© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: M.C.A. van der Heijden, 'Adama van Scheltema, Carel Steven (1877-1924)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/adama [13-05-2019]
ADAMA VAN SCHELTEMA, Carel Steven (1877-1924)
Adama van Scheltema, Carel Steven, dichter (Amsterdam 26-2-1877 - Bergen (N.H.) 6-5-1924). Zoon van Frederik Adama van Scheltema, boek-, later kunsthandelaar, en Hinne Lulofs. Gehuwd op 24-10-1907 met Anna Catharina Kleefstra (1884-1977). Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Carel groeide als oudste kind van het gezin op in Amsterdam, waar hij het gymnasium bezocht. Zijn vader, zoon van de predikant-dichter C.S. Adama van Scheltema en zelf ook afgestudeerd theoloog, was een gezaghebbend kunstkenner, -handelaar en antiquaar, zijn moeder stamde uit een bekend Amsterdams koopliedengeslacht. In de ruime patriciërshuizen waarin het gezin achtereenvolgens woonde, heerste een sfeer van artisticiteit, eruditie en levendigheid. Voor Carel waren de jongensjaren moeilijk: hij was overgevoelig en teruggetrokken, en schepte, ofschoon plichtsgetrouw, weinig vreugde in zijn schoolwerk. Als volwassene zou hij zwaarmoedig en prikkelbaar blijven, uiterst gevoelig ten opzichte van zijn omgeving, met een haast pathologische angst voor geluiden. Onder de schuilnaam Melas schreef hij als gymnasiast voor Vox gymnasii sombere prozaschetsen in de geest van Arnold Aletrino en Emile Zola.
Na zijn eindexamen in 1896 duurde het jaren voordat Adama van Scheltema erin slaagde zijn levenskoers uit te zetten. Uit idealistische motieven ging hij aan de Universiteit van Amsterdam medicijnen studeren. In het studentencorps stond hij bekend als geestig spreker, sportman en succesrijk toneelspeler. Vooral in het dispuut CLIO had hij vriendschappelijke omgang met geestverwanten als N.W. Posthumus, H. Bolkestein en W.A. Bonger. Maar de studie bevredigde hem niet en werd dan ook na zijn propedeutisch examen in 1898 afgebroken.
Intussen was Adama van Scheltema zich voor het socialisme gaan interesseren. Onder invloed van vrienden en van geschriften van Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst werd hij in 1898 lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). De theoretische grondslagen van het marxisme erkende hij als juist, maar hij vroeg zich af, onder andere in Propria Cures , waarvan hij in zijn studententijd redacteur was, of het socialisme 'voor zijn leven en kunstbedoelingen' bruikbaar was, en hij had er emotioneel moeite mee zich aan de zijde van de arbeidersmassa te scharen.
Na het afbreken van zijn studie was Adama van Scheltema eerst enkele maanden in dienst van de Nederlandsche Tooneelvereeniging, daarna van de kunsthandel van de firma Van Gogh. De dood van zijn vader, eind 1899, maakte hem door de erfenis financieel onafhankelijk. Hij ging zich nu geheel aan de letterkunde wijden. Zijn bewondering voor de beweging van Tachtig tijdens zijn school- en studiejaren maakte plaats voor aanvaarding van het socialisme als inspirerende kracht voor zijn kunst. Het was niet zozeer sociale bewogenheid die hem hiertoe bracht, als wel de drang zich te redden uit een dreigend artistiek en levensbeschouwelijk vacuüm. Adama van Scheltema begon gedichten te schrijven en zwoer het kunstproza af. Een naturalistische roman bleef onafgemaakt. In Een weg van verzen , zijn eerste bundel, uit 1900, beschrijft hij zijn ontwikkelingsgang 'van het verstandelijk erkende socialisme naar het geluk eener volkomen overgave'.
