Jong, Adrianus Michiel de (1888-1943)

 
English | Nederlands

JONG, Adrianus Michiel de (1888-1943)

Jong, Adrianus Michiel de, journalist, romanschrijver, criticus (Nieuw-Vossemeer 29-3-1888 - Blaricum 18-10-1943). Zoon van Melchior de Jong, borstelmaker, en Pieternella Johanna Hazen. Gehuwd op 17-11-1915 met Jacoba Cornelia Koekebacker. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren. Na haar overlijden (17-2-1936) gehuwd op 4-11-1936 met Joséphine Marie Louise Defresne, zangeres. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Jong, Adrianus Michiel de

De Jong kwam uit een rooms-katholiek Brabants arbeidersgezin. Toen er in 1896 in Brabant grote werkloosheid heerste was de familie naar Rotterdam verhuisd, en vervolgens naar Delft waar de vader in een houtzagerij werk vond. Adrianus ging na zijn lagere schooltijd de opleiding tot onderwijzer volgen. Na de akte in mei 1906 kreeg hij in 1907 een betrekking bij het onderwijs in Vrijenban (nabij Delft), vervolgens in 1914 te Delft, en ten slotte in 1916 te Amsterdam. In 1910 zou hij beginnen mee te werken aan het mede door Theo Thijssen geredigeerde maandblad De Nieuwe School. Tijdschrift voor praktiese pedagogiek. Zijn artikelen in dat tijdschrift, o.m. gewijd aan het letterkunde-onderwijs aan toekomstige onderwijzers, bezorgden hem regelmatig aanvaringen met zijn superieuren. Op advies van de criticus Dirk Coster, die hij in Delft leerde kennen en die hem in de wereldliteratuur inwijdde, begon De Jong omstreeks 1909 de studie voor de akte MO-Nederlands. Maar deze studie voltooide hij niet, al bleek zijn belangstelling voor het vak uit een door hem bezorgde nieuwe uitgave van een in 1621 verschenen volksboek De Vrouwen-peerle.

In 1912 hield De Jong met zijn studie op, toen hij toetrad tot de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP) en de rubriek 'Kunst en Letteren' in het zaterdagsbijvoegsel van het socialistische dagblad Het Volk ging verzorgen. In zijn partij poogde hij belangstelling en inzicht te wekken voor de kunst. Hierin past ook zijn in hetzelfde jaar verschenen bundel Studies over litteratuur. Opvallend hierin is de grote aandacht die besteed wordt aan middeleeuwse en 17e-eeuwse letterkunde. Ook later bleef hij de Middeleeuwen zien als een ideaal tijdperk van gemeenschappelijke kunstbeleving. Dit verlangen naar een harmonische eenheid verliet De Jong nooit en komt in zijn werk telkenmale naar voren.

Naast dit onderwijzende en opvoedende element in De Jongs schrijfwerk voor de krant begon zich ook spoedig zijn vertellende talent te ontwikkelen. Onder het pseudoniem Frank van Waes verscheen zijn literaire debuut 'Dorpsgeschiedenissen' in feuilletonvorm van 31 maart tot en met 15 juli 1912. Van 28 november 1914 af werkte De Jong ook mee aan het links-satirische weekblad De Notenkraker. Hierin publiceerde hij o.a. in feuilletonvorm twee sociaal getinte romans: Ondergang, in afleveringen gepubliceerd in 1914 en als boek in 1916, en De zware weg (als boek in 1917). Toen De Jong in dit laatste jaar voor militaire dienst werd opgeroepen publiceerde hij in De Notenkraker onder zijn pseudoniem zijn soldatenbelevenissen in de mobilisatie, die in 1918 werden gebundeld onder de titel Notities van een landstormman. Later zou zijn Frank van Wezels roemruchte jaren (1928) verschijnen, dat veel heeft bijgedragen tot de antimilitaristische stemming onder de socialisten.

