© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A.H. Flierman, 'Hudig [L.Jzn.], Dirk (1876-1973)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/hudigl [12-11-2013]
HUDIG [L.JZN.], Dirk (1876-1973)
Hudig [L.Jzn.], Dirk, directeur van de Koninklijke Nederlandsche Stoombootmaatschappij (KNSM) te Amsterdam (Rotterdam 13-10-1876 - Amsterdam 22-4-1973). Zoon van Louis Jacob Hudig, directeur van de Gemeentelijke Handelsinrichtingen te Rotterdam, en Johanna Elizabeth van Vollenhoven. Gehuwd op 24-3-1910 met Anna Rotgans. Uit dit huwelijk werden 3 zoons geboren.
Dirk Hudig groeide op in een milieu dat nauw was verbonden met de scheepvaart. Zijn vader was directeur van een van de voorlopers van het Gemeentelijk Havenbedrijf in Rotterdam. Het gezin woonde te midden van de havens, en verschillende familieleden waren cargadoor en/ of reder. Voor Hudig lag derhalve een carrière in de scheepvaart voor de hand.
Na de middelbare school (het instituut-Prins, een kostschool in Oirschot en later in Haarlem, waar onderwijs qua niveau vergelijkbaar met HBS werd verzorgd en ook handelsonderwijs werd gegeven) volgde Hudig, zoals in die tijd gebruikelijk, een verdere opleiding in de praktijk van het bedrijf. Hij begon onderaan de ladder en was achtereenvolgens jongste bediende bij de cargadoors Hudig & Blokhuyzen (1894- 1897), volontair bij een cargadoor in Hamburg (1897) en voor de reders en cargadoors Hudig & Pieters werkzaam in Engeland (1897-1899) en Rotterdam. In 1900 werd Hudig chef van het Amsterdamse filiaal van Hudig & Pieters. Hij kwam in Amsterdam in contact met Ernst Heldring, een van de belangrijkste Amsterdamse reders. Heldring (directeur van de KNSM) bezorgde hem eerst een functie als assistent van de hoofdagent van de Java-China-Japanlijn in Hong Kong (1904- 1907) en daarna als directiesecretaris van de KNSM. In 1916 werd hij adjunct-directeur, en van 1917 tot 1949 was Hudig directeur van de KNSM.
Hudig vervulde ook talrijke nevenfuncties die met de zeescheepvaart verband hielden. Hij was onder meer betrokken bij samenwerkingsverbanden tussen reders, die leidden tot de oprichting van de Scheepvaartvereeniging Noord in 1919, en van 1919 tot 1925 voorzitter van deze werkgeversorganisatie, lid van de Loonraad (in 1920 opgericht om overleg met werknemers in de scheepvaart te bevorderen), bestuurslid (en in 1933 voorzitter) van de Nederlandsche Reeders vereeniging, de internationale redersorganisatie Baltic ∓mp; International Maritime Conference Organisation, bestuurslid van de Kweekschool voor de Zeevaart (Amsterdam), de Kon. Noord- en Zuidhollandsche Reddingsmaatschappij, de Amsterdamse VVV, en commissaris bij Radio-Holland (het bedrijf dat de radio-installaties op Nederlandsche zeeschepen bezit en beheert), de Nederlandsche Seintoestellen Fabriek (later onderdeel van Philips), de Nederlandsch-Indische Radio-Omroep en de Nederlandsche Silo, Elevator en Graanfactormaatschappij te Amsterdam.
Belangrijk was Hudigs optreden aan het eind van de Eerste Wereldoorlog. Hij nam toen het initiatief tot de oprichting van een scheepvaartmaatschappij in Engeland, die van de Britse regering schepen (die de Duitsers hadden moeten afstaan) kocht. Met deze schepen hoopten de Nederlandse reders te kunnen profiteren van het gat dat in de scheepvaartmarkt was ontstaan door het verdwijnen van de Duitse koopvaardijvloot. Zij richtten daartoe een gezamenlijk bedrijf op, de Vereenigde Nederlandsche Scheepvaartmaatschappij. Als directeur van de KNSM moest Hudig echter in de crisisjaren bepaalde taken aan een collega overdragen, omdat hij er niet in slaagde voldoende bezuinigingen door te voeren in het door de crisis zwaar getroffen bedrijf.
