© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: H.W. de Knijff, 'Noordmans, Oepke (1871-1956)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/noordmans [12-11-2013]
NOORDMANS, Oepke (1871-1956)
Noordmans, Oepke, theoloog, (Oosterend, gem. Hennaarderadeel 18-7-1871 - Lunteren, gem. Ede 5-2-1956). Zoon van Dirk Piers Noordmans, boer en leketheoloog, en Gerbrig Oepke de Roos. Gehuwd op 14-7-1910 met Johanna Hillegonda Oosterhuis. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.
Noordmans groeide op in een orthodox Nederlands Hervormd gezin, welks integere vroomheid hij zijn leven lang dankbaar bleef gedenken. Na zijn gymnasiale studie (o.a. te Zetten van 1885 tot 1888) liet hij zich in 1891 inschrijven aan de theologische faculteit te Leiden, waar hij, naast de kennismaking met karakteristieke vertegenwoordigers van de Leidse school als de oudtestamenticus A. Kuenen en de godsdiensthistoricus C.P. Tiele, sterk onder de indruk kwam van prof. J.H. Gunning jr., de grote vertegenwoordiger van de 'Ethische richting' - een ontmoeting die hem voor zijn gehele leven stempelde. Na zijn propaedeutisch examen op 1 juni 1892 cum laude gedaan te hebben, verliet hij in zijn tweede studiejaar door ziekte en overspanning gedurende een aantal jaren de academie en nam hij eerst in 1899 de studie te Utrecht weer op. Hij werd in 1903 bevestigd in zijn eerste gemeente, Idsegahuizen-Piaam (Fr.). Hoewel aanvankelijk van plan zich vanuit de pastorie voor het doctoraal examen te bekwamen, liet hij, zoals hij zelf zei, de handboekstudie varen en wendde hij zich tot de grote kerkelijke en wereldlijke schrijvers, zoals Plato, Plotinus, Augustinus, Dante, Thomas, Calvijn, Montaigne, Descartes, Spinoza, Schleiermacher en Dostoevskij. In zijn tweede gemeente, Suameer (intrede 1910), maakte hij deze kennis vruchtbaar voor bredere kringen, bijv. door middel van talrijke lezingen voor de Dokkumse afdeling van de volksuniversiteit. Naast studie van genoemde en andere denkers verdiepte hij zich in het Duitse Idealisme en de nieuwere ontwikkelingen in de natuurwetenschap. Hoewel als type een studeerkamergeleerde, schrok hij niet terug voor het praktisch engagement, zoals het secretariaat van het provinciaal ressort van de vereniging Kinderzorg, het redactielidmaatschap van het Hervormd zondagsblad voor de provincie Friesland en het lidmaatschap van het hoofdbestuur van de in 1918 opgerichte Bond van Nederlandsche predikanten (1921-1928), die zich inspande voor de verbetering van de predikantstraktementen.
De artikelen die hij in Het orgaan van den Bond van Nederlandsche predikanten schreef, kenmerken hem in hoge mate: gericht op de zakelijke materie, bepaalt hij de positie van de predikant met duidelijke theologische, juridische en tot in de middeleeuwen teruggaande historische argumenten. Ook publicistisch komt hij - een typische laatbloeier -in deze jaren geleidelijk op gang: na een eerste wetenschappelijk artikel over 'Het getuigenis van dr. de Hartog' (Stemmen voor waarheid en vrede 47 (1910) 144-172) volgen andere, over Calvijn, Descartes, W. James, H. Rickert en over de kerkelijke en theologische situatie. In 1923 verwisselt Noordmans Friesland voor de Gelderse Achterhoek, waar hij, te Laren, predikant is tot 1945 (officieel emeritaat 1943). Hier heeft hij zich verder ontwikkeld tot de 'kerkvader', wiens raad door kerkleiding en theologiebeoefenaar gezocht werd tot in hoge ouderdom. In deze periode valt ook de verlening van het eredoctoraat te Groningen (1935), alsook de nominatie - zonder succes - tot tweemaal toe voor kerkelijk hoogleraar te Utrecht. Vele zijn de gelegenheden waar Noordmans in deze en latere jaren over uiteenlopende onderwerpen heeft gesproken. Zijn lezingen kregen een eerste selectieve bundeling in Geestelijke perspectieven (1930), jaren later in Zoeklichten (1948) (thans aanmerkelijk aangevuld in de sinds 1978 verschijnende Verzamelde Werken). De weinige naar verhouding grotere studies die hij heeft geschreven, stammen uit deze twee decennia: Herschepping (1934), een beknopte dogmatische handleiding, Augustinus (1934), Liturgie (1939), Het koninkrijk der hemelen (1949). Zijn laatste werk - Noordmans bleef ook na zijn emeritaat, toen hij zich ten slotte in Lunteren had gevestigd, een actief spreker en schrijver -, Gestalte en geest (1955), is weer een bundeling, in dit geval van meditaties over bijbelse teksten.
