buitengewoon opzichter bij de aanleg van de staatsspoorweg Groningen-Delfzijl. In 1885 kwam hij in Deventer als adjunct-ingenieur in dienst bij de Koninklijke Nederlandsche Locaal-Spoorwegmaatschappij en hij had daar bemoeienis met de aanleg van de lijn Apeldoorn-Deventer-Almelo en de bouw van de spoorwegbrug over de IJssel. In deze Deventerse tijd bleek al dadelijk dat Tellegen niet uitsluitend de technische deskundige was, maar ruimere maatschappelijke belangstelling koesterde: tussen 1886 en 1890 had hij de redactie van de rubriek 'Staten-Generaal' van het in 1886 opgerichte tijdschrift De Ingenieur, waarbij hij goede overzichten gaf van de wijze waarop technische en economische kwesties in de Kamers behandeld werden, soms met scherpe kritiek. Intussen was de spoorlijn reeds in 1887 gereedgekomen en in exploitatie gegeven bij de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij en zag Tellegen zich gedwongen een ander heenkomen te zoeken. In dat jaar kon hij als hoofdopzichter worden geplaatst bij Gemeentewerken in Arnhem, waar hij in 1890 tot directeur werd benoemd. Gedurende de elf jaren van zijn directeurschap bracht Tellegen in Arnhem heel wat tot stand. Met krachtige hand werkte hij aan de stadsverbetering door krotopruiming, restauratie en stadsuitbreiding, waarbij hij ervoor zorgde dat het park Sonsbeek niet aan de woningbouw ten offer viel, maar voor recreatie werd bestemd. Uit alles bleek een voor sociale en economische problemen levendige belangstelling, die voor hem ook partijpolitieke consequenties had. Aanvankelijk was hij lid van de Liberale Unie en van 1895 tot 1901 bestuurslid, maar bij de oprichting in 1901 van de Vrijzinnig-Demo-cratische Bond bedankte hij voor de Unie en werd hij lid van de nieuwe partij. Tellegens reputatie op het terrein van de woningbouw was zozeer gevestigd, dat de gemeente Amsterdam, die in grote moeilijkheden verkeerde ten aanzien van de woningbouw, een beroep op hem deed. Met ingang van 1 april 1901 werd hij in Amsterdam tot directeur benoemd van de op die datum ingestelde Gemeentelijke Dienst van Bouw- en Woningtoezicht. Tellegen was een fervent bestrijder van de in de 19e eeuw in deze stad ontstane revolutiebouw, die in de jaren 1899 en 1900 tot vele instortingen had geleid. De op grond van de Woningwet van 1901 in 1905 door de gemeenteraad aangenomen - unieke -bouwverordening is grotendeels het werk van Tellegen geweest. Hoewel de bepaling in deze verordening over het verbod van alkoofwoningen hevige strijd met het college van B&W heeft teweeggebracht, won Tellegen ten slotte het pleit en werd dit verbod in de verordening opgenomen. Tellegen was een man van grote deskundigheid, die met grote energie te werk ging en geen enkele inbreuk op de bestaande voorschriften duldde. Hij nam de onbewoonbaarverklaring met kracht ter hand en zijn beleid werd door de groep van aannemers en architecten, die misbruik maakten van de stadsuitbreiding door het bouwen van slechte woningen, het 'schrikbewind van Tellegen' genoemd.

