Cool [sr.], Wouter (1848-1928)

 
English | Nederlands

COOL [SR.], Wouter (1848-1928)

Cool [sr.], Wouter, minister van Oorlog ('s-Gravenhage 26-5-1848 - 's-Gravenhage 20-11-1928). Zoon van Wouter Cool, hoofdambtenaar op het ministerie van Binnenlandse Zaken, en Maria van Coppenaal. Gehuwd op 5-7-1876 met Wendelina Elizabeth van Manen. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 2 dochters geboren. afbeelding van Cool [sr.], Wouter

Cool kiest, na zijn gymnasiumtijd, voor de militaire ingenieursopleiding, die hij in september 1865 aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA) te Breda begint. Daar vestigt hij al spoedig de aandacht op zich door een brochure te schrijven over een aantal misstanden op de KMA: De Militaire Akademie in 1867. Een stem uit het Kadetten Korps (Amsterdam, 1868). Zijn entree in de krijgsmacht doet hij op 18 juli 1869 als 2e luitenant der genie. Na een vijfjarig verblijf in Nederlands-Indië, waar hij aan diverse militaire operaties deelneemt, volgt in 1882 zijn benoeming tot hoofd van het onderwijs voor de geniewetenschappen aan de KMA. Onder meer door het doen verschijnen van kritische artikelen met betrekking tot het door de Nederlandse regering ten aanzien van Indië gevoerde beleid, verspeelt hij de gunst van veel van zijn superieuren, hetgeen tot uiting komt in sterk vertraagde bevorderingen.

Na zijn overplaatsing naar de praktische geniedienst (1887)-hoogstwaarschijnlijk het gevolg van de door hem openlijk betuigde steun aan het 'Adres der Honderd', waarin koning Willem III tegen 'noodlottig verval van leger en vloot in Nederlandsch-Indië' wordt gewaarschuwd - houdt Cool zich onder meer bezig met de bouw van de Chassé-kazerne te Breda. In 1900 volgt zijn benoeming tot directeur van de Hoogere Krijgsschool te 's-Gravenhage en in 1907 wordt hij met de inspectie van het militair onderwijs belast. In het leger heeft hij inmiddels de rang van generaal-majoor verkregen.

Hoewel hem eerder liberale dan christelijke politieke beginselen worden toegeschreven, treedt hij op 27 juli 1909 als minister van Oorlog tot het coalitiekabinet-Heemskerk toe. Daar volgt hij de om gezondheidsredenen afgetreden F.H.A. Sabron op, nadat de eerder gepolste kandidaten C.J. Snijders en jhr. L.C. van den Brandeler voor het ambt hebben bedankt. Reeds in mei 1910 - na een commissiedebat over een zaak van ondergeschikt belang - overweegt Cool zijn ontslag in te dienen, omdat, naar zijn mening, 'zij [de Tweede Kamer] haar eigen oordeel, waarvan ik de bevoegdheid in deze niet erken, boven dat der militaire autoriteiten [stelt]' (Cool aan Th. Heemskerk, 20 mei 1910). Zijn ambtenaren weten hem echter te overreden aan te blijven, maar ruim een halfjaar later, bij de behandeling van de begroting van zijn departement, stelt Cool zijn portefeuille toch ter beschikking. Aanleiding daarvan is het aannemen van een motie, ingediend door de antirevolutionair L.F. Duymaer van Twist en medeondertekend door de rooms-katholiek A.H.A. Arts en de vrijzinnig-democraat H.P. Marchant. De indieners verzoeken de minister zijn voorstellen tot verhoging van de officierstraktementen in te trekken, aangezien de regeling van de pensioenen er niet tegelijk in is opgenomen. Dit is voor Cool onaanvaardbaar, omdat aanneming van de motie een vertraging in de verbetering van de financiële positie der officieren zal betekenen; een verbetering die hij - blijkens een bewaard gebleven notitie aan Heemskerk - reeds in februari van dat jaar aan het Tweede-Kamerlid L.W.J.K. Thomson en aan het Eerste-Kamerlid J.J.G. baron Van Voorst tot Voorst heeft toegezegd. De motie wordt met steun van bijna de gehele a.r.-fractie aangenomen (de christelijk-historischen stemmen tegen, de rooms-katholieken zijn verdeeld) en Cool verkrijgt ingaande 4 januari 1911 eervol ontslag.

