Wijnbergen, Antonius Ignatius Maria Josephus baron van (1869-1950)

 
English | Nederlands

WIJNBERGEN, Antonius Ignatius Maria Josephus baron van (1869-1950)

Wijnbergen, Antonius Ignatius Maria Josephus Baron van, jurist en politicus (Loenen, gem. Apeldoorn 8-3-1869 - Amsterdam 1-3-1950). Zoon van Ferdinandus Maria Alexander Josephus baron Van Wijnbergen, wethouder van Apeldoorn, en Anthonia Maria Leopoldina barones Hacfort van (tot) ter Horst. Gehuwd op 14-1-1897 met Paulina Hermanse Elisabeth van Sonsbeeck. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren. afbeelding van Wijnbergen, Antonius Ignatius Maria Josephus Baron
  van

Van Wijnbergen was een telg uit een katholiek adellijk geslacht in Gelderland en dit feit zou hem, maatschappelijk gezien, te stade komen. Eigen intelligentie speelde daarnaast uiteraard een grote rol. Reeds op het jezuïetencollege te Katwijk aan de Rijn behoorde hij tot de snelle leerlingen. Een vlotte rechtenstudie, begonnen in 1888 aan de Universiteit van Amsterdam en afgesloten in 1893 met het proefschrift Onze marken onder de werking der Wet van 10 Mei 1886 (Arnhem, 1893), leidde tot een maatschappelijke carrière als advocaat en procureur te Zutphen, voortgezet van 1897 tot 1903 als ambtenaar van het om bij het kantongerecht te Eindhoven, waar hij tevens schoolopziener was. Van 1903 tot 1917 was hij voorzitter van de Raad van Beroep (ongevallenverzekering) te Arnhem en vervolgens lid en voorzitter (1932-1939) van de Centrale Raad van Beroep te Utrecht, waar hij ook sinds 1917 gevestigd was.

Naast zijn beroepsactiviteiten had Van Wijnbergen voldoende tijd voor andere zaken. Zo maakte hij deel uit van de Klarenbeeksche Club (1900-1908) - genoemd naar de plaats van samenkomst, hotel Klarenbeek bij Arnhem. Deze informele club bestond uit vooruitstrevende jongeren, priesters en leken die gezamenlijk front maakten tegen het 'klerikalisme' en voorstanders waren van het doortrekken van de lijnen die door H.J.A.M. Schaepman waren uitgezet. In het vakbondswerk stond hij aan de zijde van Alfons Ariëns, wiens gedwongen vertrek uit Enschede in 1901 hem tot het organiseren van een nationale huldiging van Ariëns bracht - een niet onduidelijke kritiek op het kerkelijk beleid. Dit alles bezorgde Van Wijnbergen, toen nog in Eindhoven ijveraar voor de RK Volksbond, in zekere kringen de naam van de 'rode baron' en de achterdocht van de integralistische tegenstanders van het tijdschrift Rome, dat in 1914 aan zijn eind kwam. Die naam raakte hij in de jaren twintig geleidelijk kwijt.

Op politiek gebied was hij, eenmaal in Arnhem gevestigd, sinds 1904 tot 1933 onafgebroken lid van de Tweede Kamer, aanvankelijk gekozen voor het kiesdistrict Eist, later telkenmale kandidaat gesteld door de katholieke partij. In de fractie der katholieken was hij onderwijsspecialist en verdedigde hij als zodanig met overtuiging het katholiek onderwijs 'van bewaarschool tot universiteit' als ideaal en voltooiing van de katholieke emancipatie. Vanzelfsprekend kreeg hij in 1913 zitting in 'de bevredigingscommissie' die de subsidiëring moest regelen. In de periode van 1918 tot 1925 vervulde Van Wijnbergen bovendien het voorzitterschap van de Algemeene Bond van RK Rijkskieskringen-organisaties - de voorloper van de Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP). Al had de leider van de katholieke fractie in de Tweede Kamer, W.H. Nolens, de feitelijke macht. Van Wijnbergen moest toch in die voorzittersfunctie herhaaldelijk naar voren treden en het politieke beleid van zijn partij begeleiden en verdedigen. Zo was hij duidelijk en openlijk voorstander van de democratisch gerichte St. Michaëlbeweging o.l.v. de Delftse hoogleraar J.A. Veraart, en er dreigde in 1925 zelfs een openlijke breuk tussen bondsbestuur en de Michaëlisten. Als geen ander werd Van Wijnbergen in deze jaren de belichaming van de organisatorische kant van 'de katholieke zaak', verdediger van de christelijke coalitie - bewonderaar van H. Colijn - en tegenstander, evenals W.H. Nolens, van de rooms-rode coalitie. Zijn autocratische stijl wekte bij velen wrevel - ook bij Nolens, die hem als 'persona ingratissima' omschreef. Vanzelfsprekend was hij een geliefd mikpunt van de jongere katholieke schrijvers in De Gemeenschap.

