Stuwe, Jeane Henriette Reine Reijneke Van (1874-1951)

 
English | Nederlands

STUWE, Jeane Henriette Reine Reijneke Van (1874-1951)

Stuwe, Jeane Henriette Reine Reijneke van (toevoeging voornaam Reijneke bij vonnis Arr. Rb. te 's-Gravenhage d.d. 15-6-1876; bekend onder de naam Jeanne Reyneke van Stuwe), letterkundige (Soerakarta (Ned.-Indië) 1-9-1874 - 's-Gravenhage 24-7-1951). Dochter van Hendrik Wilhelm Carl van Stuwe, officier Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger, en Johanna Maria Wilhelmina de Jong. Gehuwd op 4-1-1900 met Willem Johannes Theodorus Kloos, letterkundige. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Stuwe, Jeane Henriette Reine Reijneke van

Jeanne Reyneke van Stuwe, zoals zij zich veelal noemde, groeide op als middelste van drie kinderen uit het tweede huwelijk van haar vader, een beroepsmilitair die een groot aandeel had in de onderwerping en pacificatie van Deli, waaraan hij de bijnaam 'de leeuw van Deli' dankte. Daarnaast had hij (geboren in 1825) een aanzienlijk Indisch fortuin weten op te bouwen dank zij zijn belangen in de suikercultures te Semarang. Kort na de geboorte van Jeanne keerden haar ouders terug in Nederland en zo ook haar zuster Jacqueline Pierette (1871-1955), die, bekend geworden als de schrijfster Eline (Reyneke) van Stuwe, haar leven lang bij haar jongere zuster zou inwonen. Zeer gehecht waren de zusters aan hun enige, steeds Co genoemde, broer Jacob (1876-1962) die, ofschoon het grootste deel van zijn leven in Londen woonachtig, nauwe contacten met hen bleef onderhouden en hen ook tot aan hun levenseinde materieel bijstond.

In Maarssen betrok de familie het aan de Vecht gelegen vorstelijke buiten Ter Meer. Na de sloop van dit buiten, in 1903, werd het als het ware volledig herbouwd in twee van Jeannes meest bekend geworden romans: Huize Ter Aar (Amsterdam, 1905) en Naar het levend model. De kinderen van Huize Ter Aar (Amsterdam, 1911. 2 dl. in 1 bd.). Schrijfsters suggestie dat ook haar voorouders deze 'ridderhofstad' zouden hebben bewoond, mist intussen elke grond. Haar eigen verblijf op Ter Meer was trouwens van zeer korte duur, want haar vader liet een riant herenhuis bouwen te Breda. Aan hemzelf en aan zijn gezin waren in die stad slechts enkele onbezorgde jaren vergund, want door de suikercrisis raakte hij, als zoveel andere 'suikerlords', volledig geruïneerd. Zijn onvermogen deze situatie onder ogen te zien, tastte ook zijn gezondheid aan. Na zijn overlijden op 26 oktober 1888 restte de, zelf ook veelvuldig aan bed gekluisterde, weduwe geen andere uitweg dan het huis te gelde te maken en zich met haar kinderen in Den Haag te vestigen. Hoe zich daar, tussen haar vijftiende en vierentwintigste levensjaar, Jeannes zelfontplooiing voltrok, is gedetailleerd te lezen uit een aantal door haar gepubliceerde dagboeken, zowel echte als verdichte, waaronder opvielen Vijftien (Amsterdam, 1929) en Zestien (Amsterdam, 1904), maar vooral toch Jeugd (Amsterdam, 1927) en Een vrouwenbiecht (Amsterdam, 1928), al blijkt de kleurrijke weergave van feitelijke bijzonderheden lang niet altijd de toets van het historisch onderzoek te kunnen doorstaan.

In Den Haag woonde de familie op diverse adressen, waarvan het laatste: Reinckenstraat 14, het adres werd waarop Jeanne in april 1899 Willem Kloos kon binnenvoeren als haar aanstaande man. Wat daaraan vooraf was gegaan en wat er weldra op volgen zou, kan worden nagegaan aan de hand van Liefdesbrieven gewisseld tusschen Willem Kloos en Jeanne Reyneke van Stuwe van Juni 1898 tot 7 September 1899 ('s-Gravenhage, 1927). Deze door het echtpaar bezorgde foliant van meer dan 700 pagina's bevat - naast zeer veel irrelevants - toch ook belangwekkende gegevens over de reacties van Kloos op haar verzenbundel Impressies ('s-Gravenhage, 1898) en op Hartstocht ('s-Gravenhage, 1899), haar eerste 'Haagsche roman', echter niet haar debuut als romancière, dat zich reeds voltrokken had met het door haar geheel zelfstandig geschreven De Heer van de State (Sneek, 1898. 2 dl. in l bd.). Naar het oordeel van W.G. van Nouhuys (De Amsterdammer. Weekblad voor Nederland, 24-9-1899) had Jeanne zich met Hartstocht onmiddellijk een eigen plaats veroverd als onafhankelijke talentvolle romanschrijfster.