Het moet voor Cool bitter zijn geweest te constateren dat zijn opvolger, H. Colijn, vervolgens een groot aantal voorstellen door de Kamer weet te krijgen die reeds door hem (Cool) zijn ontworpen. Zo mag de Militiewet van 1912 (die bij de mobilisatie in 1914 haar nut zou bewijzen), waaraan de naam van Colijn onlosmakelijk verbonden lijkt, voor een groot deel aan Cool worden toegeschreven.

Op 1 juni 1911 neemt hij afscheid uit de actieve dienst, kort nadat hij nog tot luitenant-generaal is bevorderd. Ten slotte maakt hij van 1913 tot 1928 deel uit van de Raad van State. In dat laatste jaar overlijdt Cool, nadat zijn krachten langzamerhand zijn afgenomen.

Het lijdt geen twijfel dat Cool zich als minister niet erg gelukkig moet hebben gevoeld. Evenals zovele bewindslieden op een der militaire departementen vóór en na hem, moet ook Cool hebben ervaren dat de afloop van militaire aangelegenheden vooral door politieke omstandigheden en persoonlijke belangen leek te worden bepaald in plaats van door zakelijke argumenten. Het moet hem bijzonder onplezierig zijn voorgekomen dat hij door uitgerekend de a.r.-kamerfractie (een regeringspartij!) werd tegengewerkt. Het is daarbij niet uitgesloten dat Duymaer c.s. Cool op instigatie van de antirevolutionaire leider A. Kuyper bewust ten val heeft willen brengen ten gunste van Kuypers protégé Colijn. De laatste had overigens geen bezwaar tegen aanneming van de motie (G. Puchinger, Colijn en het einde van de coalitie I, 437). Cools snelle ontslag wijst bovendien op zijn gebrek aan echte 'vechtlust' in het debat met onwillige kamerleden - een gebrek overigens waaraan ook velen van zijn voorgangers en opvolgers op deze ministerzetel leden.

Ondanks zijn vele kritische artikelen en brochures (de hoeveelheid geschriften van Cool is, zeker voor militaire begrippen, opvallend groot te noemen) is hij een rustige en milde persoon geweest, tot zijn overlijden een meelevend lid van de doopsgezinde gemeente in zijn woonplaats 's-Gravenhage.

A: Het particulier archief van Cool is tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan. Een aantal brieven, documenten en nota's van zijn hand bevindt zich nog in het archief van het (voormalige) departement van Oorlog, in het particulier archief van de familie Van Dam van Isselt (beide in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage) en in het archief van Th. Heemskerk (aanwezig in het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme 1800-heden, Vrije Universiteit te Amsterdam

P: Vrijwel volledige lijst van zijn geschriften in de onder L genoemde biografische schets van W.E. van Dam van Isselt.

L: W.E. van Dam van Isselt, Zestig jaren Hooger Militair Onderwijs ('s-Gravenhage, 1928); idem, Luitenant-generaal Wouter Cool. Lid van den Raad van State. Een levensschets ('s-Gravenhage, 1930); J. Voerman, Het conflict Kuyper-Heemskerk (Utrecht, 1954) 50, 55; G. Puchinger, Colijn. Momenten uit zijn leven (Kampen, [1962]) passim; A. Kok, 'Het ministerschap van generaal Cool', in Ons leger 51 (1967) 9 (september) 2-6.

I: W.E. van Dam van Isselt, Luitenant-generaal Wouter Cool. Lid van den Raad van State. Een levensschets ('s-Gravenhage, 1930) afbeelding tegenover titelblad.

W. Slagter


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013