In de jaren dertig was Noordmans ook sterk betrokken bij de tijdrovende voorbereidingen tot de reorganisatie der N.H. Kerk, in de vereniging Kerkopbouw (zijn studies hierover in VW. V). Zijn visie op de kerkorde was breed en sterk gericht op de brede massa van het Nederlandse volk in zijn veelvormigheid. Een tweede terrein van strijd vormde voor hem de 'Liturgische beweging', waarbij hij zich ontwikkelde tot de grote opponent van de belangrijkste van haar vertegenwoordigers, prof. G. van der Leeuw, de Groningse godsdiensthistoricus. Tegenover Van der Leeuw, die naar zijn inzicht de eredienst omvormde tot een cultusmysterie, kwam hij op voor wat hij als de oerreformatorische eenvoud van de eredienst beschouwde. Op de hier (bijv. in Liturgie) verdedigde gedachten is hij in zijn allerlaatste meditaties nog eens teruggekomen, waarin hij mirabile dictu in de rooms-katholieke sacramentsleer een grotere verwantschap met de reformatorische positie opmerkte dan in de nieuwe opvattingen van de 'Liturgische beweging' - inzichten die ook bij rooms-katholieke theologen niet onopgemerkt zijn gebleven (vgl. F. Haarsma).
Noordmans' theologische positie is het best duidelijk te maken tegen de achtergrond van de zg. 'Ethische theologie' (D. Chantepie de la Saussaye, J.H. Gunning j r.), die zocht naar een orthodox gefundeerde, maar breed opgezette synthese (die grote spanningen inhield) tussen evangelie en cultuur. Tegenover de synthetische, sterk door het 19e-eeuwse denken beïnvloede elementen (de invloeden van Gunning), staan de kritische, die met de namen H.F. Kohlbrügge (1803 - 1875) als leermeester en van Karl Barth als tijdgenoot zijn aan te duiden. Noordmans' theologische levensgang is te karakteriseren als een overwinning van het kritische op het synthetische element. Een niet gering aantal van zijn opstellen is te zien als een op eigen denken bevochten requisitoir tegen de 'Ethische theologie' (VW, III). Een grote rol speelt hierin de idee van de christelijke persoonlijkheid als drager van de cultuur. De aporie van het historische denken en de dramatische gebeurtenissen van de twintigste eeuw deden Noordmans 'de eenheid des levens' elders zoeken dan in de christelijk gestempelde humaniteit; een fundament onttrokken aan alle menselijke relativiteit. Dit bracht hem, evenals Barth, die hij in Nederland mede introduceerde, tot een strikt en absoluut openbaringsbegrip. Enerzijds sloot hij - in Barths lijn, maar nog consequenter - alle (wezens)kennis vanuit de natuur uit, anderzijds - anders dan Barth - stelde hij de mogelijkheid van een 'geestelijk' (pneumatisch) kennen van de werkelijkheid, waarin alle dingen gezien worden in het licht Gods. Zijn grote sensibiliteit voor cultuur en wetenschap geeft hier aan zijn 'methode' een eigenheid, die gekenmerkt wordt door kritische confrontatie met en juist zo positieve evaluatie van de grote Europese cultuurwaarden. Zijn denken heeft hier iets paradigmatisch: het is alsof in zijn geest een rasechte vertegenwoordiger van de christelijke theologie de worsteling aangaat met de eigen, zozeer door het christendom gestempelde cultuurgeschiedenis. Het belang van deze worsteling gaat verre uit boven de grenzen van de theologie.
