© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: P.E. van der Heijden-Rogier, 'Küller, Johanna (1884-1966)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/kuller [23-05-2017]
KÜLLER, Johanna (1884-1966)
Küller, Johanna (bekend onder de naam Jo van Ammers-Küller), schrijfster (Noordeloos 13-8-1884 - Bakel 22-1-1966). Dochter van Abraham Antonie Küller, gemeenteontvanger, en Maria Johanna Meursinge. Gehuwd op 15-2-1906 met Rudolf van Ammers (1881-1941), directeur Stedelijke Lichtfabrieken. Dit huwelijk, waaruit 2 zoons werden geboren, werd ontbonden op 26-6-1929.
Van vaderszijde stamt Jo van Ammers-Küller uit een Westduits geslacht, waarvan ten minste één afstammeling zich in de 19e eeuw in Zuid-Holland gevestigd heeft. Haar kinder- en meisjesjaren heeft zij, als enig kind, doorgebracht in Delft, waar zij de lagere school doorliep. In Den Haag volgde zij een gedeelte van de meisjes-HBS waarna zij enige tijd op een kostschool verbleef. Nog vóór haar achttiende verjaardag verloofde ze zich met ir. Van Ammers, met wie ze drie jaar later trouwde en naar Utrecht trok. Nadat zij in 1903 al in Delft had gefigureerd als altzangeres, nam ze nu, onder de muzikale invloed van haar man, goede zanglessen. Een enkele maal is ze nog opgetreden, maar plankenkoorts en weinig succes weerhielden haar van een carrière in deze richting. In 1912 verhuisde het gezin Van Ammers-Küller, inmiddels twee zoons rijk, naar Leiden, waar ir. Van Ammers tot directeur van de Stedelijke Lichtfabrieken was benoemd.
Daar begint Jo haar oude droom - schrijfster worden - te verwezenlijken. Als zestienjarige had ze al een opstelletje 'De zakdoek' gepubliceerd in het geïllustreerd volkstijdschrift Eigen Haard (1901) 198; deze publikatie zou voor haar ouders aanleiding geweest zijn haar naar kostschool te sturen (Kennen Sie Jo van Ammers-Küller? (Bremen, [1933]) 12). Ook na 1912 heeft ze hier en daar in tijdschriften gepubliceerd. In 1914 verscheen haar eerste boek. De roman van een student, en werd haar eerste toneelstuk, Zijn heilige, opgevoerd. Deze gebeurtenis bracht haar in contact met de toneelcriticus en romanschrijver Johan de Meester, die dan enige tijd haar raadgever is en haar op de weg van het psychologisch realisme zet. Haar eerste romans spelen zich af in (Delftse) kringen van professoren en studenten of in de theaterwereld, waarmee ze vertrouwd raakte via haar toneelstukken. Over het algemeen kreeg ze geen onwelwillende pers. Inmiddels verhuisde ze met haar man en kinderen naar Amsterdam.
De doorbraak naar succes komt wanneer zij wat ze zelf noemt 'de geschiedenis van de vrouwenemancipatie verbeeldt' in De opstandigen (1925), een roman over een Leidse fabrikantenfamilie Coornhert, in drie boeken onderverdeeld, spelend respectievelijk in 1840, 1872 en 1924. Diepgaande historische studie lijkt Jo van Ammers-Küller niet verricht te hebben; immers wat de gegoede burgerij rond 1840 betreft is de schrijfster evident schatplichtig aan Hildebrands Camera Obscura; in dokter Elize Wijsman (boek II) is Aletta Jacobs te herkennen, en het milieu van 1924 was eigentijds. Merkwaardig is dat Miebetje Sylvain en Elize Wijsman, de geëmancipeerde vrouwen uit deel I en II, met sympathie, zij het vrij clichématig, getekend zijn, maar dat deel III als moraal het deficit van de vrouwenemancipatie preekt. De jongste generatie kiest nl. voor een keurig, veilig huwelijk zonder baan; de intelligente juriste Puck geeft zich aan een plotseling weer opgedoken jeugdliefde op het moment dat Elize Wijsman eenzaam sterft. Voor Van Ammers-Küller, die zelf nooit actief bij welke vrouwenbeweging dan ook betrokken geweest is, was het deficit van de emancipatiestrijd ook de werkelijkheid. Herhaalde malen toont zij zich geïnteresseerd in vrouwen die zich een eigen leven en vrijheid verworven hebben - haar boeken Een pionierster..., over Mina Krusemans verhouding tot Multatuli (1921), en Twaalf interessante vrouwen (1933) getuigen daarvan -, maar voor de emancipatiebeweging op zich zelf had ze weinig begrip. De bevochten gelijkheid had volgens haar de vrouwen in de jaren twintig niet gelukkiger gemaakt dan hun moeders en grootmoeders. Het recht dat de vrouwen zich verworven hadden, was de keus tussen carrière en huwelijksgeluk, die in haar visie niet samen konden gaan.