Toen in 1915 jhr. A. Röell zijn functie als burgemeester van Amsterdam neerlegde wegens zijn benoeming tot commissaris der Koningin in Noord-Holland, werd Tellegen uiteindelijk samen met de antirevolutionair mr. S. de Vries Czn. en de christelijk-historische bankdirecteur mr.dr. C.F. Schoch door deze commissaris voor het burgemeestersambt van de hoofdstad voorgedragen aan de minister van Binnenlandse Zaken, mr. P.W.A. Cort van der Linden. Röell was van mening dat met de benoeming van Tellegen aan Amsterdam geen dienst zou worden gedaan, daar deze zich als vrij-zinnig-democraat steeds had geconcentreerd op het sociale vraagstuk en in toonaangevende kringen van de hoofdstad, op wier steun de burgemeester bij voorbaat moest kunnen rekenen, gedurende zijn veertienjarig verblijf geen betrekkingen had aangeknoopt. Het representatief karakter van het burgemeesterschap zou door de benoeming van Tellegen verloren gaan. Dit zelfde gold voor De Vries, en Röell gaf de voorkeur aan Schoch, waarbij het ambt geen 'capitis diminutio' zou ondergaan, al waren diens capaciteiten dan niet zo hoog aan te slaan als die van Tellegen. Desondanks gaf de liberale minister Cort van der Linden de voorkeur aan Tellegen, die met ingang van 15 maart 1915 als burgemeester van Amsterdam, waar de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) met vijftien zetels één derde van de gemeenteraad uitmaakte, werd benoemd. Deze benoeming van een eenvoudig hoofdambtenaar tot burgemeester heeft sommigen teleurgesteld en bracht het gemeenteraadslid mr. E.J. Everwijn Lange ertoe zijn zetel ter beschikking te stellen, omdat hij niet wenste te vergaderen onder voorzitterschap van een burgemeester die kort tevoren nog als ambtenaar zijn ondergeschikte was geweest.

De bestuursperiode van Tellegen als burgemeester viel in een heel zware en zorgelijke tijd, mede ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog en de daardoor ontstane voedselschaarste. Tellegen, die geneigd was zich van alle onderdelen van zijn werk rekenschap te geven, heeft zich in deze tijd met wegcijfering van zijn eigen persoon volledig ingezet en zeer veel baanbrekend werk verricht. De uitvoering van de Distributiewet berustte bij hem als burgemeester, hij was de verantwoordelijke man, die met kennis van zaken moest adviseren en in 1917 het aardappeloproer het hoofd moest bieden. In de Amsterdamse ziekenfondsstrijd, die in 1916 ontbrandde tussen de fondsgeneesheren, die verhoging van honorarium wilden, en de ziekenfondsen, trad Tellegen als bemiddelaar op en bewerkstelligde hij dat in 1917 de conflicten werden beëindigd, die inmiddels ook met de specialisten en apothekers waren ontstaan. Latere geschillen over contributieverhoging in verband met de stijging van de prijzen der geneesmiddelen bleven aan de arbitrage van Tellegen onderworpen, die voorzitter was van de ziekenfonds-commissie. Zijn grote steun en toeverlaat was zijn vriend de socialistische wethouder F.M. Wibaut, die zeer deskundig was op het gebied van de financiering en volkshuisvesting en hem ook trouw heeft bijgestaan bij de voedselvoorziening. In 1918, toen in Rusland en elders een staatkundige ommekeer had plaatsgevonden, organiseerde het Revolutionair Socialistisch Comité betogingen, die de burgemeester spannende dagen bezorgden. Verder schonk hij veel aandacht aan de stadsuitbreiding, die op 1 januari 1921 een feit werd en waarbij diverse randgemeenten werden geannexeerd, waardoor het gemeentelijk grondgebied ruim driemaal zo groot werd. Juist op terreinen van het woning-vraagstuk, de stadsuitbreiding e.d. werd Tellegen ook landelijk een bekend deskundige: hij verrichtte belangrijk werk in commissies en droeg bij tot het welslagen van menig gespecialiseerd congres.

Tellegen was Amsterdam met hart en ziel toegedaan en heeft ondanks persoonlijke moeilijkheden, zoals het overlijden van zijn oudste zoon in januari 1920, met toewijding en energie zijn werk voortgezet, totdat hij ten slotte in januari 1921 erkende aan een rustperiode toe te zijn en na een buitenlandse reis, waarvan hij herstel had verwacht, overleed.

A: Kabinetsarchief van de commissaris der Koningin in Noord-Holland in het Provinciehuis in Noord-Holland; archief-J.W.C. Tellegen betreffende de Amsterdamsche Ziekenfondscommissie in het Gemeentearchief Amsterdam.

L: R.A. van Sandick, in De Ingenieur 30 (1915) 195-197; R.A. van Sandick en I.A. Lindo, ibidem, 36 (1921) 325-327; Ons Amsterdam 3 (1951) 106-112; G.W. Borrie, F.M. Wibaut. Mens en magistraat (Assen, 1968); J.A. Groen jr., 'Burgemeester Tellegen stierf een halve eeuw geleden', in Ons Amsterdam 23 (1971) 84-90.

I: Ons Amsterdam 23 (1971) 86.

Mw. M.M. Warning†


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013