Na de reorganisatie van de Algemeene Bond in de RKSP werd jhr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck in 1926 partijvoorzitter - in 1929 wegens zijn ministerschap opgevolgd door C.M.J.F. Goseling - en Nolens fractievoorzitter. Van Wijnbergens politieke rol was langzamerhand uitgespeeld. In 1933 werd de man die de ontwikkelingsgang van 'rode baron' tot 'autocraat' had opgemaakt en eens mgr. H. van de Wetering op diens aanmerking dat hij en Ruijs de baas wilden spelen had gezegd: 'Dat doen wij al, monseigneur', op een politiek zijspoor gezet.

Zulks was hij evenwel op maatschappelijk terrein geenszins. Hij bleef van 1919 tot 1948 voorzitter van de Middenstandsraad en van de Centrale Jeugdraad. Op het terrein van het onderwijs bleef hij eveneens een vooraanstaande rol spelen. Vanaf de oprichting, in 1912, tot 1948 zou Van Wijnbergen voorzitter van het curatorium der Katholieke Leergangen te 's-Hertogenbosch en Tilburg zijn. In zijn functie heeft hij in 1920 de stichter en rector, H.W.E. Moller, ontslagen. Autocratische geaardheid van beiden en verschil in karakter hebben tot wederzijds onbegrip en ten slotte tot ontslag van Moller geleid, waarmee de rest van het curatorium, hoewel niet con amore, ingestemd heeft (Bornewasser). Deze affaire leidde tot veel commotie in den lande, omdat Moller een gezien en bekwaam docent was met veel leerlingen.

In 1927 werd Van Wijnbergen president-curator van de Katholieke Economische Hoogeschool te Tilburg. Sedert 1928 was hij curator van de Rijksuniversiteit van Utrecht en sedert 1936 van de Landbouwhoogeschool te Wageningen. Zijn hart ging echter uit naar de hogeschool te Tilburg. Dat gaf hem de gelegenheid deze jonge wetenschappelijke instelling met verve te dienen, ook wanneer hij daarbij de Katholieke Universiteit van Nijmegen of het bestuur van de Sint Radboudstichting tegenover zich vond. Ter handhaving van de moeizaam verworven resultaten van de katholieke emancipatiearbeid meende hij als president-curator van de hogeschool te Tilburg in het begin van de oorlog, tot de zomer van 1942, een coöperatieve houding ten opzichte van de Duitse bezetters te moeten aannemen. De vrijheid van het katholieke onderwijs zette hij voorop, in de valse verwachting dat die met enige inschikkelijkheid jegens de Duitsers te redden viel. Hij vond hier o.m. de voorzitter van de Sint Radboudstichting, aartsbisschop J. de Jong, bijvoorbeeld in de zaak van de arbeidsinzet der studenten, tegenover zich. De Jong had al veel eerder het totalitaire karakter van het naziregime doorzien. Eerst aan het eind van 1947 trad Van Wijnbergen af als voorzitter van het curatorium der Katholieke Hogeschool te Tilburg. Pogingen hem onmiddellijk na de oorlog te bewegen van zijn functie afstand te doen stuitten bij hem op groot verzet.

Van Wijnbergen was diep gelovig katholiek, een markante en strijdbare politicus, stroef en vaak weinig vriendelijk in de persoonlijke omgang en hautain en onaandoenlijk in zijn publiek optreden. Hij was drager van verscheidene kerkelijke en nationale onderscheidingen.

A: Een dagboek van Van Wijnbergen berust in het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen. Voor het overige is zijn archief in het bezit van de familie.

P: Behalve de in de tekst genoemde publikatie: 'Dr. H. Colijn †. Defunctus adhuc loquitur', in Een groot vaderlander. Dr. H. Colijn herdacht door tijdgenoten (Leiden, 1947) 179-190, artikelen in verscheidene dagbladen waaronder De Maasbode. Juridische publikaties in Het Tijdschrift voor Strafrecht en Themis.

L: Katholieke illustratie 63 (1928-1929) 533; F. Teulings, 'Voorbeelden trekken', in De Maasbode, 7-3-1929; Algemeen Handelsblad, 13-4-1929; G. Brom, Alfons Ariëns (Amsterdam, 1941.2 dl.); De Maasbode, 2-3-1950; L.G. Kortenhorst, in Handelingen van de Tweede Kamer, 3-3-1950; L.J. Rogier en N. de Rooy, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953 ('s-Gravenhage, 1953); J.A. Bornewasser, Vijftig jaar Katholieke Leergangen, 1912-1962 (Tilburg, 1962); Katholieke Universiteit Nijmegen 1923-1973. Een documentenboek (Bilthoven, [1973]) 229 ev.; J.A. Bornewasser, Katholieke Hogeschool Tilburg (Baarn, 1978) I.

I: J.A. Bornewasser, Katholieke Volkspartij 1945-1980. Band I. Herkomst en groei (tot 1963) (Nijmegen 1995) 38.

A.H.M. van Schaik


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013