© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: H.M.A. Struyker Boudier, 'Buijtendijk, Frederik Jacobus Johannes (1887-1974)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/buijtendijk [12-11-2013]
BUIJTENDIJK, Frederik Jacobus Johannes (1887-1974)
Buijtendijk, Frederik Jacobus Johannes (bekend onder de naam Buytendijk), wijsgerig antropoloog (Breda 29-4-1887 - Nijmegen 21-10-1974). Zoon van Antonie Buijtendijk, officier en mathematicus, en Ida Therese Bodenthal. Gehuwd op 15-6-1911 met Henriëtte Wilhelmina van Bemmel. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 1 dochter geboren.
Frits Buytendijk, enig kind in een Nederlands Hervormd gezin, kreeg dank zij zijn vader, die wiskunde doceerde aan de Koninklijke Militaire Academie, al vroeg belangstelling voor de natuur. De jonge Buytendijk verzamelde planten, kevers en vlinders; hij had een aquarium en een terrarium en probeerde wat hij waarnam te beschrijven en te tekenen. Belangeloze liefde voor de natuur is hem zijn hele leven bijgebleven. Op de lagere school volgden voor hem de HBS te Breda, later te Alkmaar en ten slotte in 1904 de studie geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Op 21 oktober 1909 behaalde hij het artsexamen. Daarna specialiseerde hij zich in de fysiologie. Zijn eerste dierproeven waren van fysiologisch-chemische aard, maar deze experimenten bevredigden zijn belangstelling voor de natuur alleen gedeeltelijk; ook dierpsychologische experimenten kregen zijn aandacht. In 1918 promoveerde hij aan de Rijksuniversiteit te Utrecht cum laude tot doctor in de geneeskunde op de dissertatie Proeven over gewoontevorming bij dieren. Zijn promotor was de fysioloog H. Zwaardemaker, de kenner van de zintuigen, vooral de smaak-, reuk- en gehoorzin; thema's waarvoor Buytendijk blijvende belangstelling heeft gehad.
Ondertussen had Buytendijk, na al in 1906 in Berlijn en Napels als student wetenschappelijk werkzaam te zijn geweest, in 1911 en 1912 als assistent ervaring in Duitse, Zwitserse en Engelse laboratoria opgedaan, onder andere bij de fysioloog C.S. Sherrington. Op een kort verblijf in het fysiologisch laboratorium van H.J. Hamburger te Groningen, volgde in het academisch jaar 1913/1914 een benoeming aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij werd assistent aan het biologisch laboratorium, gehuisvest in de kliniek van de psychiater L. Bouman. Zo kon hij zich tevens in de psychiatrie en neurologie bekwamen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd hij als officier van gezondheid in psychiatrische dienst gemobiliseerd.
Inmiddels was Buytendijk in 1914 tot lector in de algemene biologie aan de Vrije Universiteit benoemd, in 1919 gevolgd door een hoogleraarschap met leeropdracht voor fysiologie en algemene biologie. Uit deze tijd dateert zijn belangstelling voor de fenomenologie. Hij hield voordrachten te Keulen, waar de fenomenologische antropoloog Max Scheler doceerde, en hij leerde er de wijsgerige antropoloog Helmuth Plessner kennen, die gedurende enige tijd in Amsterdam bij hem kwam werken. Buytendijks dierfysiologische en dierpsychologische interessen versmolten in een breed opgezette levensleer, die al vroeg ook de mens zou insluiten, getuige bijvoorbeeld zijn Bijdrage tot een onderzoek naar het wezensverschil van mensch en dier (1922). Hij kwam tot de overtuiging dat de empirische wetenschap vraagt om een transempirische doorlichting. Zijn belangstelling verschoof, ongetwijfeld onder invloed van zijn taak onderwijs te geven aan geneeskundestudenten, van het dier naar de mens. Hij was ervan overtuigd dat men de mens niet vanuit het dier kan begrijpen. In de inaugurele rede Over het verstaan der levensverschijnselen, waarmee Buytendijk in 1925 als hoogleraar de leeropdracht algemene fysiologie aan de Rijksuniversiteit te Groningen aanvaardde, pleitte hij voor een - van de causaal verklarende te onderscheiden, maar niet te scheiden - fenomenologische fysiologie. Hier werd de aanzet gegeven voor het belangrijke boek waarmee hij - veertig jaar later - het laatste hoogtepunt van zijn lange reeks publikaties zou bereiken: Prolegomena van een antropologische fysiologie (Utrecht [etc.], 1965). Van groot belang was zijn in de jaren twintig begonnen en levenslang durende contact met de antropologische internist en neuroloog Viktor von Weizsäcker, van wie Buytendijk de idee van de 'Gestaltkreis' overnam.
