Groothoff, Arnold (1883-1971)

 
English | Nederlands

GROOTHOFF, Arnold (1883-1971)

Groothoff, Arnold, industrieel-economisch adviseur (Gantoeng, Billiton (Ned.-Indië) 1-5-1883 - Amersfoort 9-6-1971). Zoon van Johann Groothoff, hoofdadministrateur van de Billiton Maatschappij, en Johanna Dorothea Deinges. Gehuwd op 30-6-1909 met Marcella Jacoba Giljam. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. afbeelding van Groothoff, Arnold

Groothoff bezocht in Gouda de lagere school, in Den Haag de HBS. In 1904 behaalde hij het diploma van civiel ingenieur aan de Polytechnische School te Delft. In zijn eerste jaren als ingenieur bewoog Groothoff zich op zuiver civiel-technisch terrein, telkenmale in tijdelijke betrekking. Zo begaf hij zich van 1904/ 1905 in Perzische staatsdienst teneinde mee te werken aan de voorbereidingen van de Karoen-irrigatiewerken in Z.-W.-Perzië. Hierop aansluitend vertoefde hij zeven jaren in Den Haag, gedurende welke hij eerst volontairde bij de Hollandsche Maatschappij tot het maken van werken in gewapend beton, en vervolgens overging in dienst van de Provinciale Waterstaat van Zuid-Holland, o.a. in de functie van waterschapsingenieur van het Hoogheemraadschap Drechterland. Van 1912 tot 1915 werkte hij als spoorwegingenieur bij de aanleg van nieuwe baanvakken voor de Semarang-Cheribon Stoomtram Maatschappij te Pekalongan op Java.

Medio 1916 in Nederland teruggekeerd, als werkzoekende, begon Groothoff met een studie over Indische waterschappen, die leidde tot een tweetal adviezen in opdracht van het Suikersyndicaat. Tegelijkertijd raakte hij betrokken bij plannen tot stichting van een adviserend ingenieursbureau voor bouw- en waterbouwkundige werken, die uitmondden in de totstandkoming op 1 januari 1917 van het Ingenieursbureau Dwars, Groothoff & Verhey. Nog in hetzelfde jaar echter gaf hij gevolg aan de uitnodiging van minister van Koloniën Th.B. Pleyte om een tijdelijk dienstverband als hoofdingenieur te aanvaarden bij de pas kort ingestelde Dienst voor Waterkracht en Electriciteit te Bandoeng.

Dit nieuwe, door Nederlandse ingenieurs vrijwel onbetreden technisch-economisch arbeidsveld trok Groothoff sterk aan. Om zich te oriënteren, maakte hij vooraf studiereizen naar Noorwegen, Zweden en de Verenigde Staten, in het bijzonder ter zake van spoorwegelektrificatie, hydro-elektrisch gedreven chemische en metallurgische industrieën en de kadastrale registratie van water -krachten. In juni 1918 zette hij zich aan de uitvoering van zijn opdracht, waarbij hij al spoedig te maken kreeg met vraagstukken die verband hielden met de voorgenomen en in opkomst zijnde industrialisatie op Java, alsmede de mogelijkheden van mijnbouw elders in de archipel en de hiermee samenhangende industriële projecten. Vanaf 1920 vervulde Groothoff de functie van directeur van het Technisch-Economisch Adviesbureau bij het departement van Gouvernementsbedrijven te Bandoeng. Twee jaar later werd hij benoemd tot regeringscommissaris in Ned.-Indië bij de NV Billiton Maatschappij ter voorbereiding en uitvoering van de overgang der tinontginning op Billiton naar een nieuw gemengd bedrijf. In 1924 benoemde minister van Koloniën S. de Graaff hem tot lid van de Raad van Beheer der NV Gemeenschappelijke Mijnbouwmaatschappij Billiton te 's-Gravenhage.

In zijn biografische aantekeningen (archief-Groothoff in ARA) kenschetst Groothoff de door hem in Indië opgedane ervaring (1918- 1924) als een leerschool in de praktijk voor zijn latere activiteiten in Nederland als industrieel-economisch adviseur. Zij vormde de grondslag voor een zelfstandig adviseurschap, waartoe hij zich in 1925 te Amersfoort vestigde, zonder bureau en zonder medewerkers. Na eerst in uiteenlopende ingenieursbetrekkingen werkzaam te zijn geweest, waarin hij bijna alle vakken van civiel ingenieur uitoefende, stelde hij zich nu beschikbaar als onafhankelijk raadgever. Meestentijds in een intermediaire rol ten aanzien van economische problemen die zich voordeden bij ondernemingen of in sectoren van het bedrijfsleven.

Allengs ontving Groothoff adviesaanvragen van allerlei aard, onder andere wederom ten behoeve van irrigatiewerken in Perzië en de elektriciteitsvoorziening in Ned.-Indië. Met het oog op dit laatste benoemde de Indische regering hem tot commissaris bij de Nederlandsch-Indische Waterkracht-Exploitatie Maatschappij te Amsterdam. In 1928 wordt Groothoff voorzitter van de Raad van bestuur van de NV Hollandsche Metallurgische Bedrijven te Arnhem, van welke onderneming hij de oprichting hielp voorbereiden. Al een jaar eerder verstrekte het departement van Handel en Nijverheid hem de opdracht een technisch-economisch onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden tot het stichten van een draadwalswerk in Nederland. Dit project vormt de inleiding tot een reeks van regeringsopdrachten met betrekking tot de metaalindustrie, de werkverruiming en het te voeren crisisbeleid. Uit dien hoofde treedt Groothoff op als lid van onder meer de Commissie van advies inzake contingentering, de Rijksmetaalcommissie en het Staalstudiebureau. Voorts functioneert hij als vertrouwensman voor het ijzergieterijbedrijf. Zijn activiteiten om samenwerkingsverbanden tussen ondernemingen te stimuleren, raakten in de crisisjaren vrijwel de gehele metaalindustrie. Behalve wegens zijn bekwaamheden, berustte hierbij zijn invloed op de betrekkingen die hij onderhield met de overheid, zonder dat hij deel uitmaakte van het ambtelijk apparaat.

