© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: M.D. Bogaarts, 'Lieftinck, Pieter (1902-1989)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/lieftin [12-11-2013]
LIEFTINCK, Pieter (1902-1989)
Lieftinck, Pieter, minister van Financiën (Muiden (N.H.) 30-9-1902 - 's-Gravenhage 9-6-1989). Zoon van Willem Hendrik Lieftinck, Nederlands hervormd predikant, en Gerarda Johanna van Hoolwerff. Gehuwd op 14-3-1932 met Henriëtte Clasine Aldershoff. Uit dit huwelijk werden 3 dochters geboren. Na echtscheiding (20-4-1954) gehuwd op 4-5-1954 met Elsa van der Voort van Zijp. In dit huwelijk was 1 dochter.
Piet Lieftinck bezocht de MULO en de HBS in Utrecht. Te jong beoordeeld voor de universitaire studie, ging hij eerst een jaar naar een internationale kostschool in het Zwitserse Rolle. Na het aanvullend staatsexamen Grieks en Latijn begon hij in 1919 met de rechtenstudie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. De colleges economie, die hij als eerste bijvak bij prof. C.A. Verrijn Stuart volgde, hadden daarbij al spoedig zijn grootste belangstelling. Naast activiteiten als corpslid, besteedde Lieftinck ook veel vrije tijd aan studie van de sociale beweging en de houding die door christenen in de sociale kwestie kon worden aangenomen. Een belangrijke rol in zijn denken dienaangaande speelde de Nederlandsche Christen-Studenten Vereeniging. Op 4 oktober 1927 behaalde hij het doctoraal examen.
Na de militaire dienst, in 1927/1928, rondde Lieftinck zijn studie af door het schrijven van een dissertatie over concentratieprocessen in de Amerikaanse industrie. Met een beurs van de Rockefeller Foundation kon hij daarvoor in 1929/1930 onderzoek verrichten in de Verenigde Staten. Op 10 december 1931 promoveerde Lieftinck bij prof. Verrijn Stuart cum laude op het proefschrift Moderne struktuurveranderingen der industrie in de Vereenigde Staten van Amerika .
Sinds 1931 was Lieftinck werkzaam op het departement van Handel en Nijverheid, onder meer als secretaris van de Economische Raad. Drie jaar later volgde zijn benoeming tot hoogleraar in de economie, het geld-, crediet- en bankwezen, en de handelspolitiek aan de Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam. Op 11 oktober 1934 aanvaardde hij deze leeropdracht met het uitspreken van een rede over De toekomst der wereldmarkthuishouding . Hierin wees Lieftinck op de noodzaak de internationale economie meer aan regels te onderwerpen, ten einde een geleidelijke aanpassing aan de zich wijzigende wereldmarktverhoudingen mogelijk te maken. Een groter overheidsingrijpen was daarbij naar zijn mening onvermijdelijk. Over deze nieuwe oriëntatie in de economie heeft Lieftinck in de jaren dertig nog enkele malen zijn licht laten schijnen, zoals in de redevoering De toekomst onzer monetaire politiek , die hij in 1935 uitsprak voor een conferentie van de Christelijk-Historische Unie (CHU), de politieke groepering waarvan hij, gezien zijn achtergrond vrijwel vanzelfsprekend - kritisch - lid was geworden. In deze rede hield hij een pleidooi voor een monetair beleid, waarbij stilliggend kapitaal koopkracht en werk zou genereren. Vooral werkloosheidbestrijding zag hij als een dwingende sociale plicht.
Met deze inzichten behoorde Lieftinck tot degenen binnen de CHU die het oneens waren met de steun van de partij aan de sociaal-economische 'aanpassings'-politiek van de confessioneel-liberale kabinetten-Colijn (1933-1939). Lieftinck pleitte niet alleen binnen de partij voor een nieuwe aanpak, maar was kort voor de Tweede Wereldoorlog ook betrokken bij gesprekken met vernieuwingsgezinden in andere groeperingen: in Bentveld met de sociaal-democraten en te Woudschoten in het kader van de Beweging Versterking der Nederlandsche Gemeenschap.
