© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: J.K. van der Korst, 'Querido, Arie (1901-1983)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/querido [12-11-2013]
QUERIDO, Arie (1901-1983)
Querido, Arie, sociaal geneeskundige (Amsterdam 18-1-1901 - Pont-de-Barret (Frankrijk) 5-7-1983). Zoon van Emanuel Querido, uitgever, en Jane Kozijn. Gehuwd op 25-10-1930 met Catharina Geertruida Nagtegaal, zenuwarts. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren. Na haar overlijden (10-7-1976) gehuwd op 24-2-1978 met Henriëtte Vorstman. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Querido groeide op in een milieu dat hij in zijn autobiografie Doorgaand verkeer (Lochem, 1980) omschrijft als 'uiterlijk klein-burgerlijk met een smalle materiële basis, innerlijk sterk onder de invloed van kunstzinnige en ideaal-socialistische factoren' (13). In Amsterdam doorliep hij de lagere en middelbare school, waarna hij aan de Universiteit van Amsterdam geneeskunde studeerde van september 1918 tot februari 1926. Tijdens de studie raakte hij vooral geboeid door de neurologie en psychiatrie, zoals deze gedoceerd werden door respectievelijk de hoogleraren J.K.A. Wertheim Salomonson en K.H. Bouman. Toch richtte hij zijn belangstelling aanvankelijk op de elektrofysiologie. Na het kandidaatsexamen verwierf hij een plaats als studentenassistent op het Fysiologisch Laboratorium, dat onder leiding stond van prof. G.A. van Rijnberk, en na het behalen van het doctoraal examen (1923) verrichtte hij, als bursaal van Netherland-America Foundation en de Rockefeller Foundation, gedurende een jaar elektrofysiologisch onderzoek aan de Harvard University te Cambridge (VS) onder leiding van Alexander Forbes en W.B. Cannon. Het concept betreffende fysiologische homeostase van Cannon heeft bij Querido een belangrijke invloed uitgeoefend op zijn latere ideeën betreffende psychosociaal evenwicht. Teruggekeerd in Amsterdam voltooide hij zijn medische studie en legde hij in februari 1926 het artsexamen af. Hij werd aangesteld als wetenschappelijk assistent op het Fysiologisch Laboratorium en promoveerde nog in hetzelfde jaar bij prof. Van Rijnberk op het proefschrift Over de werking van veratrine op dwars-gestreept spierweefsel (Amsterdam, 1926).
Mede omdat de vooruitzichten op een verdere carrière in de fysiologie weinig rooskleurig leken nam hij een uitnodiging van de Leidse psychiater prof. G. Jelgersma - vermoedelijk op voorspraak van prof. K.H. Bouman - aan om als tweede geneesheer in dienst te treden van de Leidse psychiatrische inrichting 'Endegeest' te Oegstgeest (februari 1927). Al spoedig ontwikkelde zich in Querido een kritische houding ten aanzien van de inhoud van de gestichtspsychiatrie ('de diagnose was alles, de therapie een achteraan hinkende gedachte'). Ook de freudiaanse psychoanalyse, waarvan K.H. Bouman en nog meer Jelgersma in Nederland belangrijke exponenten waren en die door laatstgenoemde ook op de psychotische patiënten van 'Endegeest' werd toegepast, kon bij Querido geen enthousiasme wekken. Wel raakte hij in de ban van de 'nachgehende Fürsorge', die in Duitsland na de Eerste Wereldoorlog werd ontwikkeld ter begeleiding van ontslagenen uit krankzinnigeninrichtingen. Zijn eerste blijk van belangstelling voor ambulante geestelijke gezondheidszorg vormt het medeoprichterschap van het Amsterdamsche Consultatiebureau voor Moeilijke Kinderen in 1928.
Querido kreeg de kans zijn nieuwe ideeën in praktijk te brengen toen hij op 1 juni 1931 -aanvankelijk als plaatsvervangend hoofd, twee jaar later als hoofd - werd aangesteld bij de Afdeeling voor Zenuw- en Geesteszieken van de GGD Amsterdam. Als belangrijkste taak kreeg hij de verantwoordelijkheid voor de Amsterdamse psychiatrische patiënten, die, bij gebrek aan een eigen gemeentelijke inrichting, wijd en zijd over het land in psychiatrische gestichten werden verpleegd. Binnen enkele jaren zag hij kans het aantal opgenomen patiënten drastisch te verminderen. Zowel voor- als nazorg kreeg nu de nodige aandacht, en hieruit ontwikkelde zich een gemeentelijk apparaat voor sociale psychiatrie, die de ambulante zorg voor psychiatrische patiënten op zich nam. In 1936 werd de afdeling omgedoopt in Afdeeling voor Geestelijke Hygiëne.
