© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A.A.de Jonge, 'Wolff, Salomon de (1878-1960)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/wolff [12-11-2013]
WOLFF, Salomon de (1878-1960)
Wolff, Salomon de (Sam), econoom en politicus (Sneek 13-8-1878 - Amsterdam 24-11-1960). Zoon van Abraham de Wolff, grossier in manufacturen, en Goudtje de Vries. Gehuwd op 7-5-1910 met Sara Veldman. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren. Na haar overlijden (11-12-1941) gehuwd op 31-1-1946 met Anna Maria Gruntjes. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Sam de Wolff groeide op in een orthodox joods gezin. Hoewel hij reeds als gymnasiast zijn geloof verloor en voor het marxisme gewonnen werd, is hij zich altijd sterk met het jodendom verbonden blijven voelen. Hij bezocht van 1891 tot 1897 het stedelijk gymnasium te Sneek. Na het eindexamen bèta afgelegd te hebben ging hij in 1897 op wens van zijn vader medicijnen studeren aan de Universiteit van Amsterdam, doch na enige jaren brak hij deze studie af. Met zijn vader, die van dit eigenzinnige besluit niet gediend was en die bovendien - als eigenaar van een bloeiende manufacturenhandel -Sams socialistische denkbeelden scherp afkeurde, kwam het kort daarna tot een breuk, die pas in 1930 geheeld is.
In 1898 was De Wolff lid geworden van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), en na het afbreken van zijn studie wijdde hij enige jaren lang het grootste deel van zijn tijd aan het voorzitterschap van afdeling Amsterdam V van die partij. Een vaste broodwinning kreeg hij pas toen hij in 1904 agent, en daarna hoofdagent, van de socialistische verzekeringsmaatschappij De Centrale werd. Door zelfstudie verwierf hij zich inmiddels een omvangrijke kennis op economisch gebied. Vanaf 1907 leidde hij een accountantskantoor te Amsterdam. Zijn grootste bekendheid kreeg De Wolff als marxistisch theoreticus. Vanaf 1904 schreef hij in tijdschriften (aanvankelijk vooral het maandblad De Nieuwe Tijd) theoretische beschouwingen. Het was de tijd van de richtingenstrijd binnen de jonge SDAP, en veel van De Wolffs publicistisch werk had ten doel de marxistische orthodoxie, en vooral Marx' economische theorieën, te verdedigen tegen revisionistische aanvallen. Toen in 1907 D. Wijnkoop, W. van Ravesteyn en J.C. Ceton het populair-marxistische weekblad De Tribune gingen uitgeven, werkte De Wolff daar ook aan mee, met economische beschouwingen en ook (onder diverse pseudoniemen) met gedichten. Nadat in 1909 de drie Tribune -redacteuren uit de SDAP geroyeerd waren, sloot De Wolff zich bij hen aan in de nieuwe Sociaal-Democratische Partij (SDP). Het sektarisme en impossibilisme van Wijnkoop c.s. stootte hem echter af en in 1913 verliet hij teleurgesteld de SDP en keerde hij in de SDAP terug. Hij ging toen bijdragen leveren aan het in 1909 in het leven geroepen partijorgaan Het Weekblad, waarin binnen de SDAP gebleven marxisten als F.M. Wibaut en Frank (Franc) van der Goes de boventoon voerden; na de opheffing daarvan in 1919 werd het maandblad De Socialistische Gids het hoofdterrein van De Wolffs economische beschouwingen. Praktisch-politieke functies bekleedde hij weinig meer in de SDAP: enige tijd was hij voorzitter van afdeling Amsterdam VI en bestuurslid van de Federatie Amsterdam. In 1921 werd hij gekozen tot lid van de Amsterdamse gemeenteraad, maar na drie weken reeds bedankte hij voor die functie. Behalve in de SDAP was hij ook actief in de vrijdenkersvereniging De Dageraad (De Vrije Gedachte), wat hij naar eigen zeggen zag als 'marxistische plicht'.