Het genoemde grondbeginsel, alles te beschouwen in het licht van Gods geest, doortrekt heel Noordmans' theologie. Dat betekent: in de scheppingsleer: geen enkel filosofisch (metafysisch, ontologisch) gezichtspunt kan uitgangspunt zijn voor de kennis van het wezen der dingen; voor de bijbeluitlegging: de gehele bijbelse geschiedenis toont de worsteling van de goddelijke Geest, om deze werkelijkheid uit de vruchteloosheid, die al haar, ook edelste, pogingen kenmerkt, op te heffen; voor de christologie: Christus moet in de eerste plaats beschouwd worden als het de mens aangezegde oordeel ('woord') en niet als een bijzonder navolgenswaardige vorm van menselijkheid; voor de heilsleer: het evangelie is de boodschap van een nieuw begin voor een tot in het fysieke toe ontredderde mensheid; voor de ethiek: geen bovennatuurlijke deugd kan het leven vorm geven, slechts in een wereldlijke, maar gereserveerde omgang met de werkelijkheid is vreugdevol en verantwoordelijk leven mogelijk.
Noordmans' stijl wordt vaak voor moeilijk gehouden; tegelijkertijd moet gezegd: zijn beeldend en dichterlijk taalvermogen is algemeen erkend. De moeilijkheid van zijn stijl hangt samen met een diepzinnigheid die ook inhoudelijk een doorgraven was naar de wortels der verschijnselen. Ook was hij een meester in een binnen de theologie zeldzaam genre: het aforisme. Opvallend kenmerk van zijn stijl blijft het kunstzinnige, clairvoyante en fragmentarische karakter, hetgeen nauw samenhangt met zijn open kennisbegrip. Zo is zijn oeuvre goed te karakteriseren met het biografische beeld dat hij als persoon oproept: een stille, teruggetrokken dorpsdominee, een meditatief ingestelde randbewoner enerzijds en een trefzekere, lenige analyticus van zijn theologische en culturele traditie, de erkende en op de brede Europese intellectualiteit gerichte geleerde anderzijds.
A: Archief-Noordmans voor een zeer groot gedeelte fotomechanisch aanwezig in de bibliotheek van de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland Kampen.
P: Onvolledige bibliografie in onder L genoemd werk van F. Haarsma; Verzamelde Werken [Onder red. van J.M. Hasselaar et al.] (Kampen, 1978- . dl.) bieden een nagenoeg volledige uitgave van Noordmans' geschriften met uitzondering van kleinere publikaties in kerkbladen e.d.).
L: G.C. van Niftrik, 'Noordmans, theoloog des geestes', in Kerk en theologie 7 (1956) 82-95; J.M. Hasselaar, Dr. O. Noordmans. Hoofdmomenten van zijn theologie ('s-Gravenhage, 1958); G.J. Paul, Schepping en koninkrijk. Een studie over de theologie van dr. O. Noordmans (Wageningen, 1959); Einf. von K.H. Miskotte, in O. Noordmans. Das Evangelium des Geistes (Zürich, 1960); F. Haarsma, Geest en kerk. Een pastoraal-oecumenische studie over de ecclesiologie van O. Noordmans (Utrecht [etc.], 1967); H.W. de Knijff, Geest en gestalte. O. Noordmans' bijbel-uitlegging in hermeneutisch verband (Wageningen, 1970). Proefschrift Leiden; B. Breek, 'Noordmans en de wijsbegeerte', in Nederlands theologisch tijdschrift 26 (1972) 291-344; idem, 'Noordmans en het Puritanisme', ibidem 27 (1973) 146-175; idem, 'Noordmans versus Newman', ibidem 27 (1973) 337-359; G.W. Neven, Tijdgenoot en getuige. Opstellen over de theologie van dr. O. Noordmans en In de speelruimte van de geest. Introduktie in de geloofsleer van dr. O. Noordmans (Kampen, 1980. 2 dl.). Proefschrift Kampen.
I: G.J. Paul, Leven en werken van Dr.O. Noordmans (Kampen 1992) omslagportret.
H.W. de Knijff
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013