In de meidagen van 1940 diende Lieftinck als reserveofficier bij de artillerie. Na de demobilisatie werd hij in oktober 1940 als zogeheten Indische gijzelaar door de Duitse bezetter gevangen genomen. Zijn verblijf in de kampen te Buchenwald, Haren en Sint-Michielsgestel besteedde hij actief aan het beraad over de politieke en sociaal-economische vernieuwing van Nederland na de bevrijding. Als zodanig behoorde hij tot de initiatiefnemers van de Nederlandsche Volksbeweging. Lieftinck stond een op zakelijke scheidslijnen opgetrokken partijbestel voor, een leidinggevende rol van de overheid in de economie en een inrichting van het parlement met een economische kamer naast één politieke kamer.
Toen hij in de zomer van 1942 vanuit zijn gijzeling door de Duitsers in hernieuwde krijgsgevangenschap werd weggevoerd, had Lieftinck faam verworven als een der vernieuwers in het protestants-christelijke kamp. Door zijn bijdragen aan het beraad over de toekomst van het land en door zijn colleges in gevangenschap had hij indruk gemaakt op medegijzelaars als de socialist W. Drees en de vrijzinnig-democraat W. Schermerhorn. De rest van de oorlog sleet Lieftinck in krijgsgevangenenkampen te Lissa, Schildberg en Neubrandenburg. Daar werkte hij, het manuscript in een koekblik van kamp tot kamp meeslepend, onverdroten voort aan een publikatie over monetaire beginselen, waarin hij aan het slot voorwaarden noemde waaronder een gouden standaard weer zou kunnen functioneren. Het boek zou in 1946 onder de titel Inleiding tot de geldtheorie verschijnen.
Na zijn terugkeer in het bevrijde vaderland deden de formateurs Drees en Schermerhorn bij de formatie van het 'koninklijke' kabinet van herstel en vernieuwing een beroep op Lieftinck de zware post van minister van Financiën op zich te nemen. Op 24 juni 1945 trad hij als zodanig aan. Hoewel beoogd om als vernieuwingsgezinde CHU'er de brede, extraparlementaire vertegenwoordiging van diverse politieke richtingen binnen dit kabinet te schragen, zou Lieftinck zijn partij niet lang trouw blijven. Toen de CHU zich buiten de partijvernieuwing plaatste, trad Lieftinck toe tot de in februari 1946 opgerichte Partij van de Arbeid (PVDA).
Het optreden van Lieftinck als doorbraak-socialistische minister van Financiën in het bijzondere kabinet-Schermerhorn-Drees (1945-1946), het rooms-rode kabinet-Beel (1946-1948) en de brede-basiskabinetten-Drees I en II (1948-1952) is succesvol geweest. Lieftinck zat op een sleutelpost, waardoor zijn naam onverbrekelijk verbonden blijft met een reeks besluiten, wetten en maatregelen die voor het herstel van het land noodzakelijk waren en de basis hebben gelegd voor een snelle welvaartsgroei en kostbare sociale voorzieningen.
Lieftincks eerste huzarenstuk betrof de geldzuivering via geldblokkades en gecontroleerde geldtoewijzing - het befaamde 'tientje van Lieftinck' - en geldvrijgave na bijzondere belastingheffing. Deze maatregelen waren nodig om de in de oorlog gezwollen geldhoeveelheid aan te passen aan de beschikbaarheid van goederen en daarmee snel stijgende inflatie, zwarte handel en sociale onrust te vermijden, alsook om de oorlogswinstmakers te kunnen treffen. Alleen zo kon de oorlogsschade zonder financiële chaos worden vergoed. De sanering van de begroting daarentegen kon hij in deze eerste naoorlogse jaren nog niet verwezenlijken in verband met de bijzondere, voor de wederopbouw noodzakelijke uitgaven, het (te) grote ambtenarenapparaat, de geringe economische bedrijvigheid en de administratieve chaos.
Toch zocht Lieftinck als minister van Financiën naar wegen om de uitgaven van de staat te verlagen en dwong hij de overige bewindslieden op basis van de door hem ingevoerde herziening van de Comptabiliteitswet en begrotingssystematiek een straffe begrotingsdicipline af. De gesprekken tussen Lieftinck en zijn afzonderlijke collega's naar aanleiding van het opstellen van de Rijksbegroting waren meestal een postgewijze uitputtingsslag, die de eerste glansrijk won. Daarnaast was Lieftinck echter ook bereid extra lasten voor het Rijk aan te gaan (participatie in de Herstelbank en de KLM), wanneer de economische bedrijvigheid daarmee gediend was, alsmede om de - zeker door de socialisten - voor wenselijk gehouden sociale voorzieningen te treffen (Noodvoorziening Ouden van Dagen (1947)). Ten einde zijn bezuinigingspolitiek tegenover het parlement kracht bij te zetten, verantwoordde Lieftinck zijn beleid kort na de oorlog op eigenzinnige wijze: de situatie van de staatskas werd door hem zo somber mogelijk voorgesteld, waarbij hij de grenzen van zijn verantwoordingsplicht niet al te krap trok. Ook het dreigement de portefeuillekwestie te stellen schuwde hij niet.