Na een voorstudie, 'Prosperiteits- en depressie-perioden', in De Socialistische Gids 6 (1921) 19-40 publiceerde De Wolff in 1929 zijn hoofdwerk Het economisch getij. Bijdrage tot de verklaring van het conjunctuurverschijnsel (Amsterdam, 1929). Voortbouwend op beschouwingen van o.a. J. van Gelderen ontwikkelde hij daarin de theorie van de 'dubbele golfbeweging' in het kapitalistische conjunctuurverloop: lange opgaande en neergaande golven van gemiddeld vijfentwintig jaar met daarbinnen ongeveer vijf cycli van korte duur zouden dit conjunctuurverloop kenmerken. Verder ontwikkelden De Wolff hier een veelzins originele theorie om het cunjunctuurverschijnsel vanuit Marx' denkbeelden over de meerwaarde en de reproduktie van het kapitaal te verklaren.
In een kring van geestverwanten werden De Wolffs werken zeer bewonderd, maar daarbuiten vonden zij vaak weinig waardering; de sarcastisch-polemische manier waarop de auteur zijn mening placht te lanceren zal daar mede toe bijgedragen hebben. Toen hij in 1930 werd toegelaten als privaatdocent in de conjunctuurleer aan de Universiteit van Amsterdam gebeurde dit in ieder geval niet zonder tegenstand. Het college van B. en W. met drie socialistische wethouders deed de toelating tegen het advies van faculteit, senaat en college van curatoren der universiteit, en een interpellatie van J. Rutgers (Vrijheidsbond) in de gemeenteraad op 25 september 1930 was er het gevolg van. Tijdens zijn oratie bleef de gehele economische faculteit weg. Tot het begin van de Duitse bezetting heeft De Wolft zijn privaatdocentschap uitgeoefend. Zijn colleges en zijn publicistisch werk stonden onveranderlijk in dienst van de verdediging der marxistische orthodoxie. Zijns inziens was dat meer dan ooit nodig, want de ontwikkeling der SDAP in de tweede helft der jaren dertig betekende voor De Wolff één grote ellende van beginselverzaking en theoretische vervlakking.
Naast zijn activiteiten als econoom heeft De Wolff ook belangrijk werk gedaan als zionist. Marx had volgens De Wolff niet ingezien dat het joodse vraagstuk, naast een sociaal-economisch, ook een nationaal probleem is; De Wolff deelde de mening van Otto Bauer, volgens wie de joden tot twee volkeren behoren, en verwierp het in de sociaal-democratie gangbare assimilatorische standpunt. In 1933 behoorde hij tot de oprichters van de Amsterdamse organisatie van Poalei-Zion ('Werkers van Zion': de beweging van socialistische zionisten, die zowel de assimilatorische socialisten als de 'burgerlijke zionisten' bestreed); jarenlang heeft hij bestuursfuncties in die organisatie bekleed.
In 1943 werd De Wolff voor de Duitse bezetters gearresteerd en naar het kamp Westerbork gevoerd. Als bezitter van een 'Palestinacertificaat' (een immigratievergunning voor Palestina) werd hij van Westerbork niet naar een vernietigingskamp overgebracht, maar naar het concentratiekamp Bergen-Belsen; daar werd hij in juli 1944 in het kader van uitwisseling met Duitsers vrijgelaten en met een groep van 220 joden via Istanbul naar Haïfa gebracht. Zijn zoon Leo stierf evenwel in Duitse gevangenschap. Vanaf zijn aankomst in Palestina tot zomer 1945 was De Wolff docent in de conjunctuurleer aan de High School for Law and Economies in Tel Aviv. Nog in 1945 keerde Sam de Wolff in het bevrijde Nederland terug. Hij ging er meewerken aan het links-socialistische weekblad De Vlam (tot de opheffing in 1952). Hoewel de Partij van de Arbeid voor hem het eindstation van de opportunistische ontaarding der Nederlandse sociaal-democratie was, sloot hij zich toch bij die partij aan, in de hoop er een marxistische vlam brandende te houden tot het moment - aan de komst waarvan hij nooit twijfelde - dat een omslag in de conjunctuur weer revolutionair leven in de brouwerij zou brengen. Zijn hoop vestigde hij daarbij vooral op Amerika, 'land van onbegrensde mogelijkheden' ook voor het socialisme.