Buytendijk was als lid van de Nederlandse Hervormde Kerk weinig actief geweest, maar in de tijd dat hij aan de Vrije Universiteit werd benoemd, werd hij streng protestant. Hij zou het meer dan tien jaar blijven. Mede onder invloed van de kwestie rond de predikant J.G. Geelkerken, die in 1926 door de Synode van de Gereformeerde Kerken uit zijn ambt werd gezet wegens zijn uitlating over de historiciteit van de bijbel, gaf Buytendijk, intussen hoogleraar in Groningen geworden, de gereformeerde geloofsovertuiging weer op.
Toen hij in 1925 naar Groningen verhuisd was, had hij het contact met Amsterdam allerminst verbroken. Wekelijks op vrijdag reisde hij daarheen om zijn lessen aan het Mensendieck Instituut en de Academie voor Lichamelijke Opvoeding voort te zetten. Hij had belangstelling voor de sportgeneeskunde. Ook de beweging voor de verspreiding van de pedagogische beginselen van Maria Montessori had in hem een warm voorstander gevonden. Mede in verband met deze betrokkenheid bij de lichamelijke en persoonlijke vorming, ontwierp hij een leer van de menselijke houding en beweging, die hij paarde aan een filosofie van de persoonlijkheidsvorming, gebaseerd op de - ook door Romano Guardini geïnspireerde - idee van de onbevangenheid. De houding en beweging van zijn pyknische gestalte waren als die van een officier, rechtop en gedecideerd. Zijn lijfspreuk was 'Ziet de leliën des velds...' (Matt. 6 : 28, Luc. 12 : 27).
Buytendijks belangstelling voor het katholicisme kan misschien al worden getraceerd tot het tijdstip waarop zijn geliefde leermeester, de fysioloog Th. Place, hem als jong student Augustinus' Belijdenissen te lezen gaf. Zij dateert, volgens eigen getuigenis, in elk geval uit de tijd, in de jaren '20, waarin hij Scheler, Jacques Maritain, Guardini en V.E. von Gebsattel leerde kennen. Ook zijn latere jarenlange vriendschap met Anton van Duinkerken - vooral in de periode waarin welke zij beiden, Van Duinkerken als redacteur en Buytendijk sinds 1936 als medewerker, bij het R.K. dagblad De Tijd betrokken waren - heeft wellicht tot zijn bekering bijgedragen. Van Duinkerkens vrouw fungeerde als doopmoeder, toen hij in 1937 katholiek werd gedoopt: 'sub conditione', omdat hij al in de Nederlandse Hervormde Kerk gedoopt was. Hij was in hetzelfde jaar al eerder lid van de toen juist geopende Pauselijke Academie van Wetenschappen geworden. Hij onderhield hartelijke betrekkingen met verschillende docenten van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, centrum van neothomistische en fenomenologische filosofie te Leuven.
Misschien mede onder invloed van de Amsterdams-katholieke kring waartoe Van Duinkerken behoorde, werd ook Buytendijk een van de eerste en krachtigste bestrijders van het nationaal-socialisme. Bijzondere aandacht verdienen in dit verband zijn publikaties over het rassenvraagstuk. Hij verwierp de eng-positivistische antropologie van zijn dagen, die vrij spel liet aan allerlei irrationele bijmengsels van ideologische aard, in het bijzonder die van bloed en bodem, ten gunste van een empirische wetenschap waarin een rationeel doordachte, wijsgerige antropologie kon worden verdisconteerd. Juist in dit opzicht was het college indrukwekkend waarmee hij in 1940, als divisiearts gedemobiliseerd, zijn werk in Groningen hervatte. Openhartig en moedig verwierp hij hierin principieel de rassentheorieën die door de bezetter werden gehuldigd. Hij werd als gijzelaar te Haaren van juli tot oktober 1942 geïnterneerd.