Adama van Scheltema wilde dichter zijn voor het hele volk en ging teruggrijpen naar eenvoudige, traditionele versvormen als het lied. Was hij tevoren een stadsmens die de natuur alleen mooi vond 'door een spoorraampje', nu wendde hij zich tot de natuur als een bron van inspiratie. Met zijn natuurlyriek, zijn vaak door de natuur geïnspireerde verwoording van eenvoudige gevoelens en met zijn jongensachtige luchtigheid en levensverheerlijking zocht en vond hij een groot publiek. Zijn met socialistische heilsverwachtingen geladen strijdliederen sloegen aan in SDAP-kringen en werden tijdens bijeenkomsten voorgedragen. Opvallend veel van Adama van Scheltema's gedichten zijn getoonzet. Tijdens zijn leven werden 64.000 exemplaren van zijn dichtbundels verkocht, en daarna werd dit getal nog bijna verdubbeld.
Een andere factor van stabiliteit in Adama van Scheltema's leven werd zijn huwelijk. Met zijn vrouw Annie woonde hij achtereenvolgens in Parijs, Florence, Rome, Venetië en München voor zij zich in 1913 in het Noordhollandse Bergen vestigden. Het huis dat hij daar tegen de rand van de duinen liet bouwen, gaf hij de naam 'De Windroos'. Zijn onverwachte dood in 1924 was het gevolg van een val van een trap en een verwaarloosde hersenschudding.
Adama van Scheltema werd door de SDAP als een der hunnen beschouwd, maar hij wist weinig van politieke en sociale kwesties en kende de arbeiderswereld niet. Van allerlei gebeurtenissen die in binnen- en buitenland de sociaal-democraten in beroering brachten, merkt men in zijn gedichten zo goed als niets. Hoewel hij lid van de SDAP bleef, werden zijn opvattingen geleidelijk minder dogmatisch. In de partij heeft Adama van Scheltema nooit een rol willen spelen. Wel was hij van 1917 tot 1923 kunstredacteur van De Socialistische Gids . De Eerste Wereldoorlog - trouwens ook de erop volgende inflatie, die zijn vermogen sterk aantastte - stelde zijn optimistische levensovertuiging en zijn geestelijke stabiliteit zwaar op de proef. In zijn laatste bundel, De keerende kudde uit 1920, relativeerde hij, duidelijker dan tevoren, zijn vroeger zo onwrikbare zekerheden, onder andere in religieus getinte passages. Het socialisme had hemzelf en de kunst minder gebracht dan hij ervan had verwacht.
De kracht van Adama van Scheltema's dichterschap lag in zijn korte lyrische gedichten. Zijn dichtwerken van langere adem zijn minder geslaagd. In de epische leerdichten Levende steden , namelijk: Londen en Dusseldorp , beide uit 1903, en Amsterdam uit 1904, probeerde hij zijn marxistische zienswijze op de samenleving duidelijk te maken. Het in 1924 verschenen wijsgerig-lyrische gedicht De tors behandelt de opgang van de mens uit chaos en animaliteit tot wezen met goddelijke trekken en hoge idealen.
Adama van Scheltema publiceerde tevens enkele essayistische prozawerken. In 1907 choqueerde hij vriend en vijand met De grondslagen eener nieuwe poëzie... . Hij rekende hierin hardhandig af met de Tachtigers, ook met Gorter en Henriëtte Roland Holst, en met hun artistieke beginselen, en bepleitte een nieuwe, socialistische letterkunde, met vooral een maatschappelijke functie. In Kunstenaar en samenleving... uit 1922 werkte hij zijn opvattingen over de rol van de kunst in de samenleving verder uit. Hij beklaagde er zich tevens over dat de gemeenschap het een kunstenaar doorgaans niet mogelijk maakt van zijn werk te leven.
Ondanks de schijn van gemakkelijke eenvoud besteedde Adama van Scheltema veel tijd en moeite aan zijn gedichten. Hij voelde zich ondergewaardeerd. De twee genoemde prozawerken missen efficiënte bondigheid. Enkele toneelstukken van zijn hand hadden weinig tot geen succes. Hier wreekte zich een zeker gebrek aan mensenkennis. Het meest bijzondere stuk is Mei-droom uit 1912, een 'feestelijk verbeeldingsspel', waarin hij in symbolen een socialistische toekomst uitbeeldt. Meer succes had zijn verscheidene keren opgevoerde vertaling uit 1914 van Goethes Faust . In 1923 richtte hij met Laurens van der Waals Orpheus. Tijdschrift voor dichterlijke letterkunde op, dat slechts één jaar zou bestaan. Hij schreef hiervoor beschouwingen over 18e-eeuwse dichters.
