© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: H.J. Vink, 'Bremmer, Hendricus Petrus (1871-1956)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/bremmer [12-11-2013]
BREMMER, Hendricus Petrus (1871-1956)
Bremmer, Hendricus Petrus, kunstpedagoog (Leiden 17-5-1871 - 's-Gravenhage 10-1-1956). Zoon van Willem Bremmer, hotelhouder, en Cornelia Wilhelmina Dumortier. Gehuwd op 2-10-1895 met Aleida Magdeltje Beekhuis. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 1 dochter geboren.
Bremmer was, na in Roermond en Leiden middelbaar onderwijs genoten te hebben, korte tijd (1889/1890) leerling aan de Teeken- en Schilderacademie in Den Haag en volgde daar ook een cursus MO-tekenen (1890). Al snel echter werkte hij als kunstschilder in pointillistische trant, zelfstandig of met enkele kunstvrienden, in een eigen atelier te Leiden, dat een plaats van samenkomst werd van jonge Nederlandse en Belgische schilders en letterkundigen. De diepsnijdende overgang, in die jaren, van een romantisch of realistisch-impressionistisch gekleurd naturalisme naar een meer ideeënrijke kunst (symbolisme) zowel in de literatuur en dichtkunst als in de beeldende kunsten werd door hen met hartstocht beleefd. De opvattingen en werken van de 'Tachtigers', Emile Verhaeren, J. K. Huysmans, Vincent van Gogh, J. Thorn Prikker, Jan Toorop en Odilon Redon werden met geestdrift besproken. En zo ontwikkelde zich bij Bremmer, naast een brede belangstelling voor alle aspecten van de beeldende kunst, tevens een blijvende interesse voor literatuur en dichtkunst alsmede voor levensbeschouwelijke vraagstukken. Wars als hij was van elk positivistisch of religieus dogmatisme, werd hij, voor zijn leven, gegrepen door het spinozisme, waarvan hem vooral de mystieke ondergrond aansprak. Hij kwam tot het inzicht dat een kunstwerk de beschouwer in aanraking moet brengen met het onzichtbaar achter de werkelijkheid liggende, 'absolute'. Niet het onderwerp of de onderwerpsinhoud is daarom wezenlijk, maar de wijze waarop de kunstenaar in lijn, vorm, kleur en compositie 'objectief' vorm heeft weten te geven aan een hem motiverende emotie, en wel zodanig dat bij de zich daarvoor openstellende beschouwer een dergelijke emotie kan worden opgewekt. In die zin kan, alléén, een kunstwerk 'schoon' zijn: schoonheid is geen eigenschap van natuurlijke dingen. De direct aansprekende bekoorlijkheid van een landschap van Vermeer bijv. kan het daarom de beschouwer wel eens moeilijker maken tot dit, zeker ook daar aanwezige, 'absolute' door te dringen, dan een meer abstraherende kunst (Mondriaan, Bart van der Leek). Deze gedachtengangen, die in de toenmalige avant-garde van de Franse kunst (symbolisme), bij sommige Duitse kunstfilosofen (en later bij de Nederlandse 'Stijl'-beweging) naar voren begonnen te komen, waren voor het Nederlandse kunstminnende publiek revolutionair.
Bremmer begon in te zien dat het zijn levenstaak was, niet om te schilderen, maar om het publiek van deze visie te doordringen. Na van 1893 tot 1895 als kunstjournalist te hebben gewerkt, begon Bremmer met het geven van cursussen in het beschouwen van beeldende kunst - een werkzaamheid die hij tot ongeveer 1945 heeft voortgezet. In vele steden vormden zich kleine groepen cursisten, die telkens een tiental keren bijeen kwamen, om te luisteren naar Bremmers, met veel reprodukties geïllustreerde, uiteenzettingen. Bremmer was een begenadigd pedagoog. Tijdens de lessen citeerde hij, ter aanduiding van een sfeer, dikwijls uit de schone letteren. Ook vlocht hij levensbeschouwelijke gedachtengangen in zijn betoog. Gefascineerd door zijn lessen, volgden vele leerlingen soms 20 jaar of langer zijn cursussen. Een aantal van zijn, dikwijls koopkrachtige, leerlingen begon een eigen verzameling aan te leggen. Eén daarvan was mevrouw H. Kröller-Müller, die zich voor het eerst voor de cursus 1906/1907 liet inschrijven. Haar verzameling, voor de opbouw waarvan Bremmer de vaste, onmisbare raadsman is geweest, heeft ten slotte, in 1928, geleid tot de Kröller-Müller-Stichting en het museum van die naam te Otterlo, dat in 1938 werd geopend.
