Holtrop, Marius Wilhelm (1902-1988)

 
English | Nederlands

HOLTROP, Marius Wilhelm (1902-1988)

Holtrop, Marius Wilhelm, econoom en president van De Nederlandsche Bank (Amsterdam 2-11-1902 - Haarlem 1-4-1988). Zoon van Jan August Holtrop, acteur, en Elisabeth Philippina Brouwenstijn (bij notariële akte van 15-6-1867 naamswijziging in Van Gelder), actrice. Gehuwd op 30-8-1926 met Josina Juchter. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren. Na haar overlijden (4-8-1965) gehuwd op 4-10-1966 met Catharina Francisca Maria Peltenburg. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Holtrop, Marius Wilhelm

Marius Holtrop groeide op in een toneelmilieu te Amsterdam. Zijn ouders en talentvolle zusje Marie waren daar als acteurs verbonden aan de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel. Hij bezocht de Eerste Openbare Handelsschool op het Raamplein en werkte vervolgens als boekhouder bij een Amsterdamse drukkerij; in die tijd behaalde hij ook de MO-akte boekhouden. In 1922 behoorde Holtrop tot de eersten die zich lieten inschrijven bij de dat zelfde jaar aan de gemeentelijke universiteit gestichte faculteit der Handelswetenschappen, waar hij op 30 september 1925 het doctoraal examen aflegde. Drie jaar later, op 29 maart 1928, promoveerde Holtrop als eerste in deze faculteit bij prof. H. Frijda op het proefschrift De omloopssnelheid van het geld . Uitzonderlijk was - zeker in die tijd - dat hij op grond van zijn dissertatieonderzoek een tweetal artikelen publiceerde in de internationale vakliteratuur, te weten 'Theories of the velocity of circulation of money in earlier economic literature' (in The Economic Journal , supplement 4 (1929) 503-524) en het opstel 'Die Umlaufsgeschwindigkeit des Geldes' (in Beiträge zur Geldtheorie . Onder red. van F.A. von Hayek (Wenen, 1933) 115-210).

Na zijn militaire dienstplicht te hebben vervuld, aanvaardde Holtrop een tijdelijke werkkring als enquêteur bij de Commissie voor de Economische Politiek, om daarna, in 1929, in dienst te treden bij de Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken te IJmuiden. Het jaar daarop kreeg hij een commerciële functie bij de tot dit concern behorende kunstmestfabriek MEKOG. Vervolgens was Holtrop van 1936 tot 1939 vice-president van Shell Chemical Company in San Francisco, waarna hij in 1939 tot directeur van Hoogovens werd benoemd.

Kort voor zijn vertrek in 1936 naar de Verenigde Staten publiceerde Holtrop een door zijn argumentatie opvallend artikel 'Het moreele argument tegen devaluatie' (in Economisch-Statistische Berichten ( ESB ) (1934) 1096-1098). Hierin bepleitte hij een zakelijke opstelling in het toen gevoerde wisselkoersdebat en wees hij erop dat elke overeenkomst - en dus ook de in wetgeving verankerde wisselkoersafspraak - veranderd kon worden. Holtrop sloot zich tevens aan bij de onder anderen door de Rotterdamse hoogleraren N.J. Polak en G.M. Verrijn Stuart gestichte Vereeniging voor Waardevast Geld, die de voorstanders van een devaluatie van de gulden samenbracht en het officiële beleid van binnenlandse aanpassing bestreed met zakelijke argumenten.

In zijn praktische werk in het bedrijfsleven behield Holtrop ook op andere wijze zijn belangstelling voor monetaire vraagstukken. Dit bleek onder meer uit enkele publikaties die in deze jaren het licht zagen: een preadvies over de oorlogsfinanciering uitgebracht in 1942 voor de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en vooral zijn deelneming aan een studiecommissie gedurende de Duitse bezetting, samen met onder meer J.G. Koopmans, die zich boog over het vraagstuk van de geldsanering na afloop van de oorlog. Het eindrapport, dat de grondslag zou vormen voor de geldsanering door minister van Financiën P. Lieftinck (1945-1952), werd voornamelijk door Holtrop geschreven.