Met anderen - socialisten zowel als katholieken - was Lieftinck ervan overtuigd dat voor een optimaal sociaal-economisch beleid en als middel om de bankbalans te saneren nationalisatie van De Nederlandsche Bank NV onafwendbaar was. Deze 'naasting' ging in 1948 gepaard met de invoering van een nieuwe Bankwet, waarin de positie van de centrale bank werd vastgelegd. De, eveneens onder Lieftincks leiding tot stand gekomen, wet Toezicht Credietwezen uit 1952 sloot hierop aan.
Van belang waren verder Lieftincks inspanningen de deviezenvoorziening met het oog op de wederopbouw van het land veilig te stellen. Bij een bezoek aan de Verenigde Staten in het voorjaar van 1946 wist hij de bestuurders van de Export-Import-Bank over te halen 200 miljoen dollar te lenen, waarmee Nederland de periode 1946/1947 door kon komen; de lening van augustus 1947 van de Wereldbank ten bedrage van 195 miljoen dollar bracht uitkomst voor het daaropvolgende jaar. De Marshall-hulp sloot hierop naadloos aan, al deed Lieftinck zijn reeds in het kamp verworven bijnaam 'Piet Paniek' eer aan toen eind 1947 deze hulp nog ver weg leek.
Vanuit zijn centrale positie had Lieftinck ook bemoeienis met het Indonesische vraagstuk. Weliswaar was hij een voorstander van nieuwe verhoudingen in en met Indonesië, maar hij hechtte grote waarde aan de financieel-economische uitwerking - vooral wat de regeling van de schuldverplichtingen betreft - van het Akkoord van Linggadjati, dat Nederland in november 1946 met de Republiek Indonesië had gesloten. Nadat Lieftinck eerst zijn vertrouwen had uitgesproken in de kansen dat 'Linggadjati' de basis kon vormen voor verdere overeenstemming, had hij later geen moeite met politionele acties op het moment dat het Akkoord kennelijk niet door de republikeinen werd nagekomen. Toen uiteindelijk in december 1949 de soevereiniteit aan de Indonesische federatie werd overgedragen, bleek hoe sterk de Nederlandse financiële toestand dank zij de inspanningen van de minister van Financiën en zijn staf was geworden: hij kon tegenslagen als de weigering tot schuldaflossing en de teloorgang van de oude en zeer winstgevende financieel-economische banden tussen beide landen lijden.
Hoewel Lieftinck zich als een voorbeeldig coalitieminister heeft gedragen en binnen het kabinet en in het parlement de nodige steun ondervond voor zijn beleid, moest hij tegen de achtergrond van een binnen enkele jaren hersteld land merken dat zijn recept voor crisisbeheersing door middel van drastische overheidscontroles steeds minder aansloeg. Toen hij op 1 juli 1952 zijn ministerschap na zeven jaar afsloot, kon echter niemand hem de resultaten van zijn beleid betwisten: de inflatiespiraal was vermeden, het staatsbudget was gesaneerd en de betalingsbalans was positief geworden. Niet zonder reden zou Lieftinck later met trots op zijn werk terugblikken, zoals in The post-war financial rehabilitation of The Netherlands ui 1973.
Na zijn ministerschap gebruikte Lieftinck zijn ervaring van 1952 tot 1955 als Special Representative voor de Wereldbank in Turkije, Syrië en Jordanië en daarna, van 1955 tot 1971, als Executive Director van deze bank. Tevens was hij van 1955 tot 1976 Executive Director bij het Internationale Monetaire Fonds. Hij trad op als adviseur van de Surinaamse regering in 1958 en van de KLM in 1963. Sinds 1954 woonde Lieftinck in Washington. In 1987 keerde hij terug naar Nederland en vestigde zich in Den Haag, waar hij de laatste jaren van zijn leven doorbracht.
