Wichmann, Clara Gertrud (1885-1922)

 
English | Nederlands

WICHMANN, Clara Gertrud (1885-1922)

Wichmann, Clara Gertrud, juriste en publiciste (Hamburg 17-8-1885 - 's-Gravenhage 15-2-1922). Dochter van Carl Ernst Arthur Wichmann, hoogleraar in de mineralogie en geologie, en Johanna Therese Henriette Zeise. Gehuwd op 27-5-1921 met Jonas Benjamin Meijer, boekhouder. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. afbeelding van Wichmann, Clara Gertrud

Clara Wichmann was het oudste kind van een uit Duitsland afkomstig echtpaar. In 1879 had haar vader een hoogleraarschap te Utrecht aanvaard en zich daar met zijn vrouw gevestigd. Duits bleef bij hen thuis de voertaal, zodat hun beide kinderen - haar broer Erich kwam later in fascistisch vaarwater - tweetalig werden opgevoed. Na de lagere school bezocht Clara Wichmann de meisjes-HBS. Het hoofd van de lagere school achtte haar te 'dartel' voor het gymnasium. Uit deze HBS-tijd dateren haar dagboeken, die zij schreef in het Duits. Uit de bespiegelingen die in deze dagboeken naar voren kwamen blijkt dan al duidelijk haar belangstelling voor de maatschappelijke problematiek in brede, levensfilosofische zin. 'Nein, ich glaube nicht, dass die Menschheit je volkommen werden wird, und das ist ein Glück; denn das schönste is das ewig Vorwärtsstreben nach Verbesserung; ohne Zweck kann weder ein Mensch, noch eine Menschheit leben', schreef zij in haar dagboek op 27 mei 1901. Op haar zeventiende verjaardag in dat zelfde jaar noteerde ze haar goede voornemen, als vrouw een actief leven te zullen leiden. Ze wilde niet een huisvrouw worden die niets doet met haar boekenkennis behalve ermee pronken in gezelschap.

In 1902 haalde zij haar HBS-diploma. Hierna bereidde zij zich met privé-lessen voor op het staatsexamen gymnasium, waarvoor zij in 1905 slaagde. Nog dat zelfde jaar ging zij rechten studeren in Utrecht. Haar wetenschappelijke belangstelling bleek even breed als haar maatschappelijke. Zo volgde zij naast de verplichte vakken ook colleges geschiedenis en filosofie van o.a. G.J.P.J. Bolland, waardoor zij in aanraking kwam met Hegel. In 1907 werd zij praeses van de Utrechtsche Vrouwelijke Studenten Vereeniging (UVSV). Twee jaar later, op 21 juni 1909, zou zij haar doctoraal examen behalen om direct daarna aan een dissertatie te beginnen.

Inmiddels was tijdens haar studie reeds gebleken hoe sterk en veelzijdig haar maatschappelijk engagement was. Aanvankelijk leek haar belangstelling vooral uit te gaan naar het feminisme. In 1907 was Clara Wichmann betrokken bij de oprichting van de Utrechtse afdeling van de Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht (NBV). Tot 1911 bleef zij deel uitmaken van het Utrechtse afdelingsbestuur. In dat jaar stapte het hele bestuur op uit onvrede over het landelijke beleid van de NBV: de Utrechtse vrouwen wilden verder gaan dan de strijd voor het vrouwenkiesrecht, maar andere politieke activiteiten, zoals het versturen van adressen aan politieke instanties betreffende andere zaken dan het vrouwenkiesrecht, werden haar door het hoofdbestuur verboden. Dit conflict zou niet het einde van de feministische fase in Clara Wiehmanns leven betekenen . Zij bleef nog medewerken aan verschillende feministische tijdschriften, was betrokken bij de voorbereiding van de grote overzichtstentoonstelling 'De vrouw 1813 - 1913' (zij verzorgde de afdeling 'statistiek') en voerde tot 1916 het secretariaat van de Vereeniging tot Verbetering van den Maatschappelijken en den Rechtstoestand der Vrouw in Nederland .Uit deze jaren na l911dateren ook haar meeste feministische geschriften. Ze schreef historische en theoretische verhandelingen over vrouwenarbeid, de vrouwenbeweging, de vrouw in de politiek en het pacifisme, en de vrouw in de wetenschap.

