© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Anke Hamel, 'Jong, Sophia de (1890-1975)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/jongs [12-11-2013]
JONG, Sophia de (1890-1975)
Jong, Sophia de (pseud. Fie Carelsen), toneelspeelster (Amsterdam 5-4-1890 - 's-Gravenhage 21-7-1975). Dochter van Jacob de Jong, zakenman, en Cientje Cohen (artiestennaam Cécile Carelsen), toneelspeelster. Gehuwd op 14-8-1913 met Jean Louis (Jean-Louis) Pisuisse, journalist-cabaretier. Dit huwelijk, waaruit geen kinderen werden geboren, werd ontbonden op 14-11-1925.
De kleine Fie was reeds op driejarige leeftijd te zien in het theater Van Lier in het drama De levende brug (Suttan Vane), waarbij zij in de armen lag van haar tante Margo Cohen. Haar moeder had toen op dertigjarige leeftijd gekozen voor het kunstenaarsleven boven dat van het solide zakenmilieu waartoe haar toenmalige echtgenoot, Jacob de Jong, behoorde. Daardoor bleef ook haar dochter bij het toneelbedrijf betrokken: zij moest telkens van school wisselen (achtereenvolgens in Antwerpen, Amsterdam en Den Haag), leerde al vroeg de bekende toneelspelers (o.a. de Bouwmeesters) kennen en besloot toneelspeelster te worden. In 1905 slaagt zij voor het toelatingsexamen van de Tooneelschool in Amsterdam (directeur S.J. Bouberg Wilson). Zij is een matige leerling. Anton Kimmel van het Nederlandsch-Indisch Tooneel ziet haar in een opvoering van In kleinen kring (25-5-1906), en zij mag dan, mede door toedoen van haar moeder, mee op tournee door Nederlands-Indië. Hier vindt haar officiële debuut plaats: 'Mevrouw Errol' in De kleine lord (F.H. Burnett). Ook krijgt zij een dienstboderolletje in De Veroveraar (J. Simons-Mees) met Louis Chrispijn in de titelrol. Zij leert kort daarna de journalist-cabaretier Jean-Louis Pisuisse kennen, die een onuitwisbaar stempel op heel haar verdere leven drukt. Tussen haar en hem ontvlamt de liefde en zij treedt op in zijn eerste cabaret ,,De Kattebel". Ter gelegenheid van de geboorte van prinses Juliana (30 april 1909) schrijft Pisuisse voor haar als diseuse Brief van een ongehuwde moeder aan Koningin Wilhelmina.
In de zomer van 1909 keert zij naar Nederland terug en krijgt mede door toedoen van Jan Musch een contract bij Willem Royaards' NV Het Tooneel, tot 1914. In de rol van 'Blanche Sartorius' (1909) in De huizen van de weduwnaar (G.B. Shaw) geeft zij voor het eerst blijk van haar intuïtief 'zien', waardoor zij een dieper verband kan leggen tussen iemands temperament, karakter, persoonlijkheid en ... iemands kleding. In latere jaren zal zij, na kennismaking van een nieuwe rol, steeds vragen: 'Hoe gaat die vrouw gekleed?' In die jaren bij Royaards heeft zij weinig werk. Zij hoort maar al te vaak dat zij moeilijk te plaatsen is door haar type (lang, donker, slank) in tegenstelling met het ideaalbeeld van de vrouw in haar tijd. Door ziekte van Caroline van Dommelen wordt haar een kans geboden de hoofdrol over te nemen in De vrouw in het spel (C. Fitch). Veel steun ontvangt Fie van Pisuisse, aan wiens programma zij geregeld meewerkt. Zij leert vreemde talen spreken op zijn aansporen. Ook moet zij, zoals Pisuisse het uitdrukt, 'haar eigen, lieve stem gebruiken' en niet de onnatuurlijke hoge toon die Royaards van haar verlangt. Zij leert zich natuurlijk en gewoon op de planken bewegen. Groot succes heeft zij met deze speeltrant in 1913 met Lou Lou van Carlo Bertolozzi.