In 1946 werd Holtrop door Lieftinck benoemd tot president van de Nederlandsche Bank, als opvolger van L.J.A. Trip. Daarmee werd hem een zware taak toebedeeld. Hij diende namelijk niet alleen een belangrijke en invloedrijke bijdrage te leveren aan de gezondmaking van de naoorlogse Nederlandse economie, maar ook als bankpresident behoedzaam een weg te vinden in de geheel nieuwe situatie, die was ontstaan door de naasting van de Nederlandsche Bank in 1948. Hij moest immers de centrale bank zien te vrijwaren van politieke beïnvloeding om zich aldus bij de uitvoering van het monetaire beleid van de Nederlandsche Bank te verzekeren van de medewerking van vooral het bankwezen. Wat dit laatste betreft, is overigens de in 1952 aangenomen Wet Toezicht Kredietwezen de wettelijke basis geweest die als stok achter de deur een rol speelde. Zelf heeft Holtrop, bij gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de Nederlandsche Bank in 1964, de metafoor gebezigd van de centrale bank als de loods van wie het Nederlandse Schip van Staat gebruik diende te maken.

Faam en gezag verwierf Holtrop zich door uitwerking van een kwantitatief monetair analysekader, later bekend als de monetaire analyse van de Nederlandsche Bank of het model-Holtrop. Uitgangspunt daarvan was de abstracte zienswijze van het neutrale geld, die in de jaren dertig door J.G. Koopmans werd ontwikkeld. Holtrops aanpak was normatief- analytisch en stelde hem in staat de monetaire verantwoordelijkheden van de verschillende sectoren van de economie vast te stellen. Dit model diende als basis voor de monetaire analyse die sedert 1953 in het door president Holtrop uitgebrachte jaarverslag werd opgenomen, en lokte onmiddellijk een belangrijke discussie uit in het economenblad Economisch-Statistische Berichten van 1954, waaraan, naast Holtrop, ook Koopmans, J. Tinbergen en H.J. Witteveen deelnamen.

De discussie uit 1954 werkte lange tijd door in wat wel is genoemd de tweede ronde in het debat over het Nederlandse monetarisme. De voornaamste drijfveer achter Holtrops voortdurende zoeken naar intellectuele verantwoording van zijn beleid was de diepgewortelde overtuiging dat inflatie het economisch stelsel zou ondermijnen en onrechtvaardig was. Als bankpresident deed Holtrop zich dan ook kennen als een vastbesloten strijder tegen geldontwaarding, zonder zich te bekommeren om zijn populariteit. In deze strijd botste hij soms met de vakbeweging en linkse politieke partijen wegens zijn voorkeur voor een strak geleide loonpolitiek. De onder Holtrops leiding opgestelde jaarverslagen weerspiegelden doorgaans zijn strenge economische opvattingen en bevatten soms, zoals in 1950, een pleidooi voor koopkrachtverlaging, omdat de devaluatie van de gulden met 30 % in 1949 naar zijn oordeel te weinig was geweest.

De grote verdienste van Holtrop was dat hij gedurende zijn 21-jarig presidentschap van de Nederlandsche Bank de grondslag heeft gelegd voor een kwantitatief georiënteerd monetair beleid, terwijl elders in de wereld, vooral onder invloed van Keynesiaans denken, daarvoor nauwelijks aandacht bestond. In dit verband voerde hij in de vroege jaren vijftig het begrip secundaire liquiditeit in, wat toen zonder twijfel binnen de monetaire theorie en het monetaire beleid een novum was. Heel duidelijk bleek Holtrops monetaire beleidsopvatting in zijn verklaring als deskundige voor de Britse Radcliffe-commissie in 1958 en die voor een soortgelijke Canadese financieel-monetair gerichte onderzoekscommissie in 1962. De essentie van zijn denken dienaangaande legde hij vast in een in De Economist (108 (1960) 305-334) gepubliceerde rede, getiteld 'De relatieve verantwoordelijkheid van overheid en centrale bank voor de beheersing van inflatie'.

Holtrop bekleedde uit hoofde van zijn bankpresidentschap tal van nevenfuncties. Zo was hij van 1958 tot 1967 president van de Bank voor Internationale Betalingen te Bazel, gouverneur van het Internationaal Monetair Fonds en 'alternate governor' van de Wereldbank te Washington. In 1964 werd hij voorzitter van het Comité des Gouverneurs van de lidstaten van de Europese Gemeenschap. In eigen land was hij onder meer kroonlid van de Sociaal-Economische Raad en lid van het bestuur van de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek.