Na 1916 kwam er een einde aan deze stroom van feministische publikaties. De belangstelling van Clara Wichmann was inmiddels verschoven naar een bredere maatschappelijke beweging: die van het christen-socialisme en - later - anarchosyndicalisme. Via Bart de Ligt (1883-1938) kwam Wichmann in aanraking met het christen-socialisme. In 1917 sloot zij zich aan bij de Bond van Christen-Socialisten (BCS). Zijzelf was weliswaar geen belijdend christen - zij was onkerkelijk opgevoed -, maar de nadruk van de BCS op het antimilitarisme en op de noodzaak van een innerlijke verandering van de mens spraken haar aan. Zij prefereerde deze levenshouding van het christen-socialisme boven het zuivere historisch-materialisme van de socialisten. Toen de BCS echter in 1919 zijn koers verlegde naar een duidelijker christelijk beleid, zegde Wichmann haar lidmaatschap op. Zij bleef bovendien principieel iedere vorm van wapengeweld afwijzen, een standpunt dat na het einde van de Eerste Wereldoorlog niet langer door de BCS werd gehuldigd. Het jaar daarop riepen enkele antimilitaristen die wel lid waren gebleven van de BCS alle tegenstanders van wapengeweld op om tot gezamenlijke actie te komen. Deze oproep had de oprichting van de Bond van Religieus Anarcho-Communisten (BRAC) tot resultaat. De Vrije Communist werd het orgaan van de BRAC. Clara Wichmann was van meet af aan hierbij zeer nauw betrokken. Voor De Vrije Communist schreef zij geregeld beschouwingen over de geweldloze strijd, de ontaarding van het socialisme en de theorie van het syndicalisme; voor ledenvergaderingen hield zij lezingen over deze onderwerpen. Hiernaast was zij bovendien actief in de Bond van Revolutionair Socialistische Intellectuelen (BRSI), die zij in 1919 samen met Bart de Ligt en anderen had opgericht. In het Uitvoerend Comité van de BRSI had Clara Wichmann zitting als secretaris.

Het derde terrein waarop zij haar maatschappelijk engagement ten toon heeft gespreid was dat van het strafrecht. Reeds in haar dissertatie, Beschouwingen over de historische grondslagen der tegenwoordige omvorming van het strafbegrip (Leiden, 1912), waarop zij op 18 december 1912 in Utrecht cum laude bij prof. D. Simons promoveerde, had zij gepleit voor afschaffing van het idee van de straffende gerechtigheid als leidend principe van het strafrecht. De invloed van Bolland in hegeliaanse zin is in haar proefschrift aantoonbaar, zij het dat zij gedeeltelijk andere wegen opging. Haar beschouwingen zijn historisch-evolutionistisch, die, nooit van twijfel vrij en nooit dogmatisch, alle verbetering ontkenden ('Levensschets' p. 58). In die geest zou zij daarna blijven werken. Kennelijk bevredigde haar bij die theoretische studie het praktisch werk minder: eerst op een advocatenkantoor te Utrecht gedurende enige maanden, daarna in de functie van adjunct-directrice van de Amsterdamse School voor Maatschappelijk Werk, alweer een korte tijd. Nog in 1913 zocht zij de luwte op van een baan bij het Centraal Bureau van de Statistiek in Den Haag, waar zij belast werd met de zorg voor de criminologische statistiek. De hier verworven kennis en ervaring zouden in haar beschouwelijk gerichte voortgezette werk omtrent het strafrecht buiten haar functie vrijwel nooit aangewend worden. Wel ontplooide zij naast haar studie en publikaties maatschappelijke werkzaamheden, die haar visie op het strafrecht dienden. Zij was een der oprichters van het Comité van Actie tegen de bestaande opvattingen omtrent Misdaad en Straf (CMS) in 1919, en van haar hand was het ontwerp-manifest waarmee het Comité zich presenteerde. Ook schreef zij stellingen die leidraad werden voor het oprichtingscongres van 21 maart 1920. Op dit congres hield zij haar beroemd geworden lezing over 'Misdaad, straf en maatschappij'. Zij poneerde hier de stelling dat misdaad voorkomt uit maatschappelijk onrecht. Een groot deel van de criminaliteit zou verdwijnen bij rechtvaardiger maatschappelijke verhoudingen. Tevens pleitte zij voor de ontwikkeling van een nieuw rechtsbesef, waarin voor straf geen plaats meer behoefde te zijn. De heersende opvatting over misdaad en straf noemde zij 'een schandvlek van achterlijkheid, grofheid, oppervlakkigheid en hardheid'. Tot op zekere hoogte was voor Clara Wichmann het CMS een naoorlogse voortzetting van haar antimilitaristische activiteiten tijdens de oorlog, waarbij zij regelmatig in contact was geweest met gedetineerde dienstweigeraars. Zo had zij ook haar man leren kennen, Jonas Benjamin Meijer, die een gevangenisstraf van tien maanden moest uitzitten wegens zijn weigering dienst te nemen.

