© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: E. Jonker, 'Heek, Frederik van (1907-1987)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/heek [12-11-2013]
HEEK, Frederik van (1907-1987)
Heek, Frederik van, socioloog (Enschede 19-12-1907 - Zwolle 2-1-1987). Zoon van Herman van Heek, textielfabrikant, en Bertiena Jannink. Gehuwd op 10-10-1936 met Johanna Catharina Michiela van Marle. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 4 dochters geboren.
Frederik ('Fré') van Heek was een telg uit een geslacht van Twentse textielindustriëlen. Afkomstig uit een vrijzinnig Nederlands hervormd milieu, bezocht hij in Enschede de openbare lagere school en doorliep vervolgens de vijfjarige Hoogere Handelsschool. Voorbestemd voor een loopbaan in het familiebedrijf, volgde hij daarna één jaar Hoogere Textielschool om vervolgens van het gebaande pad af te wijken. In 1926 ging hij economie studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens zijn actieve studententijd - hij was bijvoorbeeld van 1928 tot 1930 redactielid van het studentenweekblad Propria Cures - radicaliseerde Van Heek in politiek opzicht. Vooral onder de indruk van de economische crisis van de jaren dertig voelde hij zich aangetrokken tot het socialisme. Na zijn doctoraal examen op 8 juli 1931 besloot hij een proefschrift te schrijven over de invloed van het Westen op de traditionele Aziatische samenleving. Daartoe maakte hij in 1934 een studiereis naar China. Op 28 november 1935 promoveerde hij, niet bij zijn oude leermeester S.R. Steinmetz, hoogleraar in de politische aardrijkskunde en volkenkunde, die inmiddels met emeritaat was, maar bij diens opvolger, H.N. ter Veen, op het proefschrift Westersche techniek en maatschappelijk leven in China .
Op een kort assistentschap bij zijn promotor volgde eind november 1937 Van Heeks benoeming tot privaatdocent in de economische aardrijkskunde van Nederland en Nederlands-Indië aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn werk in deze periode paste in de traditie van de door Steinmetz ontworpen sociografie, een combinatie van beschrijvende sociologie en sociale geografie. In afwijking van de latere, zogeheten 'moderne' sociologie waren de sociografen sterk historisch geïnteresseerd; een belangstelling die bij Van Heek al in zijn studententijd gewekt was door de colleges van de economisch historicus N.W. Posthumus. De sociografie werd door Ter Veen voortgezet en in het bijzonder gericht op de sociale planning van de nieuwe Zuiderzeepolders. Ook in deze richting heeft Van Heek, getuige zijn in 1938 gepubliceerde boek Economische en sociale problemen van de Wieringermeer. Een studie van een kolonisatiegebied in wording , onderzoek gedaan.
Van Heek was echter een zeer zelfstandig en eigenzinnig lid van de 'Steinmetz-school'. Dat bleek onder meer uit zijn openbare les uit 1937, waarin hij de sociografie koppelde aan zijn sociaal-democratische overtuiging: Sociale gevolgen van de economische crisis en depressie in Enschede (1929-1937) . Die combinatie van wetenschap en maatschappelijk engagement heeft zijn verdere werk in hoge mate bepaald. Van Heek richtte zijn aandacht op het probleem van de sociale stratificatie en sociale mobiliteit. Zijn belangstelling hiervoor was niet louter academisch. Vanuit zijn Twentse achtergrond was hij overtuigd geraakt van de onwenselijkheid van een rigide sociale stratificatie. Onderzoek naar de factoren die sociale mobiliteit belemmerden, achtte hij van belang omdat met behulp van de daaruit verkregen inzichten sociale stagnatie bestreden zou kunnen worden. Zowel omwille van sociale rechtvaardigheid als maatschappelijke doelmatigheid was dat gewenst. Met zijn Stijging en daling op de maatschappelijke ladder. Een onderzoek naar de verticale sociale mobiliteit uit 1945 domineerde Van Heek meteen na de oorlog de wetenschappelijke discussie. In dit boek ontwikkelde hij de methode van het 'rangstanden'-onderzoek, waarbij de sociale stratificatie langs de lijnen van beroepsgroepen werd ingedeeld. Deze beroepsgroepenhiërarchie behoorde volgens Van Heek bij de moderne, hoog geïndustrialiseerde samenleving, waarin niet afkomst of milieu, maar opleiding, kennis en vaardigheden de sociale positie van individuen dienden te bepalen. Uit dit onderzoek bleek dat de sociale mobiliteit in het moderne Nederland gering was.