Op grond van zijn alom erkende verdiensten werd Holtrop in binnen- en buitenland geëerd met talrijke onderscheidingen. Zo kreeg hij eredoctoraten van de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam in 1963 en van de Universiteit van Bazel in 1967; in 1981 ontving hij de Mr. N.G. Piersonpenning 'op grond van de uitzonderlijke kwaliteit van zijn geschriften'. Sinds 1950 was Holtrop lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Bij deze laatstgenoemde instelling deed hij in een in 1971 uitgesproken mededeling nog een poging zijn bankbeleid econometrisch te rechtvaardigen ('Over de doeltreffendheid van monetaire politiek: Nederlandse ervaringen 1954-1969', in Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen , Afd. Letterkunde. Nieuwe reeks, dl. 34, nr. 4). Het lot wil dat deze poging, die veel kritiek heeft uitgelokt in zowel de binnen- als buitenlandse wetenschappelijke tijdschriften, in feite het einde inluidde van het juist door Holtrop groot geworden Nederlandse monetarisme. Mooi, en wellicht ook wel enigszins autobiografisch, is zijn in De Economist (126 (1978) 449-455) opgenomen rede 'Een terugblik op mr. N.G. Pierson', uit 1978. Hierin beschrijft Holtrop zijn 19e-eeuwse voorganger als bankpresident met aandachtige opmerkzaamheid als een man gedreven door het algemeen belang en zich bewust van zijn maatschappelijke taak.

Na zijn afscheid als president van de Nederlandsche Bank in 1967 trok Holtrop zich vrijwel geheel uit het openbare leven terug. In 1976 trad hij nog eenmaal voor het voetlicht als een van de drie wijze mannen - samen met prof. A.M. Donner en H. Peschar - die belast werden met het onderzoek naar de betrokkenheid van prins Bernhard bij het omkoopschandaal in de zogeheten Lockheed-affaire. De commissie concludeerde dat de prins onzorgvuldig had gehandeld. Voor het overige leefde Holtrop teruggetrokken in zijn woonplaats Bloemendaal en sinds 1986 te Haarlem, waar hij op 85-jarige leeftijd overleed.

Holtrop was een gedreven en energieke persoonlijkheid, die de koopman en de intellectueel in zich verenigde, maar ongemakkelijk was voor zijn omgeving. In zijn optreden droeg hij niet alleen gezag uit, maar schemerde ook een acteur door die zijn rol grondig voorbereidde. Hij bediende zich in zijn optreden graag van een rijke beeldspraak, die het strakke betoog plotseling ontspande en er een zekere levendigheid aan verleende. Zou zijn afkomst hier een rol hebben gespeeld.

A: Dossier-Holtrop in Archief van De Nederlandsche Bank NV te Amsterdam; Dossier-Holtrop in Archief van de Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken te IJmuiden.

P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties: Analyse en beleid. Een en twintig jaarverslagen van De Nederlandsche Bank N.V., 1946-1966 (Amsterdam, 1970); Money in an open economy. Selected papers on monetary policy, monetary analysis and central banking (Leiden, 1972); 'Enige overdenkingen bij Goedharts "Monetair evenwicht in een dynamische volkshuishouding"', in Openbare Uitgaven 13 (1981) 6 (dec.) 330. Een onvolledige bibliografie in 'Dr. M.W. Holtrop', in Orbis Economicus 11 (1967) 2 (sept.) 93-96.

L: Behalve necrologieën in o.a. NRC Handelsblad , 5-4-1988 en 13-4-1988; Het Financieele Dagblad , 6-4-1988, de Volkskrant , 6-4-1988 en J. Zijlstra, in Jaarboek [van de] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1990 (Amsterdam [etc.], 1990) 136-149: E. Damen, in NRC Handelsblad , 27-10-1981; Van liberalisten tot instrumentalisten. Anderhalve eeuw economisch denken in Nederland . Onder red. van A.J. Vermaat [e.a.] (Leiden [etc.], 1987); M.M.G. Fase, 'Dutch monetarism in retrospect', in Twentieth-century economic thought . Onder red. van D.A. Walker (Aldershot, 1989) 187-198; A. Bakker en M.M.P. van Lent, Pieter Lieftinck 1902-1989. Een leven in vogelvlucht (Utrecht [etc.], 1989); E. van Lennep, Emile van Lennep in de wereldeconomie. Herinneringen van een internationale Nederlander (Leiden, 1991); Jelle Zijlstra, Per slot van rekening. Memoires (Amsterdam [etc.], 1992); W.F.V. Vanthoor, Een oog op Holtrop, grondlegger van de Nederlandse monetaire analyse (Amsterdam, 1993); M.M.G. Fase, 'Rise and demise of Dutch monetarism. The Schumpeter - Koopmans - Holtrop connection', in History of Political Economy 26 (1994) 23-38.

I: Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1990 (Amsterdam 1990) 136.

M.M.G. Fase


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013