Na haar huwelijk in augustus 1913 met Jean-Louis Pisuisse treedt zij vaker op in zijn cabaret. Zij zingen levensliedjes, Franse chansons en Bretonse liederen (in klederdracht) van Theodore Botrel. Tijdens de Eerste Wereldoorlog schrijft Pisuisse als oorlogscorrespondent voor het Algemeen Handelsblad brieven en werkt zij bij de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel (KVHNT) in Amsterdam als jonge actrice te midden van vele grote talenten. Met Pisuisse treedt Fie op voor de soldaten aan de grenzen, maar haar liefde blijft toch uitgaan naar het grote toneel. Eind 1917 wordt er een nieuwe directeur benoemd bij de KVHNT; naast Willem Royaards komt de toneelvernieuwer Eduard Verkade. Haar eerste rol onder zijn leiding is 'Gloria Glandon' in You never can tell (Shaw). Om de gestileerde, ethische opvatting van Verkade die Fie in haar spel tot uitdrukking brengt wordt zij soms aangevallen, zowel door romantici als door naturalisten. Ook Pisuisse met zijn sanguinisch temperament staat vaak recht tegenover de stijl van Verkade. Beide echtelieden hebben echter veel succes elk in hun eigen werk, maar leven steeds meer langs elkaar heen. Fie Speelt (periode 1917/1920) 'Koningin Gertrude' in Verkades beroemd geworden vertolking van Hamlet. De beste kritieken krijgt zij voor haar sobere, natuurlijke spel als 'Hélène' in Zijn enige vrouw (J. Magnussen). Zij spreekt daarin zinnen uit die haar in haar privé-leven zeer vertrouwd zijn: 'Hou je eigenlijk nog wel van me?'
Haar verhouding met Pisuisse vertroebelt meer en meer. Innerlijk besluit Fie Carelsen haar eigen weg te zoeken: zij verlaat Amsterdam en vestigt zich in Den Haag. Vanaf deze tijd (1920) speelt zij een grote rol in het mondaine leven daar. Fie krijgt een engagement bij het Hofstadtooneel van Cor van der Lugt Melsert, speelt er onafgebroken en wordt als de grande dame van het Haagse toneel beschouwd. Haar 25-jarig (29 november 1932) en 40-jarig (20 februari 1948) jubileum worden op de Haagse planken gevierd.
Maar haar begintijd in de hofstad is moeilijk. Naast Cor van der Lugt Melsert is diens jonge vrouw, Annie van Ees, de populairste actrice van het gezelschap. Ook het alleen-wonen valt haar zwaar, zij geeft zich over aan zelfbeklag en is veel ziek (zomer 1921). Haar talent kan zij slechts waarmaken in kleine rollen. Wel ontpopt zij zich, in deze periode, tot de best geklede actrice van Den Haag. Zij verkeert in diplomatieke kringen. Haar talenkennis komt goed van pas. Een grote vriend in haar leven wordt Don José de Santos Bandeira, een Portugees zakenman. Tot haar intieme vrienden behoren o.a. ook Frans Spittel, Barbarossa (J.Ch. Schröder), M.H. du Croo (Brammetje) en wat later A. Adama Zijlstra. Helaas blijkt haar vriend José de Santos Bandeira betrokken te zijn bij een financiële zwendel: 'Het Portugese bankbiljettenschandaal.' Hij moet overhaast naar Portugal, waar hij berecht wordt. Een glansrol van Fie uit deze periode is die van 'Sinida' (1924), de leeuwentemster in De man die de klappen krijgt (L.N. Andrejew).
In het seizoen 1925/1926 richt Eduard Veterman samen met Louis Chrispijn jr. het Odéon-gezelschap op, waarvan Fie de 'leading lady' is. Daarna keert zij weer terug bij het Hofstadtooneel, waar zij veel samenwerkt met Louis Gimberg. Op 14 november 1925 laat zij zich scheiden van Pisuisse; al blijft zij wel met hem in contact. Zijn onverwachte dood - op 26 november 1927 wordt hij in Amsterdam door de minnaar van zijn derde vrouw doodgeschoten - is een zware slag voor Fie Carelsen.
