Lievegoed, Antonius Johannes (1880-1946)

 
English | Nederlands

LIEVEGOED, Antonius Johannes (1880-1946)

Lievegoed, Antonius Johannes, journalist en overheidsvoorlichter (Amsterdam 31-12-1880 - Zeist 27-6-1946). Zoon van Bernardus Cornelis Johannes Lievegoed, mosterdfabrikant, en Engelina Schröder. Gehuwd op 30-7-1903 met Maria Isabella van Buren Schele. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren. afbeelding van Lievegoed, Antonius Johannes

Lievegoed bezocht in Amsterdam de HBS en handelsschool en vatte toen het plan op in de journalistiek in plaats van de handel te gaan. In 1898 begon hij als volontair bij de Amsterdamsche Courant; aanvankelijk deed hij daarnaast halve dagen vertaalwerk op het Russische consulaat. Na korte tijd ervaring te hebben opgedaan bij het persbureau van Timmers, dat bijna de gehele provinciale pers bediende, vertrok Lievegoed in 1901 naar Deli om daar redacteur van de Sumatra Post te worden.

Op 24-jarige leeftijd werd Lievegoed hoofdredacteur. Voorjaar 1914 keerde hij, veel levenswijsheid en journalistieke ervaring rijker, terug om op de nachtredactie buitenland van de Nieuwe Rotterdamsche Courant te werken. Hij was daar tot eind 1916 een behulpzame en deskundige collega voor buitenlandse correspondenten die tijdens de Eerste Wereldoorlog verlegen zaten om betrouwbaar nieuws. Eind januari 1917 vertrok Lievegoed via de Verenigde Staten opnieuw naar Nederlands-Indië, dit keer om er hoofdredacteur en waarnemend directeur van het dagblad De Locomotief te worden. Onkreukbaarheid, strijdbaarheid en sociale bewogenheid zouden hem kenmerken. Zonder angst voor tegenspraak uit uiterst rechtse kringen ijverde Lievegoed voor de sociale en culturele verheffing van de inheemse bevolking, alsmede voor de decentralisatie van het bestuur. Ook bestreed hij de uitwassen van het nieuwsmonopolie van het persbureau Aneta in Nederlands-Indië. Bij zijn afscheid van De Locomotief schreef zijn collega van de Indische Courant (10-11-1925) het volgende: 'Lievegoed was in de Indische journalistiek een aparte figuur in zooverre hij er steeds naar streefde om in isolement zijn kracht te zoeken. Wars van elke journalistieke coalitie, bijna angstig voor de geringste aanraking met een groep of partij, die rechtstreeks dan wel zijdelings pogingen deed om de Loc. in haar gareel te spannen, streefde hij er steeds naar om de problemen van den dag zoo onbevangen mogelijk in beschouwing te nemen'.

Eind 1925 verliet Lievegoed de Indische journalistiek en samenleving, eigenlijk met de gedachte in Leiden rechten te studeren. Hij werd echter opnieuw benoemd bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant, dit keer om de Indische rubriek te verzorgen. Daarbij bleef hij op grond van zijn ervaring in de Oost zijn uiterste best doen de betrekkingen tussen moederland en kolonie te verbeteren. Als secretaris van het Indisch Genootschap in Den Haag en redacteur van het blad van deze vereniging begon hij in verscheidene tijdschriften over zijn specialisme te publiceren. Bovendien hield de bezinning op de grondslagen en praktijk van de journalistiek hem bezig.

Op grond van zijn deskundigheid op het gebied van de pers in binnen- en buitenland was Lievegoed de aangewezen persoon om een rol te spelen bij de introductie van de perswetenschap aan de Leidse universiteit. Op initiatief van het Leidsch Universiteits-Fonds, mede dank zij de rechtsgeleerde C. van Vollenhoven, werd Lievegoed - overigens na onverkwikkelijke intriges van andere leidende persfiguren die op een heuse bijzondere leerstoel voor zichzelf aasden - belast met de opdracht jaarlijks 'een reeks wetenschappelijke voorlezingen over de studie van het dagbladwezen' te houden. Op 9 oktober 1931 sprak Lievegoed zijn openbare les, getiteld Dagbladwezen en dagbladstudie, uit. Achteraf kon men vaststellen dat de keuze voor Lievegoed een juiste keuze is geweest. Tot 1939, toen de internationale spanningen hem bij zijn hoofdtaak volledig in beslag namen, zou hij in Leiden zijn colleges geven.

