© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: W.F. Heinemeijer, 'Veen, Henri Nicolaas ter (1883-1949)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/veen [12-11-2013]
VEEN, Henri Nicolaas ter (1883-1949)
Veen, Henri Nicolaas ter, sociaal-geograaf (Amsterdam 19-2-1883 - Amsterdam 7-11-1949). Zoon van Koen IJse ter Veen, kantoorloper, en Maria Magdalena Brouwer. Gehuwd op 14-5-1908 met Margaretha Gerarda de Wit. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Ter Veen kwam uit een arbeidersgezin, woonachtig in de Amsterdamse Jordaan, bezocht daar de lagere school en trok de aandacht van de socialistische voorman A.H. Gerhard, die hem aanmoedigde onderwijzer te worden. Hij doorliep de Rijkskweekschool voor Onderwijzers te Haarlem, toenmaals de broedplaats bij uitstek voor een intellectuele elite, en werd in 1901 onderwijzer bij het Openbaar Lager Onderwijs te Amsterdam. Door zijn studie voor de akte MO Aardrijkskunde kwam hij in aanraking met prof. S.R. Steinmetz, die in 1908 was benoemd tot hoogleraar in de sociale geografie en de volkenkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Dit contact werd van beslissende betekenis voor zijn verdere loopbaan. In 1910 verwierf Ter Veen de lesbevoegdheid in de aardrijkskunde, en in 1912 werd hij leraar bij het Middelbaar Onderwijs te Amsterdam.
Toen de wijziging van het Academische Statuut van 1921, waarin zijn leermeester Steinmetz een zeer bekwaam aandeel had, het mogelijk maakte de aardrijkskunde academisch te bestuderen, behoorde Ter Veen tot de eersten die van deze geboden mogelijkheid gebruik maakten. Vlot studeerde hij af, en in 1925 zette hij de kroon op zijn werk door een promotie cum Laude bij Steinmetz op het proefschrift De Haarlemmermeer als kolonisatiegebied. In deze studie had Ter Veen overtuigend geboekstaafd welke problemen het in cultuur brengen van een drooggevallen, maar altijd nog drassige wildernis aan de eerste kolonisten stelt, zeker wanneer een dergelijk proces van kolonisatie wordt overgelaten aan het vrije spel der maatschappelijke krachten. De boodschap van zijn onderzoek was dan ook dat in de Zuiderzeepolders dergelijke deerniswekkende omstandigheden niet meer mochten optreden en dat de staat het gehele kolonisatieproces diende te begeleiden. Hij werd secretaris van de commissie die tot opdracht had het bestuderen van de uitgifte der Zuiderzeegronden, naar haar voorzitter, de toenmalige president van De Nederlandsche Bank, kortweg genoemd de commissie-Vissering. Deze bracht in 1930 haar eindverslag uit, dat richtsnoer werd bij de in gebruikneming van de nieuwe polders.
Nauwelijks twee jaar na zijn promotie werd Ter Veen benoemd tot lector in de landbeschrijving en de sociale en economische aardrijkskunde aan de Amsterdamse Alma Mater. Hij aanvaardde dit ambt op 15 juni 1927 met een openbare les over het onderwerp Van anthropogeografie tot sociografie. Toen in 1933 prof. Steinmetz zijn functie aan de Amsterdamse universiteit neerlegde in verband met het bereiken van de zeventigjarige leeftijd, volgde Ter Veen zijn leermeester als hoogleraar op met het uitspreken van een oratie, getiteld De sociale beteekenis der industrialisatie van Japan. Zijn benoeming was omstreden, want Ter Veen stond niet op de voordracht, maar werd door de gemeenteraad in plaats van J.P. Kruijt, de als nummer één voorgedragene, benoemd. Het was zeker geen gemakkelijke taak het professoraat uit de handen van Steinmetz, die het op zo voortreffelijk en inspirerende wijze had vervuld, over te nemen. Als docent miste hij de kwaliteiten van zijn voorganger, maar door bedachtzaam en vasthoudend optreden heeft hij toch een eigen stempel gedrukt op de door hem beheerste periode, van 1933 af tot ziekte hem in 1948 dwong zijn ambt voortijdig neer te leggen. In het bijzonder waar het ging om de praktijk en de theorie van het sociale onderzoek is Ter Veen eigen wegen gegaan. Was Steinmetz toch overwegend studeerkamergeleerde en in de eerste plaats volkenkundige en socioloog. Ter Veens verdienste was vooral zijn ijveren voor empirisch onderzoek van sociale verschijnselen in de praktijk en de daarvoor benodigde organisatorische vormen van het sociografisch onderzoek. Deze aandacht voor de plaats van dit onderzoek in ons land heeft geleid tot een aantal initiatieven waaraan zijn naam ten nauwste verbonden is. Reeds spoedig na zijn optreden als hoogleraar stichtte hij in aansluiting op het geografisch seminarium, waar het onderwijs werd gegeven, de Sociografische Werkgemeenschap voor het uitvoeren van onderzoek. Al in dat zelfde jaar, in 1936, werd onder zijn leiding een enquête ingesteld naar het ambachts- en kleinbedrijf in de Jordaan, en nog vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd het eerste suburbanisatieonderzoek in ons land uitgevoerd over de migratie naar de Amsterdamse randgemeente Badhoevedorp.
