© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: W.A. Ornée, 'Rodenko, Paul Thomas Basilius (1920-1976)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/rodenko [12-11-2013]
RODENKO, Paul Thomas Basilius (1920-1976)
Rodenko, Paul Thomas Basilius, dichter en letterkundig essayist ('s-Gravenhage 26-11-1920 - Warnsveld 9-6-1976). Zoon van Iwan Rodenko, ingenieur, en Adriana Maria Helena Sheriff. Gehuwd op 16-5-1953 met Albertine Henriette Schaper. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren.
Paul Rodenko, die een Russische vader en een moeder van Engelse komaf had, verbleef in zijn jeugd veel in het buitenland; de lagere school volgde hij in Riga; in 1934 komt hij in Den Haag op het gymnasium (later "Maerlant-Lyceum"). Na zijn gymnasiumtijd begint hij aan de studie Slavische talen in Leiden en daarna psychologie in Utrecht. De Slavische talen had hij van huis uit meegekregen, een kunstzinnige vorming eveneens. In 1943 dook hij onder, en hij wist zijn onderduiktijd te besteden aan o.a. literatuurwetenschap en het schrijven van gedichten. Hij publiceerde voor het eerst in een paar clandestien verschijnende letterkundige bladen: Maecenas en Parade der profeten. Deze bladen werden min of meer na de bevrijding voortgezet in een van de eerste nieuwe naoorlogse letterkundige tijdschriften, Columbus. Zowel hij als zijn zuster Olga behoorde tot de vaste medewerkers van dit blad. In 1947 werd Columbus opgenomen in Podium, waarvan Paul Rodenko tot 1951 redacteur was; het was het tijdschrift waarin veel van de zg. 'experimentele' dichters, de vijftigers, publiceerden.
Rodenko studeerde na de bevrijding een paar jaar psychologie en vergelijkende letterkunde aan de Sorbonne te Parijs en had tegelijkertijd veel contact met de vernieuwers van de poëzie in Nederland; hij werd door dezen als een deskundige beschouwd, vooral ook door zijn kennis van de buitenlandse literatuur. Hij vertaalde veel, zowel uit het Russisch als uit het Frans, Duits en Engels, wat hij tot zijn dood toe zou blijven doen. Hij werd en wordt wel eens als een buitenstaander beschouwd van de 'vijftigers'; misschien is daar iets van waar, maar men dient wel te bedenken dat de nieuwe dichtergeneratie niet zo homogeen was en zeker niet gelijk dacht over het wezen der poëzie. In ieder geval behoorde Rodenko's eerste bundel, Gedichten (1951), wél thuis in de afdeling 'experimentele poëzie'. De bundel werd in 1954 herdrukt, en gedichten als 'Het beeld' of 'Zomeravondval en intocht der kinderen' zijn terecht bijzonder gewaardeerd.
Rodenko werd echter vooral bekend als essayist en criticus, behalve in Podium ook in andere tijdschriften en in een literaire rubriek van de NRC . Hij gaf zijn maatschappelijke functie (voorlichtingsambtenaar bij de emigratiedienst) op en trad in 1953 in het huwelijk. Om van zijn pen te kunnen leven moest hij behalve essays en vertalingen een paar bestsellers produceren, en die kwamen er dan ook. In oktober 1954 verscheen zijn vele malen herdrukte werk Nieuwe griffels schone leien, een bloemlezing uit de poëzie der avant-garde; het ging echter niet alleen om het avant-gardistisch karakter van de poëzie van omstreeks 1950, maar om de avant-garde als een zich al eerder in de literatuur openbarend verschijnsel, zoals reeds volgens hem bij Guido Gezelle en Herman Gorter was gebleken; de avant-garde als een verzet tegen de poëtische hiërarchie van bijv. de negentiende eeuw, het streven naar ander woordgebruik, naar verabsolutering van het beeld. Deze bloemlezing heeft vele jaren als leidraad gediend voor Neerlandici en literair belangstellenden in de moderne Nederlandse poëzie. Na Rodenko's dood verscheen er in 1977 nog een tiende druk.
