Hond, Meyer de (1882-1943)

 
English | Nederlands

HOND, Meyer de (1882-1943)

Hond, Meyer de, hoofd van een godsdienstschool, rabbijn (Amsterdam 30-8-1882 - Sobibor (Polen) 23-7-1943 volgens Stcrt. 23-3-1950). Zoon van Mozes Levie de Hond, koopman, en Esther van Praag. Gehuwd op 1-7-1920 met Betje Kattenburg. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren. afbeelding van Hond, Meyer de

Meyer de Hond werd geboren in een arme Amsterdamse jodenbuurt. Na de openbare lagere school vervolgde hij vanaf 1894 zijn opleiding aan het Nederlandsch-Israëlietisch Seminarium in de hoofdstad, dat destijds onder leiding stond van de vermaarde rector J.H. Dunner. In 1901 begon hij aan een studie aan de Universiteit van Amsterdam, die voor de studenten voor het hoogste rabbijnenexamen verplicht was. De Hond legde zich toe op de studie van de klassieke filologie, filosofie en archeologie. Op 26 oktober 1904 volgde zijn kandidaatsexamen. Terzelfder tijd behaalde hij aan het Seminarium de graad van magid (kandidaat-rabbijn).

Al tijdens zijn studie had De Hond grote faam als spreker verworven. Om hem de gelegenheid te geven zijn predikaties regelmatiger dan te voren te houden voor een groter publiek werd in 1905 de vereniging Touroh Our opgericht en stelde het Amsterdamse kerkbestuur de Nieuwe Synagoge ter beschikking. Tussen 1908 en 1914 gaf Touroh Our ook het maandblad Libanon uit, dat vrijwel geheel door De Hond werd volgeschreven. Hierin verschenen ook de eerste 'Kiekjes', korte schetsjes over het gewone leven in de jodenbuurt, waarvan er enkele gebundeld werden in Ghetto-kiekjes (Amsterdam, [1909]) en later nog in Kiekjes I Jodenbreestraat-Waterlooplein (Amsterdam, 1926). Zowel in zijn predikaties en gelegenheidsredes als in zijn 'Kiekjes' bediende De Hond zich van een eenvoudig, soms plat-Amsterdams joods, dat vaak een mystieke ondertoon had door woordspelingen en het gebruik van de cijferwaarde van de Hebreeuwse letters. Hij beschreef en prees vooral de nette stille armen, die hij de dragers achtte van joodse vroomheid en traditie en van wie het heil voor het jodendom te verwachten was. Om deze aanvaarding, ja verheerlijking van de armoede van het getto is De Hond wel eens de tegenpool van Herman Heijermans genoemd. De Hond stond met zijn opvattingen ook lijnrecht tegenover het socialisme en het zionisme, die hij beide fel bestreed. Zijn populariteit onder het arme joodse volk, het milieu waaruit hij afkomstig was, was echter ongekend. Hij wierp zich op als hun leider en verdediger. Niet voor niets had hij de bij- en erenaam van 'Volksrebbe'.

Rond de persoon van De Hond zijn in de loop der jaren verscheidene conflicten ontstaan. Het eerste, naar aanleiding van twee artikelen in Libanon (jaargang 1 (1908) nr. 3 en 4), had voor De Hond zelf de meest verstrekkende gevolgen. In de eerste bijdrage, getiteld 'Vroolijke Treur', hekelde hij niet alleen het formalistisch vasten en de wijze waarop rijkere joden de vastenbepalingen ontdoken door uitgelezen vismaaltijden te nuttigen. Hij verzette zich daarin ook tegen de handhaving van de vele door de traditie gevormde religieuze regels die niet in de Thora waren vastgelegd. Deze vormden naar zijn mening een te grote belasting voor hen die volgens Thora en Talmoed willen leven. In het tweede artikel, 'Het Gebed', pleitte De Hond voor het vrije gebed in plaats van de onveranderlijke gebedsformules. Hierdoor laadde De Hond de verdenking op zich afbreuk te willen doen aan de grondslagen van het traditionele jodendom. In het Nieuw Israëlietisch Weekblad (NIW) van 21 augustus 1908 opende hoofdredacteur Philip Elte een felle aanval op de jonge seminarist zonder diens naam te noemen. Elte zou daarna, zolang hij hoofdredacteur was, De Hond blijven bestrijden waar en wanneer hij kon en diens reacties uit de kolommen van het NIW weren. Anderen beschuldigden De Hond er terzelfder tijd van de drieëenheid en de zielsverhuizing in het openbaar te hebben behandeld en het socialisme te verheerlijken.