Naast deze zware cursusactiviteit, was Bremmer ook, met hetzelfde doel voor ogen, publicistisch werkzaam. Zo schreef hij een viertal boeken, waarvan vooral Eene inleiding tot het zien van beeldende kunst (Amsterdam, 1906; 2e dr. 1914) veel invloed heeft gehad. Ook gaf hij een 20-tal albums met reprodukties uit, en schreef hij een groot aantal tijdschriftartikelen of inleidingen tot catalogi. Voor allerlei verenigingen en instellingen heeft hij bovendien ontelbare voordrachten gehouden. Zijn belangrijkste publicistische arbeid bestond echter in het alleenredacteurschap van kunsttijdschriften: Moderne Kunstwerken van 1903 tot 1910 en Beeldende Kunst van 1914 tot 1938. Dit waren maandbladen, die per nummer negen, voor die tijd uitstekende, reprodukties bevatten. Beeldende Kunst toonde werk uit alle tijden. Elke reproduktie ging vergezeld van een bespreking. Daarbij legde Bremmer bewust niet de nadruk op kunsthistorische uiteenzettingen, maar trachtte hij de lezer te brengen tot het zuiver esthetisch beschouwen en genieten van het kunstwerk, onafhankelijk van de tijd en de stijl waarin het was ontstaan en gemaakt. Het zijn vooral verschillende aspecten van de Franse, Nederlandse en Belgische kunst van na 1850 die de aandacht krijgen: de School van Barbizon, het impressionisme, de Haagse en Amsterdamse Scholen, Vincent van Gogh (Bremmer was een van de eersten die zijn uitzonderlijke betekenis hebben ingezien), het pointillisme, het symbolisme, enkele (begin-)fasen van het kubisme, alsook aspecten van het magisch realisme. Behalve veel voorbeelden van sterk abstraherend werk van Van der Leek, en een enkel, dito, van Mondriaan ontbreekt abstracte kunst verder geheel. Eveneens is het expressionisme, het fauvisme, alsmede het surrealisme afwezig. Niettemin kan men zich uit Beeldende Kunst een goed beeld vormen van vele ontwikkelingen in de 19e-eeuwse en contemporaine kunst. Hetzelfde is het geval met de collectie Kröller-Müller van 1938, die onder zijn leiding tot stand gekomen is. Wat in het bijzonder de Nederlandse kunst betreft, kan men zeggen dat die kunstenaars, die nieuwe wegen insloegen, door hem vroegtijdig, met vele voorbeelden, onder de aandacht van zijn lezers werden gebracht, zoals: Jan Toorop, Charley Toorop, A.C. Willink, J. Sluyters, John Rädecker en uiteraard Van der Leck en Van Gogh.
Hoewel Bremmer zich nog maar weinig zelf actief met de schilderkunst bezig hield, heeft hij wel veel schildersleerlingen gehad, van wie D.H. Nijland, G. (Truus) van Hettinga Tromp, A. Egter van Wissekerke, J. Nieweg en D. Komter genoemd moeten worden; allen kunstenaars wier werk ook heden nog in de belangstelling staat. Uitermate belangrijk ook was de morele, materiële en financiële steun die Bremmer aan vele kunstenaars heeft verleend. Een aantal van de reeds genoemde, maar ook andere, Nederlandse kunstenaars heeft hij, vele jaren lang, met soms aanzienlijke maandelijkse bijdragen geholpen. De daarvoor benodigde gelden verschafte Bremmer zich deels uit eigen zak, deels met behulp van financiële steun van anderen, maar voor het grootste deel uit de verkoop, door zijn bemiddeling, bijv. tijdens de cursussen, van met dit oogmerk vervaardigde werken van de ondersteunde kunstenaars.