Het 25-jarig toneeljubileum viert zij met de titelrol 'Mata Hari', in haast geschreven door Eduard Veterman. Het publiek reageert met warme belangstelling voor haar, maar voelt zich diep teleurgesteld in het stuk. In 1935 gaat zij met het gezelschap van Cor Ruys naar Indië. Zij speelt o.a. in Vorstelijke emigranten (J. Deval). In de jaren 1938-1947 is zij verbonden aan het Residentie Tooneel. De karakterrol 'Miss Olwen Peel' in Dangerous corner (J.B. Priestley) in 1935 grijpt haar aan. In deze tijd komt zij in contact met twee belangrijke kunstenaars: Dirk Verbeek en Bets Ranucci-Beckman. Fie leest veel, ontwikkelt zich, ziet haar mogelijkheden en verlangt haar leven meer diepgang te geven. De psychologie heeft haar intrede gedaan. Nu, na deze rol, weet ze altijd zeker óf ze een rol kan spelen óf niet. Een tussenweg is er niet. Ziet ze de mens vóór haar met temperament, karakter en uiterlijke verschijning dan weet ze: deze vrouw speel ik. Zo geeft zij in 1935 een opvallende vertolking van Lessen in laster (R.B. Sheridan) als 'Lady Sneerwell'. Zij is de eerste actrice van het gezelschap en speelt veel samen met Paul Steenbergen in bijv. Spoken (Ibsen) en De kersentuin (Tsjechow).
De Tweede Wereldoorlog en de bezetting brengen ook voor de toneelwereld grote problemen met zich. Het Deutsche Theater in den Niederlanden speelt vanaf 19 november 1942 in de Koninklijke Schouwburg. Het Residentie Tooneel verhuist naar de Princesse Schouwburg. Toneelspelen zelf in bezettingstijd houdt risico in: het publiek luistert anders en ook toegespitster dan voorheen, en ieder bedoelde of onbedoelde opmerking op de planken kan als toespeling op en een sneer naar de bezetters worden uitgelegd, en verklikkers zitten in de zaal. Vele acteurs duiken onder, anderen worden weggevoerd of conformeren zich. Ook Fie Carelsen en haar moeder moeten zich melden bij de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters. Eerst dan pas zou zij van haar moeder gehoord hebben dat zij een natuurlijk kind is van de toneelspeler Frits Bouwmeester (1848- 1906) en dat zij daaraan haar positie als half-jood te danken heeft, haar moeder blijft echter als vol-joods geregistreerd. Wel doet Fie in die bezettingstijd pogingen (met medewerking van H.G. Calmeyer, hoofd Referat Innere Verwaltung General Kommissariat für Verwaltung und Justiz) om haar en haarzelf voor de ondergang te behoeden en een onderzoek te bewerkstelligen door het Anthropologisches Institut der Universität Kiel o.l.v. prof.dr. Hans Weinert. Mede door de protectie van enige hooggeplaatste Nederlanders (o.a. H.M. Hirschfeld) en Duitsers wordt de deportatie van haar moeder uitgesteld tot begin 1944. Na Westerbork sterft zij op 4 juli 1944 in het kamp Theresienstadt. Fie mag intussen het lopende repertoire blijven spelen, optreden in nieuwe stukken daarentegen is haar niet toegestaan. Deze keuze voor het blijvend optreden in de bezettingstijd wordt haar na 1945 niet in dank afgenomen.
Ook na de oorlog speelt Fie Carelsen bij het Residentie Tooneel, o.a. in de hoofdrol van 'Mevrouw Antropus' (1946) in Met onze hakken over de sloot (Thornton Wilder) en in Vorstenschool (Multatuli) de rol van 'Koningin Louise' met majesteit en eenvoud. In 1947 richten Cees Laseur en Paul Steenbergen De Haagse Comédie op, die als bespeler van de Koninklijke Schouwburg het Residentie Tooneel opvolgt. Fie Carelsen zal tot haar afscheid in 1958 aan dit gezelschap verbonden blijven. Op 20 februari 1948 viert zij in de titelrol van 'Die lieve Christabel' (Stuart/ Rose) haar 40-jarig toneeljubileum, waarbij ze een hoge onderscheiding ontvangt. In deze jaren geeft Fie steeds meer blijk van haar groot dramatisch talent. Onvergetelijk is haar rol van 'Christine' in 1948 in Rouw past Electra (E.G. O'Neill). Daarnaast getuigt zij van haar subtiel-komisch talent in Arsenicum en oude kant (J. Kesselring), waarin Fie 'Miss Martha Brewster' vertolkt en de grootmoeder 'Mrs. Parsons' in het stuk Toontje heeft een paard getekend (L. Storm), waarmee zij op 8 februari 1958 na vijftig jaar afscheid neemt van het toneel.