Door de woorden van De Hond geschrokken, had een college van rabbijnen hem al eerder, op 5 augustus 1908, gedwongen zich duidelijk uit te spreken voor het traditionele jodendom en de bindende kracht van de godsdienstcodex. De Hond gehoorzaamde weliswaar, maar zijn carrière was gebroken. Hij zakte voor zijn laatste (moré-)examen, waarschijnlijk doordat Dunner de examencommissie had beïnvloed. Dunner wilde voorkomen dat De Hond in aanmerking zou komen voor een opperrabbinaatszetel. Hierop maakte financiële steun van Tourch Our het voor De Hond mogelijk in 1909 naar Berlijn te gaan om daar in 1911 het moré-examen af te leggen aan het Rabbinerseminar, waar onder andere H. Hildesheimer tot zijn leermeesters behoorde. Daarnaast studeerde De Hond tussen 1909 en 1912 aan verschillende Duitse universiteiten semitische talen, voordat hij in 1914 tot doctor in de filosofie promoveerde aan de Julius-Maximilian-universiteit te Würzburg op een proefschrift over de joodse oorsprong van de Elhidr-legende in de koran.

Ondertussen bleef De Hond zich betrokken voelen bij ontwikkelingen in de Amsterdamse joodse gemeenschap. Een tweede affaire als gevolg van zijn optreden had een gelukkiger afloop. In een brochure, getiteld Een Joodsch hart klopt aan Uw deur! (Amsterdam, 1911), riep De Hond, in aansluiting op enkele redevoeringen en artikelen in Libanon, op tot stichting van een tehuis voor joodse invaliden. Hij schilderde niet alleen de armzalige toestand waarin deze mensen verkeerden, maar betichtte, niet geheel terecht, het joodse armbestuur, het kerkgenootschap en het rabbinaat van gebrek aan bewogenheid met hun lot. Gevolg van deze actie was echter wel dat de door Touroh Our opgezette onderafdeling 'De Joodsche Invalide' in korte tijd een enorm ledenbestand kon opbouwen. Nadat 'De Joodsche Invalide' een zelfstandige vereniging was geworden, opende zij met behulp van de bijeengespaarde gelden al in 1912 een tehuis voor joodse invaliden, dat in de loop der jaren tot een omvangrijke instelling zou uitgroeien. De Hond had zijn directe bemoeienis met 'De Joodsche Invalide' toen al gestaakt.

Ook na zijn definitieve terugkeer uit Duitsland bleef De Hond persona non grata in de leidende kringen van joods Nederland. Uitzicht op een loopbaan in het Nederlandsch-Israëlietisch Kerkgenootschap was er nauwelijks. Zelfs werd zijn recht op de titel van rabbijn aangevochten, totdat deze hem in 1942 door opperrabbijn L.H. Sarlouis alsnog honoris causa werd verleend ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag. De Hond bleef verbonden aan Touroh Our als geestelijk leider en zou in de loop der jaren zijn faam als redenaar vergroten, onder andere door zijn preken in het sjoeltje 'Reisjies Touw', gevestigd in de Korte Houtstraat.

Al trad De Hond vooral als redenaar en publicist op de voorgrond, constant was ook zijn werkzaamheid ten behoeve van culturele en sociale verheffing van het joodse proletariaat in Amsterdam, juist om een dam op te werpen tegen hetgeen hij als grote gevaren zag: de voortschrijdende secularisatie en de invloeden van socialisme en zionisme. Met volle overgave gaf De Hond zich daarom ook aan het onderwijs voor de arme volkskinderen om hen in contact te brengen met de erfenis en sfeer van het orthodoxe jodendom. Al vanaf 1906 had De Hond godsdienstonderwijs aan de leden van de werkliedenbond Betsalel gegeven. Onder dezelfde naam was in 1908 een toneelvereniging opgericht, waarvoor De Hond het repertoire schreef. Ook door middel van deze toneelstukken propageerde hij zijn idealen. Na zijn terugkeer uit Duitsland volgde in 1913 de oprichting van de jeugdvereniging Jong-Betsalel. De Hond gaf de kinderen herhalings- en voortgezet onderwijs. Deze vereniging groeide in de loop der jaren geweldig, zeker ook door De Honds bezielende leiding. Zij stichtte enkele scholen en De Hond leidde verschillende godsdienstleraren op. De vereniging gaf tussen 1928 en 1935 De Joodsche jeugdkrant Betsalel uit, waarvan De Hond de hoofdredacteur en de belangrijkste auteur was. De inhoud ervan was zowel tot lering als tot vermaak van de jeugd bedoeld.

