© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: I. Schöffer, 'Fabricius, Johan Johannes (1899-1981)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/fabrici [12-11-2013]
FABRICIUS, Johan Johannes (1899-1981)
Fabricius, Johan Johannes, schrijver (Bandoeng (Nederlands-Indië) 24-8-1899 - Glimmen (Gr.) 21-6-1981). Zoon van Jan Fabricius, toneelschrijver en journalist, en Minke Dornseiffen. Gehuwd op 17-4-1925 met Ruth Freudenberg. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren. Na haar overlijden (7-10-1968) gehuwd op 29-10-1968 met Anna Cornelia Bleeker. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Johan Fabricius zou zich met zijn land van geboorte en jeugd, Nederlands-Indië, sterk verbonden blijven voelen, al was hij er tot zijn veertiende jaar alles bij elkaar slechts tien jaar geweest en waren de latere bezoeken steeds van korte duur. Johan groeide op in een gezin waarvan de vader, Jan Fabricius, een bekend toneelschrijver werd. Het maakte Johan de keuze voor een kunstenaarsberoep gemakkelijk. Uiterlijk werd hij een lange en knappe man, die door zijn vrolijke charme en meegekregen ruime bohémienopvattingen in zijn omgeving een succes was, ook bij vrouwen. In de kunstbeoefening bleek hij veelzijdig begaafd.
Johans schoolleven was door verhuizingen nogal verward. Hij genoot in vele plaatsen in Indië en Nederland - zelfs even in Parijs - onderwijs en kwam herfst 1914 in Den Haag op de HBS om echter spoedig voor teken- en schilderlessen naar de Academie van Beeldende Kunsten over te stappen. Hier bleek vooral zijn grote tekentalent. Hij maakte talrijke goede portrettekeningen en zou dat zijn leven lang blijven doen. Eigen boeken illustreerde hij vaak zelf. De voor de Nederlandsche Oliefabrieken (NOF) Calvé-Delft door hem in 1926/1927 geschreven, als reclamegeschenk bedoelde, vijf deeltjes De wondere avonturen van Arretje Nof hadden hun verdiende succes mede te danken aan de prachtige illustraties.
Na zijn Haagse academiejaren meldde Fabricius zich, tuk op avontuur, als 'Kriegsmaler' bij het Oostenrijkse leger om gedurende enkele maanden bij de in 1918 nog niet afgebroken strijd aan het Pavia-front tegen de Italianen een tekenrapportage te maken van de (in zijn sector vooral Bosnische) soldaten en het leven aan het front. Van zijn boeiende brieven naar huis werden er enkele in De Gids gepubliceerd. Het gelukte Johan in 1922 bovendien, na terugkeer in Nederland, zijn reeds vijf jaar eerder geschreven jongensboek Eiko van den Reigerhof uitgegeven te krijgen. Het zou bij elkaar het begin van een heuse schrijversloopbaan hebben kunnen zijn als Fabricius niet nog had geaarzeld: hij wilde schilderen en tekenen en liefhebberde bij het Haagse beroepstoneel, eerst als acteur en ontwerper van kostuums en decors, later, naar het voorbeeld van zijn vader, als toneelschrijver. Enkele van zijn stukken werden metterdaad ook opgevoerd.
De definitieve doorbraak naar romancier kwam even later. Het zouden twee boeken zijn, die voor een jong schrijver bijzonder bemoedigend succes behaalden. Geïnspireerd door eigen militaire diensttijd in 1920, schreef hij zeven jaar later een komische soldatenroman, Het meisje met de blauwe hoed , die onmiddellijk insloeg; in 1934 zou er nog een Nederlandse speelfilm van worden gemaakt en in 1972 een televisiemusical. Een tweede, historisch jongensboek, De scheepsjongens van Bontekoe uit 1924, werd, na aanvankelijk trage verkoop, Fabricius' beroemdste boek. Johans vader had zijn zoon geattendeerd op het vaak gepubliceerde journaal van de scheepskapitein Willem IJsbrandz. Bontekoe, waarin deze zijn reis naar Azië omstreeks 1620 had bijgehouden. Fabricius beschreef nu het op zichzelf al spannende avontuur gezien door de ogen van enige scheepsjongens, met wie de jonge lezers zich gemakkelijk konden identificeren. Het boek werd een blijver in de Nederlandse jeugdliteratuur. Nog in 1968 werd in Hoorn een beeldhouwwerk van Jan van Druten onthuld dat niet de beroemde stadgenoot Bontekoe zelf uitbeeldt, maar de door Fabricius tot leven gewekte scheepsjongens, die vanaf de kademuur op de haven en de voormalige Zuiderzee uitkijken.
Tussen zijn werk door zocht Fabricius herhaaldelijk het avontuur in den vreemde. Reeds in 1922 was hij in Argentinië en Paraguay. Zijn huwelijksreis werd een reis gedurende één jaar langs de kusten van de Middellandse Zee. Lange tijd ook bleef hij in het buitenland wonen, onder andere in Wenen en op Capri. In 1936 volgde een reis om de wereld, die hem ook voor het eerst terugbracht in Indië. De ervaringen en indrukken van dit alles verwerkte hij in zijn nu regelmatig verschijnende romans. Met exotische landen en volken als achtergrond - Latijns-Amerika of Italië, Egypte of Indië - zette hij voor zijn romans spannende plots op met dramatische ontknopingen, introduceerde daarin ongewone, excentrieke personages en schroomde niet fantastische en parapsychologische verschijnselen te beschrijven. Met anekdotes en grappen werd alles luchtig en ontspannen gemaakt.