Na de Tweede Wereldoorlog opende zich voor Querido de mogelijkheid zijn arbeidsterrein en zijn blikveld aanzienlijk te vergroten, toen hij op 4 mei 1949 werd benoemd tot directeur Openbare Gezondheidszorg van de gemeente Amsterdam. Deze nieuwe dienst, onafhankelijk van de GGD, had als taak het gemeentebestuur te adviseren, in 't bijzonder ten aanzien van de coördinatie van de gemeentelijke en particuliere instellingen voor gezondheidsvoorzieningen. Vanaf december 1951 combineerde Querido deze functie met een buitengewoon hoogleraarschap in de sociale geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam. In de combinatie van beide functies leidde hij veel evaluerend onderzoek, o.a. met betrekking tot verwijzingsmethodiek van huisartsen, zwangerschapszorg en schoolartsendienst. Op 1 oktober 1960 legde Querido het directeurschap neer en werd hij gewoon hoogleraar. Zijn wetenschappelijke belangstelling richtte zich nu meer op sociaal-psychologische factoren die bij de gehospitaliseerde patiënten een rol spelen. Op 16 januari 1970 kreeg hij op eigen verzoek ontslag als hoogleraar; hij kon zich niet langer vinden in de turbulente universiteit, waarbij hij zowel kritiek had op de houding van zijn medehoogleraren als op die van de studenten.
Zijn leven lang is Querido het socialistische ideaal trouw gebleven. Als student was hij actief lid van de Studentenvereeniging voor socialistische lezingen, en na de oorlog trad hij toe tot de Partij van de Arbeid. Namens deze partij was hij van 1958 tot 1970 lid van de Eerste Kamer van de Staten-Generaal, nadat hij eerst lid was geweest van de sectie Gezondheidszorg van de Wiardi Beekman Stichting. Als senator baarde Querido opzien door als enige lid van de Eerste Kamer tegen het ontwerp van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (1967) te stemmen, dat hij als een onbezonnen 'opbergsysteem voor hopeloze patiënten' beschouwde.
Naast en na deze functies heeft Querido, 'een kleine zeer kwieke man met scherpe ogen, onder de grijze wenkbrauwen' (aldus de journalist A.J. Heerma van Voss), nog vele andere taken vervuld, zoals het voorzitterschap van de Nationale Federatie voor de Geestelijke Volksgezondheid (1952-1967) en bestuurslid en later gedelegeerd lid namens de wetenschappelijke adviescommissie van het Preventiefonds (tot 1979). Gedurende 25 jaar was hij redacteur van het Maandblad voor de geestelijke volksgezondheid.
Querido was een zeer produktief schrijver en heeft in 't bijzonder op het gebied van de geschiedenis van de Nederlandse gezondheidszorg pionierswerk verricht, vooral door -wat hij zelf noemt: 'mijn drieluik' - De Wit-gele vlam [S.L, 1973], Godshuizen en gasthuizen (Amsterdam, 1960; versch. herdr.), Het Withelmina Gasthuis (Lochem, 1966) en Een eeuw staatstoezicht op de volksgezondheid ('s-Gravenhage, 1965). In zijn boek Krankzinnigenrecht bekritiseerde Querido o.a. de geldende Krankzinnigenwet 1884, o.a. op grond van het feit dat bevoegdheid tot verplichte opneming in een inrichting bij de rechter en niet bij de medicus lag.
In januari 1977 kende de Rijksuniversiteit Limburg ter gelegenheid van haar eerste dies natalis Querido de Peter Debye-prijs toe, het Preventiefonds eerde hem met het instellen van het Querido-stipendium, en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie verleende hem in 1982 het erelid-maatschap.
P: Behalve de genoemde o.a.: Krankzinnigenrecht (Haarlem, 1939) in samenw. met L.H.D. van der Meulen en W.J.Z. Willemse; Inleiding tot een integrale geneeskunde (Amsterdam, 1955); The efficiency of médical care (Leiden, 1963); The development of sociomedical care in the Netherlands (Londen [etc.], 1968). Verder vrijwel volledige bibliografie tot 1970 in onder L genoemde publikatie Werk in uitvoering..., 254-274.
L: Behalve de genoemde autobiografie: P. Muntendam, 'Prof.dr. A. Querido 40 jaar doctor medicinae', in Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 110 (1966) 2067-2068; 'Community mental health in the Netherlands: the story of Arie Querido', in Journal of Psychiatrie Nursing 6 (1968) 101-105; M.A.J. Romme, 'Inleiding', in Werk in uitvoering. Keur uit de geschriften van prof. dr. A. Querido, Amsterdam. Samenst. M.A.J. Romme en W.J.Z. Gorter-Willemse (Leiden, 1970) 1-11; interview met A. J. Heerma van Voss, in Vrij Nederland, 6-12-1980; idem, in Maandblad geestelijke volksgezondheid 38 (1983) 896-897; H.J.J. Leenen, in Tijdschrift voor sociale gezondheidszorg 61 (1983) 529; necrologie in Keesings Historisch Archief (1983) 864.
I: ANP Historisch Fotoarchief, beeldnummer 73236 [Querido vlak voor zijn afscheid als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, januari 1970].
J.K. van der Korst
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013