Is door langdradigheid, herhaling, clichétaal en oppervlakkige zwart-witkaraktertekening voor ons De opstandigen nauwelijks nog boeiend, bij het verschijnen heeft het boek talloze tongen en pennen in beweging gebracht. In pamfletten bestreden voor- en tegenstanders van Van Ammers-Küllers visie elkaar fel. De schrijfster zelf reisde stad en land af met lezingen over haar boek, en de oplagen bereikten tot dan toe ongekende aantallen. Vóór 1940 werden er 45.000 exemplaren verkocht. Zelfs Menno ter Braak, die geen gelegenheid voorbij liet gaan Van Ammers-Küllers boeken als 'kulliteratuur' aan de kaak te stellen, moest toegeven dat schrijfsters van zg. damesromans à la Van Ammers-Küller 'er dan waarachtig in geslaagd [zijn] de belangstelling van een volk... tot kopens toe te stimuleren!' (Verzameld werk I, 292). Met A. Defresne bewerkte ze het boek voor toneel, en aangemoedigd door het succes schreef ze er nog twee vervolgdelen op, die haar visie herhalen, maar veel minder effect oogstten: Vrouwen-kruistocht (1930) en De appel en Eva (1932).
Toch zijn er ook in de jaren twintig al critici die zich over haar doorbraak verbazen. Annie Salomons bijvoorbeeld vindt dat zij zich als superieure toeschouwster gedraagt t.o.v. de bekrompenheid van haar eigen romanfiguren; dat ze de geest van haar tijd wel mooi gestalte geeft: het boek is inderdaad actueel, zegt ze, maar zal het in de toekomst niet halen. In tegenstelling tot fijnzinniger werk is het 'geschikt voor export' (Leven en werken (1927) 52 - 60). Inderdaad is heden ten dage De opstandigen hoogstens een curieus tijdverschijnsel, dat als zodanig weer wat aandacht krijgt; de export heeft geleid tot vertaling van haar romans in bijna alle talen van Europa, tot het Fins toe. Haar grootste roem zocht en vond zij in Duitsland, dat haar meer eerde dan haar vaderland, wat haar bij herhaling bittere klachten over miskenning en over de bekrompenheid van het Nederlandse literaire wereldje in de mond gaf.
Haar bekendheid na De opstandigen bood haar de gelegenheid veel, al of niet op uitnodiging, te reizen, waar ze intens van genoot. In 1931 organiseerde ze als secretaris mede het PEN-congres in Amsterdam. Intussen bezocht zij 'de interessantste vrouwen van Europa' (Kennen Sie..., 23). De neerslag daarvan is Twaalf interessante vrouwen. De geschreven portretten zijn oppervlakkig. Met politicae en idealisten vertoont de schrijfster weinig affiniteit en t.o.v. levenskunst is zij preuts. Voor de Duitse versie zal zij 'helaas' een andere keuze moeten maken. Inderdaad verschijnt in 1935 Bedeutende Frauen der Gegenwart, zonder portret van de Engelse socialiste Margaret Bondfield, de communiste Alexandra Kollontay en de frivole schoonheidskoningin Elizabeth Arden. Elke verwijzing naar Julia Culps jodin zijn is geschrapt. Toegevoegd is een uitvoeriger portret van de nationaal-socialistische Winifred Wagner. Kortom het boek is volledig aangepast aan de nazi-ideologie, tot in de kleinste details. Deze zelfde blinde beginselloosheid deed haar in 1936 het Frauenkreuz van het Duitse Rode Kruis aanvaarden en bracht haar er op 1 juni 1940 toe NSB-leider M.M. Rost van Tonningen, als geestverwant, succes toe te wensen 'op den grooten weg' die hij te gaan had. Zoals ze emancipatorische noch politieke idealen kende, zo klinkt ook nergens sociale bewogenheid door in haar werk. Het beperkt zich altijd tot de zg. betere kringen, waarin zovele damesromans uit haar tijd spelen. Ook de boeken over haar reizen naar Amerika en Nederlands-Indië (resp. 1926 en 1938) zijn eerder verslagen van haar succes aldaar dan dat ze visie op land en volk geven.
