© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: J.R. Bruijn, 'Hart, Simon (1911-1981)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/hart [12-11-2013]
HART, Simon (1911-1981)
Hart, Simon, archivaris en historicus (Zaandam 24-3-1911 - Amsterdam 27-9-1981). Zoon van Arend Hart, winkelier, en Sijtje van der Ben. Gehuwd op 17-5-1938 met Sibrandina Geertruid Runeman. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren.
Hart volgde na de christelijke muloschool geen verder onderwijs. Hij was korte tijd werkzaam op het kantoor van een sanitair-technische groothandel in Amsterdam en kwam in 1929 als volontair op het gemeentearchief in dezelfde stad. In minder dan een jaar tijd behaalde hij het diploma van wetenschappelijk archief ambtenaar der tweede klasse. Hierna duurde het tot 1937 eer er in het door bezuinigingen getroffen archief een vacature ontstond, zodat Hart een betaalde aanstelling kon krijgen. De volontair werd schrijver. Daarna klom hij gestaag in de archiefrangen op. In 1961 werd hij van hoofdarchivist tot adjunct-gemeentearchivaris bevorderd. De kroon op de toen al bijna 45-jarige carrière van de autodidact Hart werd in 1974 gezet. De gemeenteraad van Amsterdam benoemde hem tot gemeentearchivaris, als opvolger van W.J. van Hoboken.
In het archief aan de Amsteldijk, dat archieven beheert groter en gevarieerder dan menig rijksarchief, heeft Hart zich als archivaris en historicus onderscheiden. Van begin af aan ging zijn grote belangstelling naar de zeventiende en achttiende eeuw uit. Twee enorme archieven uit die periode trof hij als jong volontair vrijwel ontoegankelijk aan: de duizenden protocollen van Amsterdamse notarissen en de Doop-, Trouw- en Begraafregisters (DTB) van vóór 1811. Gestimuleerd door de pas benoemde gemeentearchivaris W.F.H. Oldewelt kon Hart in 1950 beginnen aan de ontsluiting van deze twee archieven. De zogenoemde DTB-registers werden alle geïndiceerd - naar naam, beroep en herkomst - en voor raadpleging op microfiches overgebracht; het in kaartsysteem brengen van de inhoud der notariële akten kwam een goed eind op streek. Voor beide projecten heeft Hart, als één der eersten in het archiefwezen, gebruik gemaakt van werkstudenten en medewerkers van de gemeentelijke sociale werkvoorziening. Telkens toonde hij een open oog te hebben voor de mogelijkheden van moderne technische vindingen voor archiefbeheer en archiefbezoekers.
De ontsluiting van bovengenoemde collecties bleek van essentiële betekenis voor historisch onderzoek, want aldus beschikbaar gekomen gegevens hadden betrekking op de bevolking en de economische en sociale activiteiten van een stad die tot ver buiten de grenzen van de Republiek een belangrijke rol speelde. Voor onderzoek op historisch-demografisch en maritiem-economisch terrein werd het Amsterdamse gemeentearchief zo alom bekend. Hart genoot hiervan. Telkens opende hij voor de geïnteresseerde onderzoeker met een vriendelijke glimlach op zijn gezicht en vergezeld van een breed armgebaar de deur naar zijn werkkamer. Niet lang duurde het dan of hij haalde één van zijn tientallen bakken met aantekeningen te voorschijn. Die aantekeningen waren de vruchten van zijn eigen naspeuringen in de collecties, waarmee hij reeds in zijn volontairstijd was begonnen. Hart werd steeds meer een vraagbaak voor onderzoekers uit binnen- en buitenland. Altijd liet hij hen onzelfzuchtig in zijn ook grote parate kennis delen en gaf hij adviezen. Nimmer werd een archivaris in binnen- en buitenlandse woorden - vooraf meer bedankt dan Hart.