In mei 1948 werd Van Heek benoemd tot gewoon hoogleraar in de sociologie in de juridische faculteit - sinds april 1968 in de faculteit der sociale wetenschappen - aan de Rijksuniversiteit te Leiden, een functie die hij tot zijn emeritaat in september 1972 zou uitoefenen. Dit professoraat gaf hem de gelegenheid het onderzoek naar sociale mobiliteit - ook weer het onderwerp van zijn inaugurele rede Klassen- en standenstructuur als sociologische begrippen - op grotere schaal voort te zetten.
De groep sociologen die zich onder Van Heeks leiding met vraagstukken als deze bezighield, de zogeheten 'Leidse school', deed in de jaren vijftig en zestig tal van publikaties het licht zien, onder andere over de sociale stratificatie van plaatsen als Enschede, Zwolle en Eindhoven. Verder werden studies verricht naar sociale beroepscategorieën, waarvan een deel in 1958 gebundeld is in het verzamelwerk Sociale stijging en daling in Nederland I. Vermelding verdient ook het onderzoek van de 'Leidse school' op het gebied van de arbeidsmobiliteit. Onder supervisie van Van Heek werd onderzoek gedaan naar de havenarbeiders van Amsterdam en Rotterdam door P.J.A. ter Hoeven. Een waar researchteam onder leiding van Van Heeks promovendus Th.J. IJzerman hield zich bezig met de sociologische achtergronden van de Twents-Achterhoekse textielindustrie, waarin - ongetwijfeld niet tot Van Heeks verbazing - het 19e-eeuwse, ouderwets-dynastieke 'familisme' nog welig bleek te tieren.
Een zijsprong in Van Heeks werk vormt zijn studie uit 1954 naar Het geboorteniveau der Nederlandse Rooms-Katholieken. Een demografisch-sociologische studie van een geëmancipeerde minderheidsgroep . Van Heek vreesde dat het gebrek aan geboortenbeperking bij de katholieken zou leiden tot een demografisch en vervolgens sociaal, politiek en cultureel overwicht van deze bevolkingsgroep. Deze studie werd op de korrel genomen door E.W. Hofstee, die de verklaring van het hoge geboortenniveau van de katholieken zocht in het late optreden van het 'modern dynamische cultuurpatroon' in de katholieke regio's. Van Heeks stellingname op dit punt illustreert op treffende wijze de beperkingen van voorspellende sociologie. Het probleem verdween immers ten gevolge van de snelle secularisering van de oorspronkelijk katholieke geboortengolf.
In het verlengde van het onderzoek naar sociale mobiliteit lag weer wel het 'talentenproject', een onderzoek naar het verband tussen milieu, schoolkeuze en schoolgeschiktheid. Dit onderzoek, gestart in 1961, werd in 1968 afgesloten met de publikatie van Het verborgen talent . De hypothese van de onderzoekers was dat veel voor scholing geschikte kinderen uit lagere sociale milieus ten onrechte niet doorstroomden naar het voortgezet en hoger onderwijs. Daardoor ging talent verloren, en dat was in de ogen van Van Heek en de zijnen onrechtvaardig èn ondoelmatig tegelijk. Aangezien opleiding, kennis en diploma's in de huidige, meritocratische samenleving in deze opvatting de graadmeter voor geschiktheid vormden, werd de school beschouwd als het instrument bij uitstek voor de modernisering van de Nederlandse sociale verhoudingen. Volgens de onderzoekers diende de toegang tot voortgezet en hoger onderwijs dan ook te worden gedemocratiseerd.