Gedurende zijn verblijf in het buitenland had Lieftinck het contact met Nederland behouden en was hij de politieke en financieel-economische ontwikkelingen hier blijven volgen. De inmiddels tot een nationale figuur uitgegroeide oud-minister raakte zelfs nog als informateur betrokken bij de kabinetsformatie van 1956. In april 1971 bedankte Lieftinck voor het lidmaatschap van de PVDA, vrijwel gelijktijdig met de door hem zeer gerespecteerde oud-premier Drees, en trad hij toe tot de sociaal-democraten oude stijl, DS'70. Zijn bezwaren golden de door Nieuw Links binnen de PVDA gedicteerde confrontatiepolitiek tegenover de confessionelen, de terugkeer tot sociaal-economische dogma's als socialisatie en de als spilziek beoordeelde financiële voornemens.
In de nationale geschiedenis zou men Lieftinck in de 20e eeuw de plaats kunnen geven die in de 19e eeuw F.A. van Hall heeft bekleed: de persoon die met vaste hand de noodzakelijke financiële maatregelen wist door te voeren om het land voor een catastrofe te behoeden. Op financieel-economisch gebied verbond Lieftinck oude met nieuwe ideeën, zoals hij ook op dit terrein zijn eigen sterk ethisch gekleurde christelijke beginselen wist te koppelen aan nieuwe politieke inzichten en aldus naar middelen zocht om tot een sociale herordening te komen. Dat hij daarbij in de presentatie van zijn beleid tamelijk professoraal en - tegenover het parlement - soms wat hooghartig optrad, gaf voer aan oppositie en karikaturisten. Wie de gulden en de rijkskas redt, wordt in Nederland echter veel vergeven.
P: Een volledige bibliografie in het onder L genoemde werk van Bakker en Van Lent, 251-255.
L: Behalve herdenkingsartikelen o.a. door Jan Joost Lindner, in de Volkskrant , 12-6-1989; Hans Buddingh, in NRC Handelsblad , 12-6-1989; W. Drees jr., ibidem , 15-6-1989; H.O.C.R. Ruding, ibidem , 15-6-1989 o.a.: G.E. van Walsum, 'Lieftinck ... Een karakteristiek van de mens, de econoom en de politicus', in Vrij Nederland , 26-1-1952; A.A. van Ameringen e.a., Onder Lieftinck's bewind. Het financieel-economisch beleid na de oorlog (Amsterdam, 1952); F.J.F.M. Duynstee en J. Bosmans, Het kabinet Schermerhorn-Drees, 24 juni 1945 - 3 juli 1946 (Assen [etc.], 1977) vooral 325-408; A. Heertje, 'Piet Lieftinck', in Elseviers Weekblad , 15-4-1978; Madelon de Keizer, De gijzelaars van Sint Michielsgestel. Een elite-beraad in oorlogstijd (Alphen aan den Rijn, 1979); Sytze van der Zee, De gouden hoek van Buchenwald. Gesprekken met oud-gevangenen (Alphen aan den Rijn, 1982) 76-85; interview door Sytze van der Zee, in NRC Handelsblad , 25-9-1982; interview door John Jansen van Galen, in Haagse Post , 18-1-1986; A. Bakker en M.M.P. van Lent, Pieter Lieftinck 1902-1989. Een leven in vogelvlucht (Utrecht [etc.], 1989); M.D. Bogaarts, De periode van het kabinet-Beel 3 juli 1946 - 7 augustus 1948 Band B ('s-Gravenhage, 1989) vooral 819-1218; J.M.M.J. Clerx, 'Het begrotingsbeleid van Lieftinck', in Politiek(e) Opstellen 9 (1989) 57-82; M.D. Bogaarts, 'Lieftinck en de druk op de Indische ketel, 1946-1947', ibidem 10 (1990) 57-83; Emile van Lennep, Emile van Lennep in de wereldeconomie. Herinneringen van een internationale Nederlander (Leiden, 1991); Het kabinet-Drees-Van Schaik (1948-1951) . Onder red. van P.F. Maas (2 dln.; Nijmegen, 1991-1992); Jelle Zijlstra, Per slot van rekening. Memoires (Amsterdam [etc.], 1992).
I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Foto: Charles Breijer; Collectie ANEFO; Lieftinck in februari 1946].
M.D. Bogaarts
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 12-11-2013