Naast dit al was Groothoff vanaf 1933 lid van de Economische Raad, nam hij officiële functies waar in verschillende delegaties en vertegenwoordigde hij de Indische regering bij de Internationale Tin-Commissie te Londen. In 1937 aanvaarde hij de benoeming tot regeringscommissaris, belast met de industriële verdedigingsvoorbereiding bij het departement van Defensie. Hoezeer Groothoffs kwaliteiten gewaardeerd werden bleek uit het beroep dat op hem in 1938/ 1939 werd gedaan om als voorzitter van de directie het complex werkplaatsen van de Artillerie-Inrichtingen Hembrug om te vormen tot een moderne industriële organisatie. Hij weigerde voor deze functie, die hij ad interim bekleedde, een salaris te genieten en hij zag ook af van een hem aangeboden rang van generaal.

Na mei 1940 onderhield Groothoff nog enige tijd contact met de overgebleven departementale organisaties van Economische en Binnenlandse Zaken. Voornamelijk om de invloed van de bezetter zoveel mogelijk te neutraliseren, zoals bij de distributie van metalen en de overschakeling van de Artillerie Inrichtingen naar civiele produktie. Er steekt de stof in voor een roman hoe tien ton uraniumoxyde veilig de oorlog doorkwam. Groothoff had deze partij in 1939 in geheime opdracht van minister-president H. Colijn, gelet op de mogelijkheid van kernsplitsing, aangekocht en opgeslagen. Een technisch-economisch onderzoek ten behoeve van de stad Amsterdam inzake het functioneren van gemeentediensten schept in deze context een prozaïsch tegenbeeld. Over de oorlogsjaren en de buitengewone omstandigheden die zich daarbij voordeden, zij hier volstaan met het releveren van Groothoffs medewerking aan het inlichten van de Londense regering over de economische toestand in Nederland tijdens de bezetting, alsmede welke voorzieningen bij voorrang dienden te worden getroffen zodra deze voorbij zou zijn.

De levensfase van Groothoff tussen 1945 en 1960 kan worden beschouwd als een uitloopperiode bij geleidelijke afwikkeling van zaken. Wanneer na de oorlog de Commissie-Den Hollander zich gaat concentreren op de toekomstige uitbreiding van de Nederlandse ijzer- en staalindustrie, krijgt Groothoff de uitnodiging daarin zitting te nemen. Met deze commissie maakte hij mee hoe vanuit de economische ordening van de jaren '30 de lijn werd doorgetrokken naar economische planning. In 1946 ondernam hij een studiereis naar Brazilië, Suriname en de Verenigde Staten. Ook nam hij zijn diverse commissariaten weer op, waarvan dat bij de NV Caltex Pacific Petroleum maatschappij in Den Haag, als zijn laatst overgebleven functie, eerst ultimo 1966 eindigde. Met betrekking tot het Nederlands Adviesbureau voor Ingenieurswerken in het Buitenland (Nedeco) te 's-Gravenhage verleende Groothoff tussen 1951 en 1957 medewerking aan de uitvoering van een grote Braziliaanse opdracht voor het bevaarbaar maken van de Rio Paranapanema (grensrivier tussen Sao Paulo en Parana). Behalve dienstreizen naar Brazilië, vond hij in deze en volgende jaren ook de gelegenheid om als particulier, samen met zijn echtgenote, andere landen te bezoeken. Nog veelvuldig wijdde hij zich op latere leeftijd aan de economische en technische journalistiek.

In een terugblik op zijn ingenieursloopbaan noteerde Groothoff kort voor zijn overlijden, dat zijn voorkeur van het begin af aan uitging naar pionierswerk, nieuwe taken en ontwikkelingen op technisch- en industrieel-economisch gebied, uiteindelijk leidend tot een zelfstandig beroep van industrieel adviseur: 'het best te vergelijken met een soort huisarts en/ of all-round trouble shooter in de industrie, dikwijls met behulp of medewerking van specialisten en daaraan eventueel leiding gevend.' Hij typeerde in dit verband zijn arbeidsveld als overwegend overheidswerk, dat wil zeggen 'ten algemene nutte, hetzij in particuliere verhouding, hetzij rechtstreeks voor de gemeenschap'.

A: Archief-Groothoff met plaatsingslijst van deze archivalia over de jaren 1895-1969 samen-gest. door J.A.A. Bervoets in Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.

P: Bibliografie tot 1 juli 1958 met 118 titels in bibliotheek TH Delft.

L: 50 Jaar DHV - 1917-1967 [Jubileumuitgave van het ingenieursbureau Dwars, Heederik & Verhey te Amersfoort, als speciaal nummer van DHV-Berichten, november 1967]. Aanwezig bij p.r.-afdeling van dit bureau; Joh. de Vries, Hoogovens IJmuiden 1918-1968. Ontstaan en groei van een basisindustrie [IJmuiden, 1968]; F.Q. den Hollander, 'Ir. A. Groothoff- 85 jaar', in De Ingenieur 80 (1968) A285 - 286; P.E. de Hen, Actieve en reactieve industriepolitiek in Nederland. De overheid en de ontwikkeling van de Nederlandse industrie in de jaren dertig en tussen 1945 en 1950 (Amsterdam, 1980).

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 571.

A. Heerding †


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013