Gelderen, Jacob van (1891-1940)

 
English | Nederlands

GELDEREN, Jacob van (1891-1940)

Gelderen, Jacob van, statisticus, econoom en politicus (Amsterdam 10-3-1891 - 's-Gravenhage 14-5-1940). Zoon van Michel van Gelderen, winkelier, en Frederika Fedder. Gehuwd op 14-7-1915 met Alexandrina de Vries. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren. afbeelding van Gelderen, Jacob van

Van Gelderen was afkomstig uit een joods middenstandsmilieu in Amsterdam. Hij bezocht in zijn geboorteplaats de lagere school en de eerste Openbare Handelsschool en behaalde in 1910 de akte MO-Staathuishoudkunde en Statistiek. Na korte tijd in de handel werkzaam te zijn geweest trad hij in 1911 als klerk in dienst bij het Bureau van Statistiek der Gemeente Amsterdam. Hier zal hij, na verloop van tijd opgeklommen tot commies, tot 1920 blijven. Gedurende deze Amsterdamse periode publiceert hij samen met de arts B.H. Sajet een aantal belangwekkende medisch-statistische studies over de sterfte aan mazelen en over kinkhoest te Amsterdam, verschenen in resp. 1916 en 1919. De ervaringen uit deze tijd op het Bureau brengen hem tevens tot wetenschappelijk werk op het terrein van de demografie. In de loop van zijn leven zullen nog talrijke publikaties op dit terrein volgen. Ook op organisatorisch gebied zal hij in de loop der jaren belangrijk werk verrichten. In 1918 verschijnt zijn eerste demografische publikatie: 'De invloed van den oorlog op de bevolkingsbeweging van Amsterdam' (De Economist 67 (1918) 755-774).

Van Gelderen was van jongs af aan een overtuigd socialist. Reeds in zijn jeugd was hij actief betrokken geweest bij de nog prille joodse socialistische arbeidersbeweging Poale Zion, en wat later zou hij onder de meisjesnaam van zijn moeder - waarschijnlijk met het oog op zijn ambtelijke loopbaan schreef hij onder pseudoniem van J. Fedder - in het socialistische dagblad Het Volk economische commentaren publiceren. Zo voerde hij ook een polemiek met de Hongaarse econoom Eugen Varga over monetaire vraagstukken in het door Karl Kautsky en Franz Mehring gestichte sociaal-democratische weekblad Die Neue Zeit. Ook uit andere publikaties blijkt duidelijk Van Gelderens socialistische gezindheid. Van grote betekenis is vooral zijn onder het pseudonoem J. Fedder gepubliceerde artikelenreeks uit 1913: 'Springvloed. Beschouwingen over industrieele ontwikkeling en prijsbeweging' (23e Nieuwe Tijd 18 (1913)253-277; 369-384:445-464). Opgrond van deze statistisch gedocumenteerde economische analyse wordt Van Gelderen algemeen gerekend tot de pioniers van het leerstuk der lange of - naar de aanduiding van J.A. Schumpeter - Kondratieff-golven. Deze lange golven hebben, zo stelde Van Gelderen vast, een duur van ongeveer 50 jaren en vormen als het ware de economische onderstroom van de in de 19e eeuw ontdekte conjuncturele golven van zeven à elf jaar. In de zienswijze van Van Gelderen zijn de lange golven kenmerkend voor het industriële kapitalisme. Hij schrijft deze golfbeweging toe aan uitwendige oorzaken, zoals het in ontginning nemen van nieuwe gebieden en het plotseling verschijnen van nieuwe produktietakken. De automobielfabricage en de elektriciteitsopwekking noemt hij als voorbeelden. Van Gelderen doet zich in deze studie niet alleen kennen als een scherpzinnig analyticus en kwantitatief econoom, maar ook als een overtuigd aanhanger van de marxistische zienswijze. Vele jaren later, in De Socialistische Gids 15 (1930) II, 561-576; 652-672; 799-810; 869-878, zal hij deze zienswijze in een artikelenreeks, 'Verdieping van het Marxisme?', scherp kritiseren en afwijzen als bruikbaar economisch-theoretisch kader. Dit opstel is een uitvoerige bespreking van S. de Wolffs boek Het economische getij (Amsterdam, 1929). Van Gelderen laat hierin evenwel zijn eigen pionierswerk over de lange golf ongenoemd.

