Twijnstra, Tjeerd Jacob (1890-1959)

 
English | Nederlands

TWIJNSTRA, Tjeerd Jacob (1890-1959)

Twijnstra, Tjeerd Jacob, oliefabrikant (Akkrum 17-8-1890 - Amsterdam 22-4-1959). Zoon van Ulbe Twijnstra, oliefabrikant, en Hiske Bouma. Gehuwd op 9-7-1913 met Mary Sylvia Berkhout. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 3 dochters geboren. afbeelding van Twijnstra, Tjeerd Jacob

Twijnstra bezocht de HBS in Wageningen en studeerde, na staatsexamen gedaan te hebben, Nederlandse letteren aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij op 8 juli 1915 het kandidaatsexamen behaalde. In hetzelfde jaar nam hij de leiding op zich van het familiebedrijf Twijnstra's Oliefabrieken NV in Akkrum, nadat zijn vader eind oktober 1912 plotseling was overleden. De studie moest hij in 1917 noodgedwongen afbreken. Op zijn initiatief werd in 1921 in Maarssen een nieuwe oliefabriek gesticht en de fabriek in Franeker gesloten. Zo stond Twijnstra als jong ondernemer aan het hoofd van twee florerende bedrijven. De oliefabriek in Akkrum, die bleef bestaan, is tot op heden een succesvol bedrijf.

Het was geen wonder dat deze industrieel in oliefabricage met zoveel succes ook spoedig in eigen fabrikantenkring erkenning vond. In de jaren van 1920 tot 1955 was hij, met enige onderbrekingen, voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Oliefabrikanten. In 1935 werd hij voorzitter van het Kartel van Nederlandse Oliefabrieken. Van 1931 tot 1933 bekleedde hij een leidinggevende functie bij het Unileverconcern. Daarnaast was hij o.a. lid van het dagelijkse bestuur van de Nederlandse Organisatie der Internationale Kamer van Koophandel, voorzitter van het Bedrijfschap van Margarine, Vetten en Oliën, vice-voorzitter van de Sociaal-Economische Raad (SER) en maakte hij deel uit van de regeringsdelegatie voor de onderhandelingen over een handels- en clearingsverdrag met Turkije. Maar ook in algemeen maatschappelijke kring vervulde hij functies. Zo was hij onder meer curator van de Nederlandsche Economische Hoogeschool en lid van het hoofdbestuur van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD). Hij reserveerde, naast zijn werk in veel functies, tijd en aandacht voor de studie die hij destijds noodgedwongen had moeten onderbreken. Op 47-jarige leeftijd legde hij op 28 april 1938 het doctoraal examen in de geschiedenis af aan de Rijksuniversiteit Leiden.

Tijdens de bezetting kreeg Twijnstra als vooraanstaand Nederlands industrieel binnen korte tijd te maken met de bezetter, die de organisatie van de werkgevers op economisch gebied niet ongemoeid liet. Generalkommissar für Finanz und Wirtschaft H. Fischböck was de grondlegger van de Woltersom-organisatie, genoemd naar H.L. Woltersom, directeur van de Rotterdamsche Bankvereeniging. Deze Woltersom-organisatie was bedoeld als een enigszins op Duitse leest geschoeide gecentraliseerde werkgeversorganisatie op economisch gebied. Onderdeel van de Woltersom-organisatie was de hoofdgroep Industrie, waarvan Twijnstra al in oktober 1940 lid was. In 1942 werd Twijnstra verzocht het zware en moeilijke voorzitterschap van de hoofdgroep Industrie te vervullen. De Woltersom-organisatie heeft kans gezien remmend te werken door ijverig schijnvertoon of althans door aan zijn opzet een minder autoritair en hiërarchisch karakter te geven dan de Duitsers hadden gewenst. Toch bedankte Twijnstra in 1943 voor de voorzittersfunctie, omdat hij vond dat Woltersom de organisaties van het bedrijfsleven te veel behandelde als 'instrumenten die van een centraal punt uit zullen worden gedirigeerd' (De Jong, Het Koninkrijk... VII, 27). Dat hij op zich zelf geen tegenstander van bedrijfsordening als zodanig, althans in vrijheid, was, bleek overigens uit het feit dat hij in 1947 opnieuw het voorzitterschap van de hoofdgroep Industrie aanvaardde en dat tot de liquidatie in 1954 behield.

Toen in 1948 het Verbond van Nederlandsche Werkgevers gereconstitueerd werd, werd Twijnstra gevraagd het algemeen voorzitterschap op zich te nemen. Onder zijn leiding groeide het Verbond in betekenis en invloed. Hij was een groot voorstander van samenwerking en overleg. Al spoedig ontstond een nauwe samenwerking tussen de vier werkgeversverbonden in de Contactcommissie van de Vier Verbonden (Verbond van Nederlandsche Werkgevers (VNW), Centraal Sociaal Werkgevers-Verbond (CSWV). Katholiek Verbond van Werkgevers-Vakverenigingen en het Verbond van Protestants-Christelijke Werkgevers in Nederland), waarvan hij eveneens voorzitter was. De samenwerking tussen het Verbond van Nederlandsche Werkgevers en het Centraal Sociaal Werkgevers-Verbond was nog veel hechter. Bij het VNW waren, met slechts enkele uitzonderingen aan beide kanten, dezelfde industriële leden aangesloten die ook in het andere groeperingen omvattende CSWV hun centrale organisatie hadden gevonden voor vraagstukken op sociaal terrein. Twijnstra had het oog steeds in de eerste plaats gericht op het algemeen belang. Hij bezat de gave tegengestelde standpunten tot elkaar te brengen.

In 1956 bracht de SER het moeilijke advies uit over de bestedingsbeperking. Het was vooral aan hem te danken dat dit advies ten slotte toch tot zijn grote voldoening unaniem tot stand kwam. Zo betekende het anderzijds voor hem een teleurstelling dat het overleg in de Commissie Ontwikkeling Nationale Economie van de SER, dat hij tot kort voor zijn dood leidde in zijn hoedanigheid van commissievoorzitter, geen eenstemmigheid opleverde in het belangrijke advies dat de SER had uitgebracht over het in 1959 en 1960 te voeren sociaal-economisch beleid.

Naast zijn maatschappelijke activiteiten, die erkenning vonden in koninklijke onderscheidingen, had hij belangstelling voor historische en staatswetenschappelijke studies. Op sportief gebied beoefende hij tennis, paardrijden en skiën. Mede door zijn beminnelijke, daadkrachtige persoonlijkheid en door zijn grote eruditie heeft Twijnstra een belangrijk stempel gedrukt op de naoorlogse industriële en economische ontwikkeling in Nederland.

L: 'Commandeurschap voor de heer T.J. Twijnstra', in De Onderneming 6 (1956) 372; 'Geslaagde bijeenkomst van Benelux-industriëlen. Onderscheiding voor de heer T.J. Twijnstra', in De Nederlandse Industrie (1957) 252; [Red.], 'In memoriam T.J. Twijnstra', in De Onderneming 9 (1959) 352-353; necrologie in De Nederlandse Industrie (1959) 257-258; T.J. Twijnstra 1890-1959 [S.l., 1959]. Brochure uitgegeven bij zijn overlijden door het Verbond van Nederlandsche Werkgevers; D. Roemers, in Het Parool, 22-4-1959; S.H. Visser, in Economisch-Historisch Jaarboek 28 (1961) 309-311; D. Barnouw en R. Stellinga, 'Ondernemers en ordening in bezet Nederland', in Intermediair 15 (1979) nrs. 6-10.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1488.

J.J.C.M. Strik


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 13-08-2018