In 1946 aanvaardde Buytendijk een leeropdracht in de algemene en theoretische psychologie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. In hetzelfde jaar werd hij in Nijmegen vereerd met een buitengewoon hoogleraarschap met als onderwijsopdracht algemene psychologie (gewijzigd in 1951 in theoretische psychologie), en met een gasthoogleraarschap, ook in 1946, op het gebied van de vergelijkende psychologie in Leuven. Buytendijk, die gedurende zijn hele leven een belangrijke internationale wetenschappelijke correspondentie onderhield, genoot van zijn academische taken. Hij vestigde zich weer in Amsterdam, waar hij tot het einde van zijn leven aan de Keizersgracht woonde. Het was de bloeitijd van zijn leven. Hij en zijn 'school' - die als de Utrechtse school bekend is geworden - werkten een fenomenologische psychologie en psychopathologie uit, met vooral existentialistische trekken. Buytendijk bepaalde zijn houding ten opzichte van fenomenologie, existentialisme en Daseinsanalyse nauwkeurig in 'Zur Phänomenologie der Begegnung' (1950). Hij noemde zich graag een leerling van de Zwitserse psychiater, zijn vriend, Ludwig Binswanger, met wie hij de gedachte deelde dat kennis een talent van het hart is. Hij was een levendig spreker en gevierd geleerde met bestsellers als De vrouw. Haar natuur, verschijningen bestaan 18e dr. (Utrecht [etc.], 1975), waarvan vele vertalingen zijn verschenen. Toen hij in 1957 op zeventigjarige leeftijd in Utrecht met emeritaat ging, werd hem de bundel Rencontre, Encounter, Begegnung aangeboden.
Buytendijk bleef, ook nadat hij met emeritaat was gegaan, actief. Hij vervulde nog enkele academische taken, maar schonk zijn aandacht vooral aan de Katholieke Centrale Vereniging voor Geestelijke Volksgezondheid te Utrecht, waarvan hij sinds 1948 voorzitter was. Voor hem was de onbevangenheid het wezen van de psychische gezondheid. Zijn betekenis voor de culturele emancipatie van het Nederlandse katholicisme, onder andere ten aanzien van de seksualiteitsbeleving, heeft tot in de jaren zestig doorgewerkt. Hijzelf voelde zich in het laatste tijdperk van zijn leven eenzaam. Hij vreesde dat de fenomenologie in Europa op haar retour was, maar vond troost in de gedachte dat zij in de Verenigde Staten van Amerika veld won. Op zijn sterfbed heeft hij de Engelse vertaling van Prolegomena van een antropologische fysiologie: Prolegomena to an Anthropological Physiology (Pittsburgh, 1974) nog in handen gehad.
Buytendijk overleed te Nijmegen in de kliniek van zijn leerling de neuroloog J.J.G. Prick, op hetzelfde tijdstip als waarop hij 65 jaar eerder zijn artsdiploma had behaald. Hij ligt op het kerkhof van Kekerdom begraven.
A: Collectie-Buytendijk in het Katholiek Documentatie Centrum (KDC) te Nijmegen.
P: Behalve in de tekst genoemde werken: bibliografie tot 1957 in Rencontre, Encounter, Begegnung... (Utrecht [etc.], 1957) met aanvulling tot 1961 in Gawein 10 (1961-1962) 1 (oktober) 56-57. Bibliografie tot 1980 in onder L genoemd werk van Dekkers, Het bezielde lichaam, 290 - 318. Bibliografie van artikelen in De Tijd in Tijdingen. Brieven van F.J.J. Buytendijk aan Anton van Duinkerken. Bez. door A. Lap en H. Struyker Boudier (Zeist, 1987). Carolingia impressa: 7.
L: T.g.v. afscheid Katholieke Universiteit op 13 oktober 1961 herdenkingsartikelen van P.J.A. Calon [et al.] in Gawein 10 (1961 - 1962) 1 (oktober) 1-55; A. van Duinkerken, 'F.J.J. Buytendijk', Festoenen voor een kerkportaal (Leuven, 1966) 173 - 185; H. Fortmann, 'Leven vóór en boven alle boeken', in Heel de mens (Bilthoven, [1927]) 197-207; J.J.G. Prick, in Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1974. 207-229; F.J.Th. Rutten, in Nederlands tijdschrift voor de psychologie en haar grensgebieden 30 (1975) 2 (maart) III-XIX; W.J.M. Dekkers, Het bezielde lichaam. Het ontwerp van een antropologische fysiologie en geneeskunde volgens F.J.J. Buytendijk (Zeist, 1985); De rede van het hart. Correspondentie van F.J.J. Buytendijk met Romano Guardini. Ingel. en geann. door H. Struyker Boudier (Zeist, 1986). (Carolingia Impressa: 4); R. ter Meulen, 'De deugd van een geboren heer. F.J.J. Buytendijk over deemoed, ontmoeting en seigneuriale cultuur', in Psychologie en Maatschappij 11 (1987) 1 (maart) 5-23: themanummer Buytendijk.
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 281.
H.M.A. Struyker Boudier
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013