Ondertussen had, na Van Gelderens werk op het Amsterdams Bureau van Statistiek, zijn loopbaan eind 1919 een ingrijpende wijziging ondergaan. Op instigatie van de directeur van het Centraal Bureau voor Statistiek, H.W. Methorst, wordt hij bij gouverneur-generaal J.P. graaf Van Limburg Stirum aanbevolen om bij het departement van Landbouw, Nijverheid en Handel een afzonderlijke dienst voor statistiek op te richten. Hij vat deze taak met voortvarendheid aan, in het volle besef dat deugdelijke statistieken van grote betekenis zijn voor het regeringsbeleid. Zijn wetenschappelijke inzichten en statistische arbeid blijken van grote praktische betekenis en leiden in 1925 tot de instelling van het Kantoor van de Statistiek te Batavia, met Van Gelderen als eerste directeur. In deze tijd verschenen tal van publikaties van zijn hand. Enerzijds waren dit demografische studies, daarnaast echter ook journalistieke bijdragen aan het in Batavia verschijnende, gezaghebbende weekblad De Taak, en voorts studies van meer algemeen economisch karakter, zoals een beschouwing over het jaarverslag van de Javasche Bank van 1923 en de brochure De theoretische grondslag der progressieve winstbelasting (Batavia [etc.], 1923). Hierin verzet hij zich tegen de belastingvoorstellen van oud-minister en voorzitter van de Ondernemingsraad M.W.F. Treub, die een proportioneel tarief had bepleit in plaats van een heffing naar draagkracht. Volgens Van Gelderen sloot zulk een heffing beter aan bij de feitelijke Indische situatie.

Intussen was Van Gelderen in 1928 benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de Staathuishoudkunde aan de Rechtshoogeschool te Batavia. In zijn oratie. Het object der staathuishoudkunde (Weltevreden, 1928), doet hij zich kennen als een aanhanger van de abstracte, 'met ervaringsstof verrijkte' benadering der Oostenrijkse School. Hij toont voorts sympathie voor A. Marshall en voor de toepassing van wiskunde en statistiek in de economie. In zijn kritiek op de economische leer van Marx wijst hij op de theoretische onvolkomenheden van diens arbeidswaardeleer en diens onderschatting van de economische betekenis van de landbouw. Evenals eerder bij zijn belangstelling voor de demografie het geval was, zal dit agrarische aspect - voor Ned.-Indië immers van zo vitaal en primair belang - Van Gelderens aandacht vasthouden. Publicistisch blijkt dat bijv. uit zijn 'De uitvoer van inlandsche landbouwproducten' (Mededeelingen van afdeeling Landbouw. Uitg. door het departement van Landbouw, Nijverheid en Handel 1923, nr. 6).

Bij de Indische volkstelling van 1930 - waarvan hij de drijvende kracht is geweest en die tot Van Gelderens meest indrukwekkende organisatorische prestatie gerekend mag worden - kwam opnieuw duidelijk zijn belangstelling voor de demografie aan de dag. Veel aandacht in de pers en de kleine ambtelijke kring in Batavia - waar Van Gelderen als jood en sociaal-democraat toch al een buitenbeentje was - trok zijn weigering de hem voor zijn verdiensten door de Nederlandse regering toebedachte koninklijke onderscheiding te aanvaarden. Enige jaren eerder, in 1927, was hij toegelaten tot corresponderend lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. In dit jaar had hij ook zijn - lang als standaardwerk geldende - Voorlezingen over tropisch-koloniale staathuishoudkunde (Haarlem, 1927) gepubliceerd.

In 1933 repatrieert Van Gelderen en aanvaardt hij een functie bij het ministerie van Koloniën te 's-Gravenhage als chef van de afdeling Crisiszaken, waaronder de economische samenwerking met Indië ressorteerde. Een jaar later is hij als regeringsafgevaardigde betrokken bij de onderhandelingen over een handelsverdrag met Japan. Voorts maakt hij in 1937 deel uit van de onder leiding van H. Colijn staande Nederlandse delegatie naar de Londense Suikerconferentie. Van Gelderen was ook lid van de in 1937 ingestelde Staatscommissie van het bankwezen, die moest adviseren over het toezicht op het particuliere bankwezen.