Ter Veens behoefte aan onafhankelijk onderzoek was aanleiding zijn bestuurslidmaatschap van de Zuiderzee-Vereeniging te beëindigen en de stoot te geven tot de oprichting in 1936 van de Stichting voor het Bevolkingsonderzoek in de drooggelegde Zuiderzeepolders, waarvan hij tot zijn dood de inspirator was. Het was een bijzondere stichting, want zij kan beschouwd worden als de eerste particuliere instelling in Nederland voor empirisch sociaal-wetenschappelijk onderzoek in brede zin. In het kader van zijn beleidsgerichte sociografie werd onderzoek verricht naar de levensomstandigheden der nieuwe polderbewoners in de Wieringermeer en naar de invloed der Zuiderzee-werken op de samenleving van Wieringen en de oude randgebieden. Hij formuleerde ook de richtlijnen die bij de kolonisatie van de Noordoostpolder gevolgd dienden te worden. Voorts was hij in 1940 initiatiefnemer tot de oprichting van het Instituut voor het Sociaal Onderzoek van het Nederlandsche Volk (ISONEVO), waarvan hij de eerste voorzitter was. Hij was eveneens voorzitter van de in 1941 in het leven geroepen Provinciale Commissie in Noord-Holland, die een onderzoek instelde naar de mogelijkheid van een betere gemeentelijke indeling van deze provincie. Het eerste rapport van deze commissie heeft nog kort voor zijn dood het licht gezien.
Ter Veens overwegingen om de door hem bestierde organisaties zo goed en zo kwaad als dat mogelijk was gedurende de bezettingsjaren draaiende te houden hebben hem het verwijt bezorgd van een te lankmoedig opportunisme (volgens College van Herstel), maar al vlak na de bevrijding werd hij, o.a. namens de Raad van Verzet, door Gerben Wagenaar in een advertentie van het Comité van actie t.z.v. rehabilitatie bedankt voor de belangrijke diensten die hij aan het verzet had bewezen en vrijgepleit van de tegen hem ingebrachte beschuldigingen.
Terstond na het einde van de Tweede Wereldoorlog beijverde hij zich de ontwrichting van de Amsterdamse samenleving gedurende de hongerwinter van 1944/45 vast te leggen. Met behulp van een grootscheepse enquête werd door de Sociografische Werkgemeenschap de mate van sociale desorganisatie gepeild en werden de ervaringen vastgelegd die tijdens de hongertochten waren opgedaan. De resultaten van dit in praktisch opzicht niet altijd even betrouwbaar blijkend onderzoek - de statistische verwerking van enquêteresultaten stond toen nog in de wetenschappelijke kinderschoenen - werd door zijn leerling en assistent G.J. Kruijer, de latere hoogleraar in de toegepaste sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, tot een academisch proefschrift uitgewerkt.
Als rechtgeaard geograaf heeft Ter Veen de studie van vreemde landen en volken niet veronachtzaamd. Hij ondernam studiereizen in de jaren dertig naar de Sovjet-Unie, Finland, Polen, Italië en Lybië, waarvan hij verslag deed in vaktijdschriften en weekbladen en die stof leverden voor zijn colleges. Na de bevrijding trad hij op uitnodiging van de uitgever Boom te Meppel op als redacteur van de Terra-reeks, een serie van actuele monografieën van een groot aantal landen. Hijzelf droeg daarin bij met een uitvoerig gedocumenteerd boek over Japan, bakermat van het Aziatisch imperialisme. Daarnaast was hij van de oprichting in 1925 af tot aan zijn dood redactiesecretaris van het tijdschrift Mens en Maatschappij en rubrieksredacteur van de Servire encyclopedie, waarvoor hijzelf een informatieve monografie over het vraagstuk van staatsterritorium en staatsgrenzen verzorgde: Grenzen (Den Haag, 1947). Deze studie hekelt de ontsporing van de Duitse geopolitiek en vormt in dat opzicht een uitwerking van zijn scherpzinnige kritische aanval op die tak van politieke geografie, waarvoor hij al vóór Hitlers machtsaanvaarding had gewaarschuwd. ('De geopolitiek als sociale wetenschap', in De Gids 95 (1931) I, 348-369).
Het veldwerk door Ter Veens staf en studenten, vaak in teamverband, verricht heeft aan het praktisch-sociaal wetenschappelijk onderzoek bekendheid gegeven, en de maatschappelijke waardering daarvoor is toegenomen. Het is voor een belangrijk deel zijn werk geweest dat de beroepspositie van de sociograaf/ sociaal geograaf aanzienlijk is versterkt en dat zij een plaats konden verwerven bij het beleidsonderzoek van overheid en particuliere instellingen, ofschoon deze sterk lokaal en regionaal gebonden onderzoekingen in de loop van de jaren vijftig veel kritiek en afwijzing ondervonden binnen de meer theoretisch en op generalisatie gerichte sociologie. In de huidige beoefening van de sociale geografie vindt de sociografische traditie evenwel nog steeds weerklank.
P: Behalve reeds genoemde publikaties en 'Landbouw en socialisme', in De baanbreker 1 (1945) 1 (30 juni) 5: bibliografie in Van aardrijkskunde tot sociale wetenschap. Keur uit de verspreide geschriften van prof.dr. H.N. ter Veen. Uitg. met inl. door D.S. Gorter en W.H. Vermooten (Amsterdam, 1950).
L: A.W. de Groot, De universiteit van Amsterdam in oorlogstijd (Amsterdam, [1946]); J.P. Kruijt, in Mens en Maatschappij 25 (1950) 1 (,) s.p.; Sj. Groenman, in Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap 2e reeks 7 (1950) 1-3; W.H. Vermooten met levensbericht in onder P genoemd werk Van aardrijkskunde_ ,50 jaar actief achter de Afsluitdijk: jubileumbundel ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Stichting voor het Bevolkingsonderzoek in de Drooggelegde Zuiderzeepolders 1936-1986. Onder red. van W.F. Heinemeijer... [et al.] (Zutphen, 1986).
W.F. Heinemeijer
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013