Men moet vaststellen dat Bremmer gedurende meer dan een halve eeuw een veelzijdige, heilzame en soms beslissende invloed heeft uitgeoefend op het Nederlandse kunstleven. Een zo belangrijk man ontkomt uiteraard niet aan kritiek. Zo was er het verwijt dat hij in zijn besprekingen te weinig aandacht gaf aan iconografische samenhangen en kunsthistorische feitelijkheden. Wat zijn esthetische uitgangspunten betreft werd hem verweten dat hij bij de beoordeling van een kunstwerk de voorstellingsinhoud en de verbeelding daarvan te zeer buiten beschouwing liet. Zaken die, overigens, samenhingen met de wijze waarop Bremmer meende dat onderricht in het zien van beeldende kunst bedreven diende te worden. Ook vond men soms dat hij zich, wat contemporaine Nederlandse kunstenaars betrof, te veel beperkte tot een groep kunstenaars met wie hij door vriendschapsbanden was verbonden. Ten slotte heeft men hem wel, ten onrechte overigens en tot Bremmers grote teleurstelling, verweten dat hij bij zijn bemiddeling eigen winstoogmerken nastreefde. Daartegenover is het bekende schilderij van Charley Toorop Bremmer en zijn vrouw met kunstenaars uit hun tijd (1936/ 1938) een bewijs van de waardering in kunstenaarskringen, terwijl het eredoctoraat dat hem in 1951 te Groningen verleend werd, door prof.jhr. P.J. van Winter op gezag van de senaat 'wegens de bijzondere verdiensten die staken in zijn oorspronkelijk en zelfstandig initiatief op kunstpaedagogisch gebied en zijn bezonnen en stelselmatig doorgevoerde poging tot vernieuwing van de kunstbeschouwing' (Herdenking Dr. H.P. Bremmer, 14) van een veel algemenere erkenning getuigt.
A: Archief-Bremmer in het Haags Gemeentearchief. Hierin vele brieven van kunstenaars en anderen aan Bremmer, alsook twee uitvoerige manuscripten van zijn echtgenote getiteld: 'Dienaar der kunst' en 'Brieven van kunstenaars'.
P: Behalve de reeds genoemde: Delftsch Aardewerk. Een practisch aesthetische studie (Amsterdam, 1908); Practisch aesthetische studies (Amsterdam, 1909); Vincent van Gogh. Inleidende beschouwingen (Amsterdam, 1911).
L: Herdenking Dr. H.P. Bremmer. Uitg. na zijn overlijden op 10 januari 1956, door oud-cursisten, vrienden en leerlingen [Rotterdam, 1956]; S. van Deventer, Dr. H.P. Bremmer. Kunstberater des Ehepaars Kröller-Müller (Schonberg, [s.a.]); J.M. Joosten, 'De Leidse tijd van H.P. Bremmer, 1871 - 1895', in Jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken 63 (1971) 79-119; Kröller-Müller Museum. Nederlandse Musea I 2e herz. dr. (Haarlem, 1981); H.J. Vink, 'H.P. Bremmer. Kunstpedagoog en ondersteuner van kunstenaars', in Jaarboek van de Geschiedkundige Vereniging Die Haghe 1984, 74-109; idem, 'Bremmer, Spinoza en de abstracte kunst', in Jong Holland 3 (1987) 2 (mei) 40-47; idem, Plotiniaanse en Spinozistische elementen in de esthetische opvattingen van de kunstpedagoog Bremmer (Leiden, 1988). (Mededelingen vanwege het Spinozahuis: 54).
I: Hildelies Balk, De kunstpaus. H.P. Bremmer 1871-1956 (Bussum 2006) 185 [Bremmer omstreeks 1903].
H.J. Vink
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013