Omdat haar op 4 januari 1900 voltrokken huwelijk met Kloos allerwegen grote aandacht had gekregen, koesterde Jeanne hoop ook voor het door haar op 15 april 1900 in het leven geroepen Letterkundig maandblad voor dames. Arcadia. Toen dit blad niet levensvatbaar bleek (op 15 september verscheen het zesde en laatste nummer) nam Kloos haar nog diezelfde maand op in de redactie van De Nieuwe Gids, die juist zijn 16e jaargang inging. Tot en met de 22e jaargang (1907) zou zij in de redactie zitting hebben. Andermaal zou zij dit doen, en toen tevens als redactiesecretaris, na de dood van Kloos: van juni 1938 tot en met juni 1943, in welke maand het tijdschrift van de Tachtigers definitief werd opgeheven. Het vermoeden dat zij tussen 1908 en 1938 herhaaldelijk invloed uitoefende als een redactrice achter de schermen, werd niet alleen na haar dood bevestigd door haar nalatenschap, maar reeds bij haar leven door haar even ondoordachte als ontoelaatbare publikatie, geheel buiten medeweten van de toenmalige redactie om, van een artikel '"Achter de schermen"' in De Nieuwe Gids 44 (1929) I, 596-609, dat grote beroering verwekte. Hoezeer haar overigens het voortbestaan van De Nieuwe Gids, die in een steeds ernstiger financiële crisis kwam te verkeren, ter harte ging, kan worden nagelezen in De oude heer in Den Haag (Utrecht, 1986), onder welke titel Jan J. van Herpen de tussen dr. P.H. Ritter jr. en het echtpaar Kloos gevoerde correspondentie bezorgde met 'Nawoord' van Harry G.M. Prick. Dit boek belicht eveneens het streven van Jeanne Kloos De Nieuwe Gids ook in de bezettingstijd in stand te houden, wat alleen mogelijk bleek door als financier en als redacteur de fascistische publicist C.A.A. Haighton aan te trekken.

Van deze voortdurende en intensieve bemoeienissen met De Nieuwe Gids heeft haar lezerspubliek nauwelijks weet gehad, zoals dit er ook onbekend mee bleef dat zij aan De Nieuwe Gids honderden besprekingen van romans en kinderboeken bijdroeg en daarnaast diverse door haar gecreëerde rubrieken volschreef, waaronder (van 1924 tot 1943) 'Feiten en Fantasieën', waarin zij op boeiende wijze schrijfsters als de gezusters Br�nte, George Eliot, George Sand, Madame Colette, enz., bij haar lezers introduceerde.

Voor het grote publiek was zij ook bepaald niet de schrijfster van Judith (Amsterdam, 1903), Drama in drie bedrijven of vier tableau's, dat door een kenner als Frans Erens hoog werd aangeslagen. Hoezeer echter dit publiek haar om haar romanoeuvre op handen droeg, werd duidelijk in oktober 1919, toen zij haar koperen jubileum vierde van medewerkster aan De Hofstad. Artistiek weekblad voor Nederland. Bij die gelegenheid gaf de directie opdracht aan Antoon van Welie haar portret te tekenen, waarvan een reproduktie in rotogravure kosteloos op aanvraag verkrijgbaar werd gesteld, wat tot meer dan duizend aanvragen leidde! Op dat tijdstip kon de schrijfster terugblikken op onder andere de, weldra zestiendelige, cyclus 'Zijden en Keerzijden', in 1905 ingezet met Huize Ter Aar en in 1920 voltooid met In 's heiligen Bureaucratius' rijk (Amsterdam, 1920.2 bd.), een roman uit de Haagse ambtenarenwereld. Gelezen in samenhang met het negende deel: Gelukkige menschen (Amsterdam, 1913), waarin een beeld wordt opgeroepen van de Haagse 'upper ten', het dertiende deel, Durate (Amsterdam, 1917), dat ons de wereld van de Haagse winkelstand binnenvoert, en de buiten deze cyclus vallende roman IJdelheid der ijdelheden (Amsterdam, 1917), die ons de toegang opent tot de Sociëteit de Witte, behelzen deze boeken een voor de geschiedschrijving van Den Haag niet te versmaden rijkdom aan gegevens. In navolging van de door haar bewonderde Emile Zola documenteerde de schrijfster zich zo grondig mogelijk. Haar tot op de kleinste details toegespitste documentatie over het van het hare toch volstrekt afwijkende milieu van circus- en variétéartiesten, maakte het haar mogelijk De groote voltige (Amsterdam, 1915. 2 dl. in 1 bd.) als elfde deel aan de cyclus toe te voegen en nog materiaal over te houden voor Circus-leven (Amsterdam, 1917) en voor De Frivola's. Danseuses fantaisistes (Amsterdam, 1924), alweer het derde deel van een met De man in 't spel (Amsterdam, 1921) aangevangen, ditmaal vijfdelige, cyclus Roman van vrouwenleven. Van bijna elke roman of verhalenbundel geldt dat hij zeer ongelijk van waarde is en slechts fragmentarisch boven het niveau van ontspanningslectuur uitkomt.