Behalve als gemeentearchivaris verwierf hij ook als historicus naam. Met drie thema's uit de zeventiende en achttiende eeuw hield hij zich bezig: de Lutherse Kerk in Noord-Amerika, handel en scheepvaart, en het inwonertal van Amsterdam en de Zaanstreek. In de jaren dertig kregen Amerikanen belangstelling voor de geschiedenis van de Lutherse kerk in hun land. Als pas benoemd archivaris van de Evangelisch-Lutherse kerk (1934) kwam Hart - zelf niet Luthers - met hen in aanraking. Samen met zijn vrouw spande hij zich sedertdien in voor de wetenschappelijk verantwoorde uitgave in het Engels van Amsterdamse en Amerikaanse kerkelijke protocollen uit de eerste helft van de achttiende eeuw. Het resulteerde in twee kloeke publikaties (1950 en 1971). Zijn verdiensten op dit terrein vonden in 1952 erkenning in een eredoctoraat, hem verleend door het Wagner Memorial Lutheran College in New York.
De betrekkingen van de Republiek met Noord-Amerika lieten hem niet meer los, maar het boek The prehistory of the New Netherland Company ([Amsterdam], 1959) en diverse artikelen hierover hadden nu een zelfde invalshoek als zijn studies over handel en scheepvaart, namelijk een economische. De Zaanstreek, Harts geboortegrond, en Amsterdam, waren centra waarin talloze kooplieden/ reders het initiatief namen voor handelscontacten met nieuwe gebieden of erin slaagden een grote handelsonderneming op te zetten. Zulke activiteiten boeiden Hart: hoe en waarom deed een koopman als Lambert van Tweenhuysen zijn investeringen, wat betekende het dat Jan Ibess bij zijn dood in 1652 parten in 120 koopvaarders bezat? De dagelijkse praktijk van het zakendoen, het uitreden van schepen, het betalingsverkeer, dit waren zaken die hij met behulp van gegevens uit notariële akten met succes doorgrondde. Het kwantitatieve element verloor hij niet uit het oog. Collega's en bezoekers confronteerde hij met kwesties die hij nog niet had opgelost. Vooral over de relaties met Noord-Rusland, Italië en Noord-Amerika en over de vroege walvisvaart heeft hij gepubliceerd. Kenmerkend voor menig artikel zijn een vrij korte tekst en uitvoerige, essentiële bijlagen.
In gelijke tred met de voortgang van het grote DTB-project ontplooide Hart zich ten slotte ook als een belangrijk historisch-demograaf. Over het verloop van het inwonertal van Amsterdam tijdens het ancien régime verschafte hij nieuwe cijfers, maar daarnaast besteedde hij veel aandacht aan de geografische herkomst van de duizenden immigranten, de mate van kennis van de lees- en schrijfkunst van bruiden en bruidegoms, en de beroepsstructuur. Als eerste analyseerde hij op deze punten onder meer de zeevarenden.
In 1952 onderstreepte het Amerikaanse eredoctoraat Harts wetenschappelijke merites. Bij zijn afscheid als gemeentearchivaris in 1976 werd Hart geëerd met een bundel van dertien van zijn belangrijkste artikelen. Geschrift en getal geheten, hem aangeboden door vrienden uit de archief- en universiteitswereld. Al spoedig na zijn pensionering openbaarde zich de ongeneeslijke ziekte waaraan Hart in 1981 overleed. In een tijd van snel voortschrijdende professionalisering is Hart vermoedelijk een van de laatste voorbeelden van een rasarchivaris die tegelijk ten volle als historicus werkzaam was.
A: Collectie-Hart in Gemeentearchief te Amsterdam.
P: Bibliografie, afgesloten eind 1975, in S. Hart, Geschrift en getal (Dordrecht, 1976) 343-351. Voor publikaties nadien verschenen zie hieronder.
L: W.J. van Hoboken, in Nederlands Archievenblad 85 (1981) 297-301, eveneens afgedrukt in Economisch- en Sociaal-Historisch Jaarboek 45 (1982) 293-296. Hierin zijn Harts publikaties na 1975 vermeld.
I: Nederlands Archievenblad 85 (1981) 297 [Foto: W.M. Alberts].
J.R. Bruijn
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013