Na zijn diensttijd werd De Jong weer, tot augustus 1919, onderwijzer; vervolgens trad hij volledig in dienst bij Het Volk, eerst als redacteur binnenland, in 1920 als kunstredacteur. Zowel van november 1918 tot 1919 in De Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren, als later bij Het Volk bleef De Jong literair-didactisch, maar duidelijker dan tevoren uitte hij zich daarbij kritisch ten aanzien van de zogenaamde burgerlijke kunst en bepleitte hij een socialistische kunst in dienst van de arbeidersklasse. Binnen eigen sociaal-democratische kring stuitte dit standpunt op bezwaren. In een rede over intellectuelen en socialisme leverde W.A. Bonger, die hoofdredacteur was van het wetenschappelijk tijdschrift van de SDAP, De Socialistische Gids, scherpe kritiek op De Jongs visie: door het afkraken van die 'bourgeois'-kunst zou De Jong intellectuelen van de partij vervreemden. In een antwoord aan Bonger schreef De Jong o.m.: '[...] de taak van de socialistische kritikus is het, te onderzoeken hoe het staat met die bovenbouw op kunstgebied, hoever hij in onze richting gevorderd is en welke factoren hem ten goede of ten kwade beïnvloeden.' (De Socialistische Gids 11 (1926) 562.) Ondanks De Jongs opmerking, in hetzelfde antwoord, dat hij in zijn artikelen vaak tegen zijn persoonlijke smaak in ging, is een citaat uit een bespreking van een tentoonstelling van de schilder Jan Sluijters in 1921 ook zeer tekenend voor zijn taakopvatting als criticus: 'En toch, ondanks de grandiose kwaliteiten van bekwaamheid en dramatische spankracht, haat ik dit werk. Ik haat het diep en hartstochtelik, zoals ik een samenleving haat, die het als logies uitvloeisel van zijn levensvorm voortbracht.' (Het Volk, 21-3-1921.)

Zo programmatisch De Jong als didacticus en criticus was in zijn kunstkritieken en -beschouwingen, in eigen verhalend werk lijkt hij niet altijd even sterk in de leer te zijn gebleven. Juist in zijn betere werk, dat ook het meeste succes genoot, liet hij zich als het ware meeslepen door het verhaal of de persoonlijke ervaringen die hij daarin verwerkte en komt de maatschappelijk bedoelde kritiek slechts gedempt naar boven, hoewel dit misschien nog weinig gold voor de minder bekend gebleven roman Marcus van Houwaert (1920).

In het succesvolle stripverhaal 'Bulletje en Boonestaak', dat door hem tussen 1922 en 1937 in talrijke vervolgen voor Het Volk geschreven werd en handelt over een magere en een dikke jongen, onafscheidelijke vrienden die talrijke avonturen beleven, beschrijft De Jong wel het gewone leven van eenvoudige jongens te midden van vooral ruige zeebonken, maar moet hij toch zijn lezers het meest door de ruw-openhartige spreektaal en het spannende avontuur geboeid hebben. De bij dit verhaal gemaakte tekeningen van de Belg George van Raemdonck zorgden er bovendien voor dat de twee jongens in de ruime kring van lezers van Het Volk een begrip werden.