Duitsgezindheid en aanmelding voor de Kultuurkamer maken het haar mogelijk in de Tweede Wereldoorlog te blijven publiceren, maar in 1945 krijgt de schrijfster door de Eereraad voor de Letterkunde een schrijfverbod tot 1 januari 1953 opgelegd. Als het Algemeen Handelsblad in 1950 meldt dat achter het pseudoniem Adriaan Hulshoff, die een niet van racistische trekken ontblote roman Dorstig paradijs (1949) geschreven heeft, Jo van Ammers-Küller schuilgaat, volgt een onverkwikkelijk proces, dat overigens, wegens gebrek aan bewijs, niet leidt tot haar veroordeling. De juistheid van de onthulling is echter nooit in twijfel getrokken. In 1953 vergaloppeert zij zich met De liga van de goede wil, een roman min of meer in de geest van de Morele Herbewapening; een verdediging van kunstenaars die het in de Tweede Wereldoorlog op een of andere manier fout gedaan hebben. Centraal staat Paul Homberg, voor wie de dirigent Willem Mengelberg model gestaan heeft; in Anne Vos is de schrijfster zelf herkenbaar. Het uiterst rancuneuze boek was bedoeld als afrekening met de naoorlogse zuivering, maar is als zodanig én als roman volslagen mislukt.
Dat zij echter het métier niet verleerd was, mag blijken uit enkele historische romans uit de jaren vijftig, waarin zij zich weer van haar sterkste kant, nl. als goed vertelster, toont. Maar haar boeken noch haar persoon kregen in Nederland nog aandacht. Verbitterd, nog steeds overtuigd van het grove onrecht en de grove miskenning die haar in Nederland ten deel gevallen waren, brengt zij haar laatste jaren door in een verzorgingshuis in Aalst-Waalre en sterft zij op 81-jarige leeftijd in Bakel.
In de jaren zeventig heeft Thea Nooteboom geprobeerd enkele van Van Ammers-Küller romans door bewerking weer onder de aandacht van het publiek te brengen. Het is niet gelukt.
Uit Van Ammers-Küllers levensloop en oeuvre komt een vrouw naar voren die zeer egocentrisch en ambtieus haar eigen carrière tot hoogste doel verheven had; een vrouw ook die allergisch reageerde op elke kritiek en na de geoogste roem haar val niet kon verwerken. Het is meer dan vijftig jaar geleden dat Annie Romein-Verschoor Jo van Ammers-Küller al de plaats wees die zij onder de Nederlandse romanschrijfsters inneemt: 'Mevrouw van Ammers heeft veel geschreven, teveel in verhouding tot de draagwijdte van haar talent en levenswijsheid. Haar werk drijft op haar pienter vrouwenverstand, waarmee zij steeds vlugger gangbare meningen en gangbare illusies peilt en dan in een vlot, maar in- en uitwendig slordig bouwsel vorm geeft. Van een groei is overigens in dit werk weinig te bespeuren, hoogstens van die negatieve ontwikkeling, die het noodlotsgeschenk is van een al te gemakkelijk sukses' (De Nederlandsche romanschrijfster na 1880, 129).
A: De schriftelijke nalatenschap van Jo van Ammers-Küller berust bij het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag (gedeeltelijk nog ongeordend).
P: Bibliografie tot en met 1926 in Opwaartsche wegen 4 (1926-1927) 397-398. Onvolledige bibliografie, met vertalingen van haar werken in Kennen Sie Jo van Ammers-Küller? Ein Lebensbild (Bremen, [1933]). Na 1933 zijn er nog talloze historische en andere romans van haar verschenen, waarvan de bekendste, nog niet genoemde, zijn: de zg. Tavelinck-trilogie: Heeren, knechten en vrouwen (Amsterdam, [1934-1938]); De kolibrie op het gouden nest (Amsterdam, 1951), bew. door Thea Nooteboom (Amsterdam, [1972]).
L: Behalve kranteknipsels over haar, zowel uit de tijd van De opstandigen als over de zuivering in 1945 en het proces Hulshoff aanwezig in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage: Opwaartsche wegen 4 (1926-1927) 398-408 en Kennen Sie Jo van Ammers-Küller? (zie onder P); Annie Romein-Verschoor, De Nederlandsche romanschrijfster na 1880 (Utrecht, 1935). Fotomech. herdr. van deze 1e uitg. getiteld Vrouwenspiegel (Nijmegen, [1977]); Harriët Freezer, 'Jo van Ammers-Küller maakte 40 jaar geleden opgang', in Het Parool, 17-2-1966 en 24-2-1966; Ludy Giebels, 'De opgewekte secretaresse van de geschiedenis. Jo van Ammers-Küller en haar roman 'De Opstandigen", in Bzzlletin 14 (1986) 134 (maart) 63-67; Joke van der Zwaard, 'Overgeleverd aan de oerkrachten van de Bodem, geliefde romans van Jo van Ammers-Küller en Ina Seidel', in Lover 13 (1986) 2 (juni) 89-94.
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 42.
P.E. van der Heijden-Rogier
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 23-05-2017