Ruimere bekendheid in deze laatste periode van zijn leven kreeg hij nog vanaf 1946 als deelnemer aan het radioforum 'Radiolympus', waarin hij jarenlang op zondagavonden samen met Annie Romein-Verschoor en Garmt Stuiveling uiteenlopende vragen van luisteraars beantwoordde. De wijze waarop De Wolff sprak, zeer luid en zalvend van toon, zelfs over de meest triviale zaken, maakte het de luisteraars gemakkelijk hem duidelijk aan zijn stem te herkennen. Hij voltooide zijn publicistische loopbaan met twee geschiedwerken. In 1951 verscheen in Amsterdam zijn En toch...! Driekwart eeuw socialisme in vogelvlucht. Deze vlot geschreven geschiedenis van het Nederlands socialisme is even eenzijdig van visie als alles wat De Wolff geschreven heeft, maar zij ontleent haar waarde aan de psychologisch verantwoorde en genuanceerde beschrijving en beoordeling van de door de auteur gekende hoofdrolspelers. Drie jaar later verscheen De Wolffs autobiografie Voor het land van belofte. Een terugblik op mijn leven (Bussum, [1954]). Breedsprakigheid en gelijkhebberigheid maken dit boek tot minder aangename lectuur dan En toch...!, maar het bevat niettemin veel interessante informatie, vooral over de joden in ons land.
Een laatste politieke rol speelde De Wolff toen hij in 1955, samen met ds. J.J. Buskes en Frits Kief, het Sociaal-Democratisch Centrum in de Partij van de Arbeid oprichtte. De tijd bleek echter niet rijp voor een links initiatief in de PVDA en onder druk van de leiding der partij moest het centrum in 1960 weer opgeheven worden. Hij bleef evenwel tot zijn dood lid van de partij, die hem eerde door zijn kist met dezelfde rode vlag als waarmee Troelstra's stoffelijk overschot bedekt was geworden, te draperen samen met de blauw-witte Israëlische vlag.
Hoewel De Wolff geen kritiekloze naprater van Marx was - zijn afwijkende mening over het joodse vraagstuk bewijst dat en ook zijn werken over de conjunctuurleer waren bedoeld om de onvolledigheid van de meester op dit terrein aan te vullen - was hij toch een te orthodoxe verdediger van diens leer om zelf een baanbrekend theoreticus te kunnen worden. Erkend moet echter worden dat hij in Nederland een der grondigste kenners van de denkbeelden van Marx was. Zijn ongeluk was dat hij leefde en werkte in een tijd waarin de belangstelling voor het marxisme in West-Europa taande. De herleving van het marxisme van na 1960, die hij niet meer heeft mogen beleven, heeft tot dusver, althans wat het economische deel van Marx' leer betreft, in Nederland niemand voortgebracht die zich in kennis met De Wolft kan meten.
P: Behalve de reeds genoemde werken: De huidige conjunctuur (Amsterdam, 1930); De crisis (Amsterdam, [1932]); Het heldenleven en de levende leer van Karl Marx (Amsterdam, 1933); Geschiedenis der joden in Nederland. Laatste bedrijf (Amsterdam, 1946).
L: J. van der Wijk, 'Inleiding', in Strijdenskracht door wetensmacht. Opstellen aangeboden aan S. de Wolff ter gelegenheid van zijn 60e verjaardag (Amsterdam, 1938); F. Kiel, 'Sam de Wolff uniek socialist', in De Groene Amsterdammer, 9-8-1958; idem, ibidem, 3-12-1960; W. Drees, in Socialisme en democratie 18 (1961) 530-533; Fr. de Jong Edz., in De Nieuwe Stem 16 (1961) l-4; C.H. Wiedijk, Sam de Wolff en het ontstaan van het Sociaal-Democratisch Centrum in de Partij van de Arbeid (Haarlem, 1971); M. van Amerongen, 'Bij Marx, mijn profetie zal vóór 21 juni in vervulling gaan! Het leven van Sam de Wolff...', in Vrij Nederland, 9-9-1978; idem, 'Linkervleugel... Het leven van Sam de Wolff, ibidem, 16-9-1978; B. van Tijn, 'De Wolff- profeet van betere tijden', in Het Parool, 8-5-1980.
I: Geschiedenis van de joden in Nederland. Onder red. van J.C.H. Blom e.a. (Amsterdam 1995) afbeelding 67 [Foto: Joods Historisch Museum; De Wolff omstreeks 1938].
A.A.de Jonge
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013