Intussen was Lievegoed met ingang van 1 januari 1934 chef geworden van de op die datum ingestelde Regeeringspersdienst, ondergebracht bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. De oprichting van deze dienst was een uitvloeisel van het rapport uit 1932 van een commissie onder voorzitterschap van de Rotterdamse hoogleraar in het volkenrecht J.P.A. François, waarvan ook Lievegoed lid was geweest. In haar rapport had deze commissie vastgesteld dat nog veel ontbrak aan de voorlichting omtrent Nederland in het buitenland. Zonder zich te mogen lenen als werktuig van politieke propaganda zou de persdienst zo objectief mogelijk inlichtingen kunnen verschaffen over vooral overheidsmaatregelen waarvan een onjuiste interpretatie afbreuk kon doen aan het landsbelang.

Lievegoed heeft zich onder moeilijke omstandigheden en onder het kritisch toezicht van de Tweede Kamer op een voortreffelijke wijze van zijn delicate taak gekweten. Het vertrouwen dat hij onder journalisten genoot, stelde hem gemakkelijk in staat informeel tot afspraken te komen over het wel of niet publiceren van met het oog op de neutraliteitspolitiek gevoelige berichten. Hij moest niet zelden een ware eierdans uitvoeren, belangen van de overheid en die van de journalistiek tegen elkaar afwegend.

De inval van de Duitsers in mei 1940 maakte een einde aan deze functie, en vijf maanden later behoorde hij tot de zogeheten Indische gijzelaars die in het concentratiekamp Buchenwald belandden. Daar overkwam hem een ongeluk, dat tot zijn vervroegde vrijlating leidde. De gevolgen van het kamp en het ongeval zou hij nooit geheel te boven komen. Opnieuw door de Duitsers gezocht heeft hij zich tijdens de oorlog ook nog in Amsterdam opgehouden, waar hij in opdracht van het College van Vertrouwensmannen contact met de illegale pers legde.

Kort na de bevrijding moest Lievegoed de teleurstelling verwerken dat hij zijn zelfstandige positie van regeringsvoorlichter niet opnieuw kon innemen: hij verkreeg eervol ontslag bij de overheid per 1 januari 1946 en aanvaardde, voor de derde keer, een redacteurschap bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant, voor de rubriek overzeese gebiedsdelen, en het lag in de bedoeling ook de colleges in Leiden te hervatten. Door zijn dood, een half jaar later, kwam het daar niet meer van.

Tijdens zijn leven werd Lievegoed verscheidene keren in Nederland en het buitenland onderscheiden, en in de persreacties op zijn overlijden werd hij geëerd als een om zijn kwaliteiten als mens en journalist algemeen geacht collega.

A: Collectie-Lievegoed bij de Stichting Het Nederlands Persmuseum te Amsterdam, alsmede in het archief van het Leids Universiteits-Fonds in het Gemeentarchief te Leiden.

P: Behalve de talrijke publikaties bewaard bij de Stichting Het Nederlands Persmuseum te Amsterdam, het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam en de bibliotheek van de Stichting Het Persinstituut te Amsterdam o.a.: 'Het recht van verweer in de pers', in De Locomotief, 9-4-1919; ibidem, 16-4-1919; 'Vijf jaren landvoogdij', ibidem, febr./mrt. 1921; Indische journalistiek. Rede ... ([S.l.] 1926); 'Het sentiment in de koloniale politiek', in Indisch Genootschap. Vergadering van Vrijdag 20 Januari 1928, 1-18; 'De journalistiek in Indië, 50 jaar geleden en thans', in De Indische Gids 51 (1929) I, 199-203; 'Dagbladwezen', in Leidsch Universiteitsblad, 6-10-1933; 'De wetenschap van het dagbladwezen', in De Journalist. Orgaan van de Nederlandsche Journalistenkring, 10-10-1933; 'Taak en rol van de pers in onzen tijd', in Volksontwikkeling 17 (1936) 237-247.

L: H.G. Cannegieter, in Morks-Magazijn 36 (1934) I, 1-11; M. Schneider, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1946-1947 (Leiden, 1948) 87-92. Hierop een 'Verbetering' van J. Steur, ibidem 1947-1949 , 204, die vervolgens weer werd gecorrigeerd op inlegvel 204a-204f; J. Hemels, De journalistieke eierdans. Over vakopleiding en massacommunicatie (Assen, 1972) 59-70; idem, Van perschef tot overheidsvoorlichter: de grondslagen van overheidsvoorlichting (Alphen aan den Rijn, 1973); W. Otterspeer, 'De kwestie Lievegoed of het eerste lectoraat in de journalistiek te Leiden', in Jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken 1989 (Leiden [s.a.]) 155-168; Kwartiermakers voor communnicatiegeschiedenis. Een hommage aan dr. Maarten Schneider bij gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag . Onder red. van Joan Hemels (Amsterdam, 1993).

I: J.A. Baggerman en J.M.H.J. Hemels, Verzorgd door het ANP. Vijftig jaar nieuwsvoorziening (Utrecht [etc.], 1985) 68.

J.M.H.J. Hemels


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013