Al de activiteiten van De Hond waren er dus op gericht de band tussen het arme volksdeel en het (orthodoxe) jodendom in stand te houden en te versterken. Zijn werkkracht en inzet mogen zeker bewonderd worden, evenals de wijze waarop hij consequent de kant van de armen en eenvoudigen koos. Anderzijds is De Hond wel verweten dat zijn armoede-ideaal en getto-romantiek te grote invloed op zijn denken en handelen hadden en te krampachtig tegen de tijdstroom in werden vastgehouden. Zeker is dat hij daardoor mensen kwetste voor wie hij zich juist meende in te zetten. De lijn verder doortrekkend kan de vraag gesteld worden in hoeverre niet juist zijn onderwijsactiviteiten een bijdrage leverden aan secularisering en aan de sociale of joodse bewustwording van de zich emanciperende (joodse) arbeidersklasse, in plaats van aan de bestrijding daarvan. Maar de wijze waarop hij in zijn verhalen en redevoeringen, toneelstukken en betogen rake typeringen gaf en ontroerende beelden opriep spreekt nog altijd tot de verbeelding.

De Hond en zijn gezin gingen tijdens de Tweede Wereldoorlog ten onder met het merendeel van de arme Amsterdamse getto-joden. Tot het laatst toe, ook toen hij met zijn gezin naar het kamp in Westerbork was weggevoerd (21 juni 1943), gaf hij zijn lotgenoten geloof en hoop door zijn mystiek geladen woorden. Geheel overeenkomstig zijn geloof en zijn persoonlijkheid antwoordde De Hond op 20 juli 1943 in Westerbork op de oproep om zich te melden voor deportatie naar het oosten: 'Hinne-ni' ('Hier ben ik' -Abrahams antwoord op Gods oproep, vlak voordat hij de opdracht kreeg Izak te offeren).

P: Behalve de genoemde boeken en artikelen o.a. in Libanon. Maandschrift der Joodsche Vereeniging Touroh Our 1-7 (1908-1914) en De Joodsche jeugdkrant Betsalel 1-7 (1928-1935).

Beiträge zur Erklärung der Elhidr-legende und von Korân, Sure 18/59 f f. (Der Korânisirte Elhidr) (Leiden, 1914); Betsalel. Joodsche geloofsleer voor Jong-Israël (Leiden [etc.], 1919-1928. 3 dl.); Hanneirous. Chanoekohspel in één bedrijf [Amsterdam, 1929]; Rabbie Akiba. Historisch drama in zes tafereelen, spelende in het begin van de burgerlijke jaartelling (Amsterdam, [1934]).

L: 'Dr. M. de Hond 50 jaar', in NIW 68 (1932) 18 (9 september) 3; 'De huldiging van Dr. M. de Hond', ibidem, 20 (23 september) 9-11; Dr. Meijer de Hond, 1882 - 1943. Bloemlezing uit zijn werk. Samengest. door Jaap Meijer (Amsterdam, 1951); M.H. Gans, Memorboek. Platenatlas van het leven der joden in Nederland van de Middeleeuwen tot 1940 (Baarn, 1971) passim; Jaap Meijer, Afscheid van de grote sjoel. Synagogencomptex werd museum (Heemstede, 1987) 75 - 90. Balans der ballingschap. Bijdragen tot de geschiedenis der Joden in Nederland: XI/ XII.

I: Dr. Meijer de Hond, 1882 - 1943. Bloemlezing uit zijn werk. Samengest. door Jaap Meijer (Amsterdam, 1951) afbeelding tegenover titelblad.

J. Hagedoorn


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013