Hudig ontleent echter vooral zijn bekendheid aan zijn rol in de Tweede Wereldoorlog. De regering in Londen stelde in mei 1940 een Nederlandsche Scheepvaart- en Handelscommissie (NSHC) in, die behulpzaam moest zijn bij het beheer van de koopvaardijvloot. Leden waren reders die toevallig in Londen waren; Hudig werd voorzitter. De commissie bevrachtte schepen voor rederijen die hun zetel hadden overgeplaatst naar New York of Batavia, en beheerde de schepen van de overige rederijen. De NSHC speelde een vitale rol bij het beheer en beleid t.a.v. de koopvaardij, en bij haar inzet t.b.v. de oorlogsinspanning van de geallieerden. Hudig werd zeer geprezen om zijn rol als voorzitter.
Tussen de regering en de NSHC ontstonden heftige conflicten. De regering wilde haar greep op de koopvaardij versterken, en streefde bovendien voor de bemanning een vorm van medezeggenschap in het beheer na. De reders verzetten zich fel tegen deze beperking van hun eigen invloed. Zij vreesden ook na de oorlog aan betekenis in te boeten, en meenden met hun verzet op de bres te staan voor alle ondernemers in het naoorlogse Nederland. Zij zagen in de plannen van de regering een indicatie voor het naoorlogse beleid van de overheid tegenover het bedrijfsleven, en Hudig speelde als voorzitter van de NSHC in dit conflict uiteraard een belangrijke rol.
Uiteindelijk werden geen beslissingen genomen die gevolgen hadden voor de naoorlogse situatie, maar de regering nam in 1944 wel het beheer over de koopvaardij tijdens de oorlog in eigen hand. De rol van de NSHC liep ten einde; Hudig werd voorzitter van de Raad voor de Koopvaardij, een adviesorgaan van de regering. De naoorlogse omstandigheden dwongen Hudig nog enkele jaren aan te blijven als directeur van de KNSM, hoewel hij al in 1940 had willen aftreden.
Hudig wordt algemeen afgeschilderd als een praktisch ingestelde werker, weliswaar rechtlijnig maar energiek, die goed met mensen kon omgaan. Een man met een zekere 'bonhommie', maar geen intellectueel denker die grote lijnen uitzet. Heldring was in dit opzicht bij de KNSM zijn meerdere. In de opvattingen van Hudig komt de invloed van Heldring duidelijk naar voren. In de crisisjaren verzette Hudig zich in de redervereniging fel tegen steun van de regering aan noodlijdende bedrijven; ook Heldring was daartegen. Tegenover deze conservatieve houding staat de deelneming van Hudig aan de 'progressieve' Loonraad in 1920, ongetwijfeld met medeweten en goedvinden van Heldring. Wellicht sproot Hudigs lidmaatschap voort uit zijn voorzitterschap van de Scheepvaartvereeniging Noord; het was bovendien een mogelijkheid om de zaken in de gaten te houden. De Loonraad verdween echter al snel weer. Ook in de oorlogsjaren toonde Hudig zich de exponent van de conservatieve Nederlandse reders. Alom echter was er waardering voor zijn rol als NSHC-voorzitter. Hudig ontving voor zijn vele activiteiten op het gebied van de scheepvaart in 1952 de De Ruyter-medaillle in goud, een slechts zelden uitgereikte onderscheiding. Na een Nederlandse koninklijke onderscheiding in 1946 werd hij in 1948 honorary knight commander of the order of the British Empire, hetgeen hem in Engeland, en onder de Nederlandse reders, de erenaam 'Sir Dirk' opleverde.
A: Archief is er wel, lokatie niet bekend.
P: Artikelen o.a. in Economisch-Statistische Berichten. 'Herinneringen' [S.l., ca. 1955. 2 dl.]. In gestencilde vorm onder berusting familie.
L: Verslag van het ontstaan der Nederlandsche Scheepvaart ∓mp; Handelcommissie te Londen en van hare werkzaamheden gedurende de periode van 10 Mei tot 24 Juni 1940. Vervolg o.d.t.: Nederlandsche Scheepvaart en Handelscommissie [D. Hudig, voorz.j: notulen harer vergaderingen over de periode Juli en Augustus 1940-Juli 1944 [Londen, 1942-1945. 25 dl. en 2 registers]. Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek [der] Enquêtecommissie regeringsbeleid 1940 - 1945 ('s-Gravenhage, 1949) 3c, 264-271; W.M. Zappey, 'Dirk Hudig L. Jzn. Levensschets van een Amsterdamse reder', in Economisch-Historisch Jaarboek 31 (1967) 3-40; Levensbericht in Economisch- en Sociaal-Historisch Jaarboek 7 (1974) 351-353; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1979) IX, passim; K.W.L. Bezemer, Geschiedenis van de Nederlandse koopvaardij in de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam [etc.], 1986. 2 dl.).
A.H. Flierman
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013