De jaren dertig vormden voor Fabricius het hoogtepunt van lezerswaardering en scheppingskracht. Langdurige bestsellers werden de delen van een trilogie, een schelmenroman zich afspelend in het decadente en pikante 18e-eeuwse Italië. Het eerste deel uit 1931, Komedianten trokken voorbij , een werk dat een jaar later werd bekroond met de C.W. van der Hoogt-prijs, en ook de twee volgende delen, Melodie der verten uit 1932 en De dans om de galg uit 1934, trokken niet alleen om hun pakkende titels vele lezers.
Toen Nederland en België in 1940 in de wereldoorlog betrokken werden veranderde er ook veel in Fabricius' leven. Met zijn gezin woonde hij reeds enige tijd in Antwerpen, maar hij durfde daar niet te blijven. Het gezin vluchtte naar het zuiden en slaagde er op 17 juni 1940 in via Saint-Malo per schip Groot-Brittannië te bereiken. In Londen vond Fabricius werk bij de Nederlandse afdeling van de British Broadcasting Corporation (BBC), eerst als nieuwslezer, later als free-lance commentator. Zijn hoge tempo van schrijven werd er wel door vertraagd, maar niet onderbroken.
In de late lente van 1945 gelukte het Fabricius als correspondent voor The Times en de BBC naar Azië uitgezonden te worden, in de hoop daar de verwachte bevrijding van Indië mee te maken. Vroeg in september 1945 bracht inderdaad een vliegtuig uit Singapore hem als een van de eerste 'buitenlandse' correspondenten naar Batavia. Maandenlang kon hij daarop ooggetuigenverslagen - uiteraard van Nederlandse kant bezien - opsturen van wat hij in zijn dierbare Indië aan verwarring en ellende door oorlog en revolutie aantrof, later, in 1947, gepubliceerd in Hoe ik Indië terugvond . Eind 1945 vertrok Fabricius ten slotte voor een lange reis met onderbrekingen via Frans Indo-China, Japan en de Verenigde Staten terug naar Groot-Brittannië.
Nog lange tijd bleef Fabricius daar wonen tot hij zich in 1956 definitief in Nederland vestigde. Opnieuw maakte hij vele reizen en was hij ongelofelijk produktief als schrijver; minstens één boek per jaar tot aan zijn dood. Zijn romans situeerde hij nu vaak in het oude Nederlands-Indië met verhalen ook over inheemse verhoudingen en gebeurtenissen. Opnieuw werd veel van zijn werk herdrukt en - vooral voor de Amerikaanse en Britse markt - vertaald.
Toch lijkt het erop - al mag niet gezegd worden dat hij zijn roem overleefde - dat het hoogtepunt van zijn succes en zijn kunnen na 1945 voorbij was. De tamelijk besloten kring van Nederlandse letterkundigen had Fabricius reeds vóór de oorlog niet als volwaardige bentgenoot beschouwd, maar na de oorlog sloot deze hem nadrukkelijk uit. Men vond hem nu eerder een schrijver van lectuur dan van literatuur en rekende hem tot de vertellende veelschrijvers, zoals A. den Doolaard en Jan de Hartog, die, volgens dit jaloerse oordeel, al te gemakkelijk met hun populair-oppervlakkige bestsellers in vele talen hun geld verdienden.
Maar waarschijnlijk paste Fabricius' werk ook niet meer geheel bij smaak en wensen van jongere lezers. Zijn verhalen, ofschoon vol drama - melodrama, zei men wel - en vol met fantastische personages - meer typen dan mensen, vond een deel van de kritiek - werden enigszins eentonig, ondanks de grote variatie in onderwerp. Het verrassingselement van het exotische sleet uit door het toenemende toerisme en de zich uitbreidende beeldrapportage. En de stijl van schrijven behield iets breedvoerigs en opgewondens, dat op de moderne voorkeur voor puntigheid en understatement botste.
Fabricius werd er niet door uit het veld geslagen. Hij was een enthousiast optimist, altijd bezig en ook blijkgevend van een enigszins zichzelf relativerend plezier. Onverdroten bleef hij publiceren tot zijn levenseinde. Een toch nog omvangrijke lezerspubliek bleef hem trouw.
A: Archief-J.J. Fabricius in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.
P: Behalve bibliografie in de onder L genoemde publikatie van Rico Bulthuis (p.p. 83-85), aanvullende gegevens (na 1959) in het kaartsysteem van de Documentatiedienst van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum en het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven; Luie stoel [prozafragment] (Amsterdam, 1961); grammofoonplaat (45 t.) SVS 6114-2 & tekst en bibliografische gegevens [Stemmen van schrijvers].
L: H.G. Cannegieter, 'Johan Fabricius', in Morks-Magazijn 34 (1932) I, 281-291; Rico Bulthuis, Johan Fabricius. Een schrijver en zijn werk ('s-Gravenhage, 1959); interview door Paul van 't Veer, in Het Parool , 13-8-1977; Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der compagnie tot op heden (3e bijgew. en herz. dr.; Amsterdam, 1978) 448, 489-493; Tony van Verre ontmoet Johan Fabricius (Bussum, 1979); interview door Ton van Dijk, in Haagse Post , 21-3-1981; Remco Ekkers, 'Johan Fabricius', in Lexicon van de jeugdliteratuur (Alphen aan den Rijn [etc.], 1982-); Harry Bekkering [e.a.], De hele Biblebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden (Amsterdam, 1990).
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 465.
I. Schöffer
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 12-11-2013