In 1922 stierf Clara Wichmann in het kraambed van hun enig kind, in de volle bloei van haar actieve leven. Jo Meijer heeft zich jarenlang gewijd aan het uitgeven van de werken van zijn vrouw. Ook schreef hij een 'levensschets' van haar. Hierin noemde hij haar een 'kosmisch humaniste': haar engagement was te breed voor het beperkte blikveld dat zovele maatschappelijke bewegingen eigen is. Volgens hem bleef zij altijd oog houden voor het algemene maatschappelijke kader, met daarin de mens centraal. Haar belangrijkste politieke principe was: nooit heiligt het doel de middelen. Juist door in de strijd rechtvaardige middelen te hanteren, leren mensen zich te ontwikkelen naar een rechtvaardiger samenleving.

Om al deze door Meijer geboden karakteriseringen zouden Clara Wichmanns beschouwingen en publikaties nog lang na haar dood vooral in anarcho-idealistische kring gelezen worden en herleefde haar roem in de jaren zestig en daarna, toen zowel van een hernieuwd feminisme als van een algemenere kritiek op straftoepassing in het recht sprake was.

A: Het archief van Clara G. Meijer-Wichmann bevindt zich ten dele op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) te Amsterdam en is ten dele onder berusting van de familie.

P: Behalve het in de tekst genoemde proefschrift: Mensch en maatschappij (Arnhem, 1923); Bevrijding (Arnhem, 1923); Inleiding tot de philosophie der samenleving 2e dr. (Haarlem, 1925); Misdaad, straf en maatschappij (Utrecht, 1931); Vrouw en maatschappij (Utrecht, 1936).

L: Jonas Benjamin Meijer, 'Levensschets', in Inleiding tot de philosophie... (zie boven); Henriette Roland Holst-van der Schalk, 'Clara Meijer-Wichmann herdacht', in Vrouw en maatschappij (Utrecht, 1936) 11-54; K. Pit, 'Clara G. Wichmann (1885-1922). De ontwikkelingen van haar maatschappij-filosofische en politiek-theoretische denkbeelden vanaf 1916' (Hilversum, 1984). Doctoraal scriptie afd. geschiedenis RU Utrecht. Aanwezig in de bibliotheek van het Instituut voor geschiedenis in Utrecht; H. Ariëns [et al.]. Religieus anarchisme in Nederland tussen 1918 en 1940 [Zwolle, 1984] 55-63; themanummer in de As, anarcho-socialisties tijdschrift 13 (1985) 70 (april/ juni); Clara Wichmann herdenkingsprogramma sept.-okt. 1985. Met inl. en tekst door K. Pit en voorwoord door Hetty Clara Passchier-Meijer (Utrecht, 1985); Heikelien Verrijn Stuart, 'De zonde van de gedachteloosheid: Clara Meyer-Wichmann, vurig maar genuanceerd', in Lover 11 (1985) 1 (maart) 12-18.

I: Ellie Smolenaars, Passie voor vrijheid. Clara Wichman (1885-1922) (Amsterdam 2005) omslagfoto [Foto: IISG].

Els Kloek


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013