Na de Tweede Wereldoorlog slaagde Jeanne evenmin als haar zuster Jacqueline erin ook maar één van haar meer dan zestig romans (daarbij niet meegerekend circa dertig door haar vertaalde boeken) herdrukt te krijgen. Haar activiteiten concentreerden zich toen als vanzelf op degene die achtendertig jaar lang, maar ook na zijn heengaan, centraal in haar leven had gestaan. Aan hem en aan De Nieuwe Gids wijdde zij haar laatste, uiterst subjectieve boeken, als zodanig echter voorspelbaar op grond van haar mateloze verering voor Kloos: Het menschelijke beeld van Willem Kloos (Lochem, 1947), voorzien van een nawoord door Lodewijk van Deyssel, twee jaar later gevolgd door De Waarheid ('s-Gravenhage). Ten diepste teleurgesteld over de veelal zeer negatieve ontvangst van deze schrifturen door een generatie aan wie niet geleerd was egards in acht te nemen tegenover de weduwe van Willem Kloos, overleed zij op 26 juli 1951. Twee dagen na haar overlijden werd zij volgens haar wens in alle stilte op Nieuw Eykenduynen te ruste gelegd aan de zijde van hem die de vervulling van haar leven was geweest.

A: Het omvangrijke archief van Jeanne Reyneke van Stuwe bevindt zich in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.

P: Behalve de reeds genoemde publikaties volgt hier nog deze selectie: De loop der dingen (Amsterdam, 1902); "Ik" (Amsterdam, 1904); Arl (Amsterdam, 1907. 2 bd.); Vrije kracht. Uit het leven van Odilia Berghem, medisch studente (Amsterdam, 1909.2 dl. in 1 bd.); Stemmingen ('s-Gravenhage, 1910); Bloeiende Oleanders (Amsterdam, 1912) [waarin een dertigtal auteurs zich over de schrijfster uitspreken]; Liefde's schijn (Amsterdam, 1912. 2 dl. in 1 bd.); Haagsch schimmenspel (Amsterdam, 1915. 2 dl. in 1 bd.); Câline (Amsterdam, 1916. 2 dl.); Het gevleugelde wiel (Amsterdam, 1918. 2 dl. in 1 bd.); "Alarm!" Militaire roman (Amsterdam, 1919. 2 dl.); De comédie der liefde (Amsterdam, 1922. 2 dl. in 1 bd.); Succes Roman uit de groot-industrie (Amsterdam, 1926); "Krach". Roman uit de handelswereld (Amsterdam, 1927. 2 dl. in 1 bd.); Het huwelijksduel. Een roman van den strijd der sexen (Amsterdam, 1929); De roman der getrouwde vrouwen. Een studie van huwelijksleven (Amsterdam, 1931); Emma, de bruid. Een psychologische roman (Amsterdam, 1932); 's Menschen vijand ('s-Gravenhage, 1934); De seizoenen der vel. Psycho-analytische roman (Utrecht, 1937).

L: Frans Netscher, 'Jeanne Reyneke van Sluwe', in De Hollandsche Lelie 17 (1903) 227-231; A. Aletrino [bespreking van] Vrije Kracht, in De Nieuwe Gids 25 (1910) I, 254-266; idem [bespreking van] Liefde's schijn en Naar het levend model. ibidem 27 (1912) II, 137-139; Alfred A. Haighton, Over Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe. Essay. Met een woord ter begeleiding van K.J.L. Alberdingk Thijm ('s-Gravenhage, 1938); W.L.M.E. van Leeuwen, ',,Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij..."', in Critisch Bulletin 17 (1950) 315-320; G.M. 's-Gravesande, in Het Vaderland, 28-7-1951; Garmt Stuiveling, in Het Boek van Nu 5 (1951) 11; Wim Zaal, 'Jeanne Reyneke van Stuwe', in Nooit van gehoord. Stiefkinderen van de Nederlandse beschaving (Utrecht, 1969) 89-99; Annie Romein-Verschoor, Vrouwenspiegel (Nijmegen, 1977) 52-53. Fotomech. herdr. van 1e uitg. get. De Nederlandsche romanschrijfster na 1880 (Utrecht, 1935); Annie Salomons, Herinneringen uit de oude tijd. Definitieve uitg. Voorzien van aant. bezorgd door Harry G.M. Prick (Amsterdam, 1984) 15-17 en 300-303; Harry G. M. Prick, `'Hoe gaan dees donkre dagen langs mij heen'. Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe na de dood van Willem Kloos', in Aarts' Letterkundige Almanak voor het jaar 1988 (Amsterdam, 1988) 92-115.

I: Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe in 1928. Foto: Spaarnestad, afgebeeld in tijdschrift Het Leven (1928).

Harry G.M. Prick


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 14-03-2016