Gedurende de laatste jaren van haar toneelcarrière maakt zij regelmatig grote reizen per vrachtschip naar Noord-Amerika, Havanna en Mexico. Zij treedt op in de Hollandse clubs met zelfgeschreven sketches Fie Carelsen telefoneert, bijv. Belgisch Congo (1952), Buenos Aires (1953) en Brazilië (1960). Ook in Nederland verzorgt zij samen met Fred Kaps (goochelaar) kleinkunstavonden.
Op 21 juli 1975 is zij, aan een hartaanval, in haar slaap gestorven. In haar testament staat: 'Ik wens te worden begraven in het graf van Jean-Louis Pisuisse, waarvan ik de eigendomsrechten heb.' Het grootste deel van haar nalatenschap schonk zij aan de Hartstichting. Een bedrag van 30.000,- liet zij na aan de Academie voor de Kleinkunst. Hiervan wordt elk jaar de Pisuisse-prijs uitgekeerd aan de beste leerling van dat jaar. Haar privé-documentatie schonk zij aan het Nederlands Theater Instituut, gedeeltelijk al tijdens haar leven, waarmee zij haar plaats in de theatergeschiedenis bevestigde. Als persoonlijkheid maakte Fie Carelsen tijdens haar leven op haar omgeving en bij het publiek een zeer zelfbewuste, zekere indruk. Zij trok veel 'glamour' naar zichzelf toe en sprak tegelijkertijd altijd over 'afstand houden'. De liefde van Jean-Louis Pisuisse heeft zij slechts ten dele kunnen ontvangen. Ze was jong, onzeker, zocht een vaderfiguur in hem en kon na een paar voortijdig afgebroken zwangerschappen geen kinderen meer krijgen. Zij liet het toneel boven alles gaan. In haar latere leven ging Pisuisses liefde voor haar, mede door zijn vroege dood, een eigen leven leiden. Tegelijk is dit de grootste kracht en drijfveer in heel haar verdere leven geweest.
A: Kranteknipsels, tijdschriftartikelen, interviews, fotoalbums van haar, brieven van Frits Bouwmeester, brieven van/ over haar moeder, brieven van Barbarossa, gedichten van Frans Spittel, brieven van Don José Santos Bandeira, visitekaartjes, enz. in Archief Nederlands Theater Instituut, Amsterdam. Gedrukte en handgeschreven stukken, brieven van haar moeder uit Westerbork, brieven van Frits Bouwmeester, handgeschreven verklaring van haar zelf in Rijks Instituut voor Oorlogs Documentatie, te Amsterdam.
P: Fie Carelsen telefoneert [Leiden, 1952]; Ik heb ze gekend... (Den Haag, [1970]); Toneel en publiek, 45 toeren gramm. plaat (mono) (Amsterdam, 1971).
L: Behalve o.a. interviews voor radio en tv, in 1960 voor de AVRO (Mies Bouwman), in 1970 voor de VARA (Joop Koopman) en in 1972 voor de NCRV (Wim Ibo): Ben van Eysselstein, Fie Carelsen (Maastricht, [1948]); Murray Teigh Bloom, De man die Portugal stal... [Den Haag, 1968]; Wim Ibo. En nu de moraal van dit lied. Overzicht van 75 jaar Nederlands cabaret (Amsterdam [etc., 1970]); L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1972-1975) IV en VI; Jenny Pisuisse, Jean-Louis Pisuisse. De vader van het Nederlandse cabaret (Bussum, 1977); Wim Ibo. Brieven aan jou (Amsterdam, 1980); Acteurs- en Kleinkunstenaars-Lexicon. Samengest. door Piet Hein Honig (Diepenveen, 1984); Jenny Pisuisse, Dubbelbeeld. Twee vrouwen in oorlogstijd Nederland en Indië (Amsterdam, 1985); 'Brieven van Jean-Louis Pisuisse aan Fie Carelsen'. Bezorgd door Anke Hamel ['s-Gravenhage, ca. 1989].
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 291.
Anke Hamel
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013