Een andere mogelijkheid om in het dagelijks levensonderhoud te voorzien verschafte Rodenko zich door op vrijmoedige wijze de toch al 'vrijmoedige liefdesverhalen' uit 1001-Nacht te bewerken. Eind 1955 verschenen de eerste twee deeltjes Huwelijksnacht in duplo en andere vrijmoedige liefdesverhalen uit 1001-Nacht en Trouw nooit met een heks!; het succes was groot en dat gaf aanleiding tot voortzetting van de serie met nog drie andere deeltjes. Toen 1001-Nacht geen mogelijkheden meer bood, werden verschillende novellenbundels uit Middeleeuwen en Renaissance als bron gebruikt voor 'onstichtelijke historiën uit vrijmoediger eeuwen ', met als titel Helse vertelsels (1960-1963. 3 dl.). Al deze novellen werden ook verzameld uitgegeven in drie bundels Vrijmoedige liefdesverhalen (1961-1964). Hoe aardig verteld al dergelijke erotisch-getinte en in die tijd zelfs mild pornografisch geachte verhalen ook mogen zijn, Rodenko heeft zijn letterkundige naam verworven met zijn essays en zijn poëzie. Hij schreef graag over de theorie der poëzie; voor hem was het gedicht niet een cultureel ornament van onze samenleving, maar iets absoluuts, waarbij de lezer andere ogen en andere oren moest gebruiken om iets van 'de reine gezichtsloze pijn, het vers' te beseffen. Opvallend is dat in Rodenko's poëzie dat streven naar het absolute te merken valt aan zijn beeldspraak; surrealistisch zeker, maar ook hard, ruimtelijk, onmetelijk, bijvoorbeeld uit de bundel Gedichten het begin van 'Constellatie':
Steil en ijsheet staat de nacht hermetisch over de aarde de maan hamert staag en geluidloos op 't geluidloos metaal van de daken.
Hij kon zijn theorieën over poëzie kwijt in zijn bloemlezing van moderne gedichten Met twee maten (1956), zijn essay- en kritiek bundels, zoals Tussen de regels (1956) en De sprong van Münchhausen (1959). De titel van deze laatste essaybundel is ontleend aan de gedachte dat de oorspronkelijke, 'oer'-spronkelijke chaos een statisch en dynamisch aspect heeft: 'oer-chaos' en sprong. Die sprong is de creatieve sprong: onthechting, specialisatie, persoonlijke inzet, doelgerichte vormgeving, aldus de auteur in de inleiding van genoemde bundel. En even verder: de creatieve kracht moet uit het gedicht naar voren komen; je praat er niet over, ze moet er zijn. Dichten is op zoek zijn naar de grens van het absolute, het tijdloze, het oneindige. Behalve existentialistische visies vallen in deze bundel, o.a. bij besprekingen van werken van S. Vestdijk, de psychologische benaderingswijzen op. In 1957 was reeds een studie met bloemlezing over Gedoemde dichters verschenen, een heldere inleiding over de zg. poètes maudits in Frankrijk, vanaf de tijd van Baudelaire tot en met de Tweede Wereldoorlog.
Het gezin Rodenko was in 1957 inmiddels verhuisd naar Warnsveld, een villadorp bij Zutphen, en drie jaar later naar Zutphen. Men kan niet zeggen dat hij zich in het oude IJsselstadje niet thuis voelde, maar veel stimulerende contacten vond hij daar natuurlijk niet. Bovendien, de tijden veranderden: de plaats van de 'vijftigers' werd in de jaren zestig, geleidelijk en min of meer, ingenomen door een andere generatie jongeren. Dat neemt niet weg dat Rodenko in die tijd natuurlijk wél een naam had als de met de essay- en de poëzie-prijs (1957 en 1960) van Amsterdam bekroonde letterkundige en uiteraard ook als smakelijk verteller van erotische novellen uit vroeger eeuwen. Dat laatste kan aanleiding geweest zijn dat hij in 1960/1961 in de NRC een column, actueel en grappig, verzorgde, geschreven door 'Thomas' over een wijze meester 'Quax'. Het werk lag hem niet: 'Tegenwoordig verdien ik hier mijn brood mee', zei hij een keer, een 'Quax' tonend, 'maar ik heb er geen plezier in.' Het heeft dan ook niet lang geduurd.
Rodenko's Zutphense tijd is niet zijn vruchtbaarste geweest; zijn toneelstuk Harten twee harten drie (uitgegeven 1963) beleefde vele voorstellingen, maar daarna bleek er aan Rodenko's dramatisch werk geen behoefte meer te bestaan. Hij gaf nog een bundel met erotische verhalen uit De opblaasvrouwtjes en andere stoute stories van nu en straks (1970), maar het bleef bij één druk. Zijn in 1976 verschenen essaybundel Op het twijgje der indigestie bevatte voor het grootste deel artikelen van vóór 1960. In deze bundel richt hij zich trouwens zeer nadrukkelijk tegen de mythisch-christelijke denkvormen, die de existentiële ontplooiing van de mens bedreigen. Hij publiceerde vertalingen (o.a. van Karl Marx en Mao Tse-toeng) en gaf in 1975 zijn verzamelde gedichten uit onder de titel Orensnijder tulpensnijder. Helaas bleef een werk over de moderne Europese poëzie onvoltooid: te vroeg overleed hij 9 juni 1976 aan een maagbloeding.
In december 1977 herdacht zijn woonplaats de schrijver met een Rodenko-tentoonstelling in museum De Wildeman te Zutphen.
A: Archief-Rodenko in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.
P: Overzicht van Rodenko's werken op steekkaarten in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage en in P. de Boer, 'Paul Rodenko', in Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945 (Alphen aan den Rijn [etc.], 1980- ).
L: Overzicht van publikaties over Rodenko in het onder P genoemde artikel van P. de Boer; verder S. Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden (Amsterdam, 1985).
W.A. Ornée
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013