Kans op succes met zijn literair werk bewoog intussen De Jong om in juli 1925 zijn redactionele taak bij Het Volk op te geven en zich meer dan tevoren aan de verhaalkunst te wijden. Hij gaat terug naar zijn 'land van herkomst', al is hij inmiddels ongelovig geworden en overtuigd socialist, en werkt in Nieuw-Borgvliet (nabij Bergen op Zoom) aan zijn grote Merijntje Gijzen-cyclus, die voorgoed zijn naam als romanschrijver zal vestigen: Merijntje Gijzen's jeugd (1925-1928. 4 dl.) en Merijntje Gijzen's jonge jaren (1935-1938). 4 dl.); vooral de beide eerste delen. Het verraad (1925) en Flierefluiters oponthoud (1926), werden een groot succes. De Jong bleek met zijn Merijntje het hart van vele lezers te hebben geraakt. Dat lag misschien gedeeltelijk aan de toen bestaande behoefte om in de streekroman de idylle te zoeken die men in de grote stad verstoord achtte. Het verhaal over Merijntje behoudt bij alle, soms sociaal geladen, drama een grote blijmoedigheid en typeert een dorpssamenleving van hartelijke saamhorigheid. Het succes van de cyclus was niet alleen te danken aan De Jongs verteltalent, maar meer nog aan zijn gave zich in het eenvoudige gedachte- en gevoelsleven van een Brabants jongetje te verplaatsen en als het ware de kinderlijke warmte, ook van volwassenen zoals de pastoor en de flierefluiter, voelbaar te maken. Het succes van de eerste boeken bracht de verfilming ervan in 1936, waarbij De Jong zelf de rol van pastoor vervulde. Nog in 1974 zou er een bewerking van de eerste reeks (Merijntje's jeugd) als televisieserie uitkomen.

De Jong is nooit gevraagd als redacteur van De Socialistische Gids, het intellectuele maandblad van de SDAP. Het is niet ondenkbaar dat teleurstelling hierover De Jong deed besluiten in 1927, te zamen met Israël Querido, die soortgelijke ervaringen had opgedaan, het maandblad Nu op te richten. Het felle en eenzijdige literair-kritische tijdschrift zou nog geen twee jaar bestaan. In zijn 'Ter inleiding' op het eerste nummer schreef De Jong o.m.: 'Populair gezegd: het is een zoodje in onze litteratuur [...] men kan van de jongste generatie der erkende dichters lezen, dat zij in een grote tijd geboren hadden willen worden [...]. Maar de bedrijvers van zulke belachelijke praatjes zullen [...] tot de ietwat ontstellende ontdekking moeten komen, dat ze leven in een tijd, zó groot, zo geweldig bewogen als de geschiedenis der vroegere eeuwen nauweliks kan aanwijzen.' Het verschijnen van Nu bracht veel afwijzende reacties teweeg, o.m. van de jongeren rond de tijdschriften De Vrije Bladen en De Gemeenschap, die te zamen een brochure tegen het tijdschrift, aNti-schUnd (1928), publiceerden. Schaamteloos werd het tijdschrift, en vooral de persoon van De Jong, bestreden in nationaal-socialistische en fascistische kring (bijv. in Alfred A. Haighton, Een nieuwe komeet aan den literairen hemel (Leiden, 1928)). De Jong trad ondertussen al na de eerste jaargang van Nu uit de redactie. In zijn ogen schreef Querido te moeilijk voor het door hen gewenste publiek. In een interview met G.H. 's-Gravesande uit 1928 omschrijft De Jong zijn taak als volgt: 'Ik heb er van het begin af bewust naar gestreefd om boeken te schrijven, die door arbeiders én intellectueelen gelezen zouden worden.' (Den Gulden Winckel 27 (1928) 71.) Aan zijn mederedacteur wijdde De Jong na diens dood zijn Israël Querido. De mens en de kunstenaar (1933).

Na zijn Brabantse jaren keerde De Jong in 1930 naar 'Holland' terug. Naast activiteiten als romanschrijver en vertaler van o.m. het werk van Andreas Latzko en Panaït Istrati, besteedde hij veel tijd aan de partij (o.a. vormingswerk in de SDAP), de krant (hij bleef kritieken voor Het Volk schrijven), de radio (VARA) en ten slotte de film. Aanvankelijk in Bilthoven woonachtig, verbleef hij van 1936 tot 1938 in Den Haag en vestigde hij zich uiteindelijk in Blaricum. Daar scheef hij o.m. de minder bekend gebleven boeken De erfgenaam (1938) en Mustapha, of de tragedie van het geweten (1939). Fel keerde hij zich in deze periode ook tegen het nationaal-socialisme, o.a. in een brochure De dans op de vulkaan (de democratie in gebreke) (1939).