Van Gelderens kritische houding jegens de economische leer van Marx vormde voor de Socialistische Vereeniging tot Bevordering van de Studie van Maatschappelijke Vraagstukken geen beletsel hem bij de Rijksuniversiteit Utrecht voor te dragen voor de bezetting van de door het overlijden van prof. R. Kuijper vacante bijzondere leerstoel sociologie binnen de juridische faculteit. Deze benoeming betekende voor de niet academisch opgeleide Van Gelderen een bijzondere erkenning. In 1937 aanvaardt hij dit ambt met een rede Automatisme en planmatigheid in de wereldhuishouding (Amsterdam, 1937). In deze oratie voert hij een pleidooi voor overheidsinterventie en internationale economische en politieke samenwerking omwille van een streven naar welvaartsbevordering. Monetair beleid en valutastabiliteit ziet hij als de belangrijkste randvoorwaarden. Belangwekkend is het gebruikelijke slotwoord tot de studenten. Hierin houdt hij hun objectiviteit in de waarneming der feiten voor, daaraan toevoegend dat dit heel goed gepaard kan gaan met een sterke persoonlijke overtuiging. Zijn eigen woorden in praktijk brengend, aanvaardt hij in hetzelfde jaar een lidmaatschap van de Tweede Kamer voor de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij. In verband daarmede moet hij ontslag vragen uit zijn ambtelijke functie. In de Kamer richt hij zich in het bijzonder op koloniale kwesties.

Van Gelderen koos voor het marxisme en later voor het democratisch socialisme omdat hij daarvan de bevrijding en verheffing van de arbeidende klasse verwachtte. Zijn bewondering voor Kautsky - wiens rede uit 1908, 25 jaar na Marx' overlijden, hij in 1918 bij de herdenking van de 100e geboortedag van Marx had vertaald en in bewerkte vorm opnieuw uitgegeven - vloeit voort uit dit ten dele pedagogisch ideaal. Daarnaast is hij een strijder voor onafhankelijkheid van Ned.-Indië, zonder daarbij overigens een radicale breuk na te streven. Hij blijft ook een wetenschapsman van grote eruditie, voor wie Goethe - aan wie hij in 1932 een brochure wijdde - als ondogmatisch denker een voorbeeld is. Onder invloed van zijn ambtelijke werkkring in Den Haag en zijn kamerlidmaatschap verschuift Van Gelderens aandacht gaandeweg naar de internationale economische en politieke aspecten van de volkshuishouding. Hiervan legt zijn medewerking aan het in 1935 verschenen Het Plan van den Arbeid, een door de SDAP ontvouwd voorstel tot economische en sociale stimulering, getuigenis af, gebaseerd als dit Plan is op internationaal levende economische denkbeelden. Ook zijn preadvies voor de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek voor de jaarvergadering van 1939 geeft hiervan blijk. De dreigende politieke ontwikkeling schetst hij in zijn boek De totalitaire staten contra de wereldhuishouding (Rotterdam, 1939).

Van Gelderens door brede internationale ervaring gescherpt oog voor de gevaren van het nationaal-socialisme doet hem na de capitulatie van het Nederlandse leger in de strijd tegen de Duitse invallers op 14 mei 1940 besluiten tot de vrijwillige dood, te zamen met zijn echtgenote en hun twee jongste kinderen.

A: Archief-curatoren Rijksuniversiteit Utrecht in Rijksarchief te Utrecht.

P: Behalve de reeds genoemde publikaties: 'Kinkhoest. Een medisch-statistische studie', in Statistische Mededeelingen. Uitg. door het Bureau van de statistiek der gemeente Amsterdam 1919 nr. 53; De strijd om de Indische vennootschapsbelasting (Batavia [etc.], 1923); 'Regeering, Volks-raad en Circulatiebank over den Indischen gulden', in Koloniale Studiën 8 (1924) II, 90-105; 'Volkszählung 1930 in Niederländisch-Indien', Allgemeines Statistisches Archiv 21 (1931) 426-434; 'Het grondstoffenvraagstuk economisch beschouwd', in De Socialistische Gids 21 (1936) 677-689; 'Het bevolkingsvraagstuk in Nederlandsch-Indië', in Mensch en maatschappij 13 (1937) 305-318; The recent development of economie foreign policy in the Netherlands East Indies (London [etc.], 1939).

L: J.E. Stokvis, in Socialisme en democratie 3 (1946) 11-17; J.F. de Jongh, ibidem, 45-46; B. van Tijn, in Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijf en twintig jarig bestaan van het rechtswetenschappelijk hoger onderwijs in Indonesië op 28 October 1949 (Groningen [etc., 1949]) 19-37; D.M.G. Koch, Batig Slot. Figuren uit het Oude Indië (Amsterdam, [I960]) 55-63.

I: D.M.G. Koch, Batig Slot. Figuren uit het Oude Indië (Amsterdam, [I960]) fotokatern.

M.M.G. Fase


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013