Adama van Scheltema leidde als auteur een vrij geïsoleerd leven. Hij voelde zich in zijn eerzucht aangetast door de reserve jegens zijn werk van de officiële literatuurkritiek. Carel Scharten vormde in dezen een der weinige uitzonderingen. Met hem bleef hij ook steeds bevriend. Pas tegen het einde van zijn leven trad hij meer in het openbaar op, om voor te lezen uit eigen werk. Tien jaar na zijn dood verschenen zijn Verzamelde gedichten . Toen hiervan in 1961 nog een vierde druk verscheen, was de dichter, die zo velen in aanraking had gebracht met poëzie, al bijna geheel vergeten
A: Archief- C.S. Adama van Scheltema (met o.a. zijn dagboeken), in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.
P: Behalve de 'Bibliografie van Adama van Scheltema's werk' in de onder L genoemde publikatie van Drost, 242-247 en de in de tekst genoemde Verzamelde gedichten : Droeve snaar, vriend van mij... . [correspondentie tussen Adama van Scheltema en L.E.J. Brouwer] Bezorgd door D. van Dalen (Amsterdam, 1984).
L: E. d'Oliveira, 'Adama van Scheltema', in idem, 'De jongere generatie' (Amsterdam [1914]) 199-215; B. Verhoeven, 'C.S. Adama van Scheltema', in De Beiaard 5 (1920) II, 426-443; Arnold van Lottum (=L. van der Waals), C.S. Adama van Scheltema (Blaricum [1924]); H. Bolkestein, in Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en levensberichten harer afgestorven medeleden 1926/1927 (Leiden, 1927) 110-128; H. Bolkestein [e.a.], Ter herdenking van C.S. Adama van Scheltema (Amsterdam, 1929); A. van Duinkerken, 'C.S. Adama van Scheltema', in idem, Het tweede plan (Amsterdam, 1945) 183-228; G. Stuiveling, 'Adama van Scheltema en zijn tekort', in idem, Steekproeven (Amsterdam, 1950) 179-192; F. Drost, Carel Steven Adama van Scheltema (Arnhem, 1952); M. van Nieuwstadt, 'De papegaaien der verbeuzelde kwartiertjes of de geest van Carel S. Adama van Scheltema', in Raam (1968) 43 (maart) 32-37; Annie Salomons, 'C.S. Adama van Scheltema', in idem, Nòg meer herinneringen uit de oude tijd ('s-Gravenhage, 1962) 47-52; J.J. Oversteegen, Vorm of vent. Opvattingen over de aard van het literaire werk in de Nederlandse kritiek tussen de twee wereldoorlogen (Amsterdam, 1969) 44-52; Wim J. Simons, 'De doornen des levens of Adama van Scheltema als acteur', in idem, Hakken en spaanders. Kleine curiosa uit de Nederlandse en Vlaamse letteren (Amsterdam [1970]) 68-70; Cyrille Offermans, 'C.S. Adama van Scheltema's estetika', in Materialistiese literatuurteorie... [Door] Yves van Kempen [e.a.] (Nijmegen, 1973) 127-139; interview door Bas Roodnat met A.C. Adama van Scheltema-Kleefstra, in NRC Handelsblad , 4-3-1977; idem, 'De laatste wil van Annie Adama van Scheltema', ibidem , 22-10-1977; Menno ter Braak, 'Terugblik op Adama van Scheltema', in idem, Verzameld werk V (2e dr.; Amsterdam, 1980) 151-156.
I: Annie Salomons, Nóg meer herinneringen uit de oude tijd (Den Haag 1962) fotokatern.
M.C.A. van der Heijden
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 13-05-2019