In bezettingstijd werd De Jong in de zomer van 1942 korte tijd als gijzelaar door de Duitsers in Haaren gevangen gehouden; wegens een schildklieraandoening werd hij spoedig vrijgelaten. Op 18 oktober 1943 werd De Jong - hoewel hij geen contacten met de illegaliteit onderhield - als wraak voor een mislukte aanslag op een Blaricumse WA-man, des avonds door twee leden van de Germaanse SS bij het openen van zijn huisdeur doodgeschoten (een zogenaamde Silbertanne-actie). Sommige van zijn boeken zijn dan al door de Duitsers verboden lectuur verklaard, in de dagbladen mag slechts een neutraal bericht over zijn overlijden geplaatst worden.

A: Archief-A.M. de Jong in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage. Beste A.M. Portret van de schrijver A.M. de Jong. Samenstelling en regie Gabri de Wagt. VARA-televisie Nederland II, 9-8-1980 om 20.27 uur. Archief VARA-filmzaken te Hilversum.

P: Beknopt overzicht van werken in Kijk, A.M. de Jong. De schrijver in beeld. [Documentatie Johan van der Bol en M.A. de Jong] (Amsterdam, 1980)94-95. Singel 262.

L: H. Marsman [et al.], aNti-schUnd (Utrecht, [1928]); P. Stegenga, Beschouwingen over Merijntje Gijzen 's jeugd. De kinderziel. God en het leven (Rotterdam, [1928]); G.H. 's-Gravesande, 'Al pratende met ... A.M. de Jong', in Den Gulden Winckel 27 (1928) 67 - 73; C. Tazelaar, A.M. de Jongs Merijntje Gijzen-cyclus (Amsterdam, 1929); Dirk Coster, in Critisch Bulletin 13 (1945) 47-59. Herdenkingsnummer; idem, 'A.M. de Jong. Herinneringen aan een vriendschap', in Kentering 5 (1963) 53-67; 'Documenten. Vier brieven van Is. Querido en A.M. de Jong over 'Nu' ' [Uitg. en ingel. door Sjoerd van Faassen], in Tirade 20 (1976) 361-376; Martien J.G. de Jong, 'Flierefluiters apostel', in Flierefluiters apostel. Meningen en meningsverschillen (Leiden, 1970) 9-28; George van Raemdonck & A.M. de Jong in de ban van Bulletje & Boonestaak. Samengest. door Jan Kooijman & Hans Stoovelaar (Baijum, 1977); A. M. de Jong, Merijntje Gijzens jeugd en het sociaal-demokraties ontwikkelingswerk. Een materiaalverzameling door M. Boumans, F. Debets [en] G. Verlaan (Nijmegen, 1977); Wim Hazeu, 'Over het socialistische en semitische schrikbewind in 1928', in Bulletin 8 (1980) 72 jan.) 18 - 22; A.M. de Jong. Leven en werk. Zes voordrachten [door M.A. de Jong et al.] ('s-Hertogenbosch, 1981); Niek Ulrich, 'A.M. de Jong en het hoedenproletariaat. Een literatuur-sociologische benadering van de roman Marcus Houwaert' [Nijmegen, 1981]. Instituut Nederlands te Nijmegen; Cor de Back, 'Literaire kritiek in de Nederlandse sociaal-democratische pers, 1933-1940', in Nederland en het Duitse exil 1933-1940. K. Dittrich en H. Würzner (red.) (Amsterdam, 1982) 184-193; 'Correspondance Panaït Istrati-A.M. de Jong (1926-1935) [Uitg. en ingel. door A. Talex], in Cahiers Panaït Istrati (1988) 51-208.

I: Kijk, A.M. de Jong. De schrijver in beeld. [Documentatie Johan van der Bol en M.A. de Jong] (Amsterdam, 1980) 80 [De Jong in 1935].

S.A.J. van Faassen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013