De genoemde onderzoeksprojecten van de 'Leidse school' en van de 'talentenjagers' vereisten door hun omvang en complexiteit een goede organisator, en dat was Van Heek, zoals ook wel blijkt uit zijn bestuurlijke carrière. Van 1940 tot 1948 was hij, met een korte onderbreking in het laatste oorlogsjaar, directeur van het ISONEVO, het Instituut voor Sociaal Onderzoek van het Nederlandse Volk. In 1948 werd hij, als hoogleraar, tevens directeur van het Sociologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Leiden, van waaruit de genoemde grote onderzoeksprojecten werden geïnitieerd. Van 1938 tot 1959 was Van Heek secretaris van de Nederlandse Sociologische Vereniging, waarbij hij een belangrijk aandeel had in de redactie van het door haar vanaf 1947 uitgegeven Sociologisch Jaarboek . Van 1950 tot 1970 maakte hij tevens deel uit van de redactie van het belangrijke vaktijdschrift Mens en Maatschappij .
Het beeld van Van Heek als 'academisch patroon', als invloedrijk hoogleraar, wordt bevestigd door zijn lidmaatschap, sinds 1965, van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en door zijn lijst van promovendi. Die is niet uitzonderlijk lang, maar van zijn twaalf promovendi werd het merendeel - mede dank zij de snelle expansie van de sociale wetenschappen aan de universiteiten - hoogleraar in de sociologie, onder hen J.A.A. van Doorn, I. Gadourek, H.P.M. Goddijn en P. Thoenes.
Van Heek stelde zichzelf in zijn wetenschappelijk onderzoek hoge normen; standaarden die hij ook aan zijn medewerkers en promovendi oplegde. In het onderwijs kwamen zijn talenten goed tot hun recht in kleine onderzoeksseminars; zijn hoorcolleges voor grote zalen waren veelal minder inspirerend. Van Heeks publieke optreden was gereserveerd te noemen. Mede daardoor, maar vooral wegens zijn onafhankelijke en compromisloze wetenschapsopvatting, was hij niet erg gelukkig met het studentenprotest en de bureaucratische schaalvergroting die zich beide na 1968 binnen de universiteit voordeden.
In 1972, het jaar van zijn emeritaat, verleende de Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg hem een eredoctoraat in de sociale wetenschappen. In dat zelfde jaar keerde hij terug naar Markelo, naar het Twente waarmee hij zijn gehele leven een sterke band had behouden.
P: Bibliografie tot 1972 bij het onder L genoemde artikel van H.P.M. Goddijn, 35-39. Sindsdien verschenen o.a.: Verzorgingsstaat en sociologie. Afscheidscollege... aan de Rijksuniversiteit te Leiden (Meppel [1973]); Actieve euthanasie als sociologisch probleem. Een macro-sociologische verkenning van feiten en samenhangen (Meppel, 1975); Silhouetten en portretten. Twentse mensen uit recent en ver verleden (Hengelo, 1980). Van Heeks belangrijkste artikelen zijn gebundeld in Van hoogkapitalisme naar verzorgingsstaat. Een halve eeuw sociale verandering, 1920-1970 (Meppel, 1973).
L: H.P.M. Goddijn, 'Prof.dr. F. van Heek: zijn werk en betekenis voor de Nederlandse sociologie', in R.F. Beerling e.a., Onderzocht en overdacht. Sociologische opstellen voor prof.dr. F. van Heek. Samengesteld ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar in de empirische sociologie, Rijksuniversiteit te Leiden (Rotterdam, 1972) 1-40; interview door Susanne Piët, in NRC Handelsblad , 22-11-1975; J.K.M. Gevers, 'Herinnering [aan F. van Heek]', in Mens en Maatschappij 62 (1987) 114-118; I. Gadourek, 'Van Heek als socioloog', ibidem 62 (1987) 119-124; W.C. Ultee, 'De kansen, risico's en resultaten van een onderzoeksprogramma: Van Heeks meerledige vraagstelling over mobiliteit', ibidem 62 (1987) 125-130; J.E. Ellemers, 'F. van Heek als socioloog', in Sociologische Gids 34 (1987) 150-158; H. Adriaanse, 'Professor Van Heek en de NSAV', in Sociodrome (1987) afl. 2, 6-7; C.J.M. Schuyt, 'De vorming tot empirisch socioloog', ibidem (1987) afl. 3, 3-6; J. Dronkers, 'Na de Leidse school', in Sociale Wetenschappen 30 (1987) 1-10; J.A.A. van Doorn, in Jaarboek [van de] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1988 (Amsterdam [etc.], 1988) 132-139.
I: Jaarboek [van de] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1988 (Amsterdam [etc.], 1988) 132.
E. Jonker
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 12-11-2013