Ligthart, Gerard Jan (1859-1916)

 
English | Nederlands

LIGTHART, Gerard Jan (1859-1916)

Ligthart, Gerard Jan, pedagoog (Amsterdam 11-1-1859 - Laag Soeren (Gld.) 16-2-1916). Zoon van Cornelis Ligthart, kantoorbediende, later kruidenier en afslager, en Anna Margaretha van Spall. Gehuwd op 30-12-1886 met Rachel Maria Cachet (wijziging geslachtsnaam bij uitspraak Arr.Rb. te Amsterdam van 5-12-1901 in Lion Cachet), onderwijzeres. Uit dit huwelijk werden, behalve 1 zoon die jong overleed, 2 dochters geboren. afbeelding van Ligthart, Gerard Jan

Jan Ligthart groeide op in de Amsterdamse Jordaan, waar zijn ouders een kruidenierswinkel waren begonnen, nadat zijn vader als lijder aan epilepsie eerder uit verschillende betrekkingen was ontslagen. Toen deze ook als winkelier mislukte, kreeg hij een baantje bij een venduhuis. Zijn echtgenote en oudste dochter wisten het gezin op een mager inkomen draaiende te houden. Van jongs af had Jan een zwakke gezondheid - hartkloppingen, hoofdpijn, oorsuizingen, benauwdheden -, die hem de rest van zijn leven parten zou blijven spelen. Terwijl zijn broers de ambachtsschool bezochten, werd hij zelf op twaalfjarige leeftijd kwekeling. Tot 1885 bleef Ligthart werkzaam in het Amsterdamse onderwijs. Hij ontmoette er zijn latere echtgenote Marie, een onderwijzeres. Zij kwam uit een tot het christendom overgegaan joods gezin. Maries vader verzette zich lang tegen haar verbintenis met Ligthart, omdat deze het doopsgezinde geloof de rug had toegekeerd uit afkeer van elke kerkelijke dogmatiek.

In 1885 behaalde Ligthart het examen voor schoolhoofd en werd hij aangesteld aan een volksschool in de Haagse Tullinghstraat, waar hij tot zijn dood werkzaam zou blijven. Hier ontwierp en verwezenlijkte Ligthart zijn 'zaakonderwijs'. Hij wilde de kinderen confronteren met 'de zaken' in de levende werkelijkheid in plaats van hen feitjes te laten memoriseren uit schoolboeken. De eigen omgeving van leerlingen diende als uitgangspunt van kennisverwerving; zelfwerkzaamheid was een didactisch hoofdprincipe. Met deze ideeën en praktijken trad Ligthart naar voren als een voortrekker van de 'Nieuwe-Schoolbeweging', die omstreeks de eeuwwisseling in Nederland opkwam. Pas tussen 1905 en 1911 zou Ligthart ertoe komen zijn denkbeelden over het zaakonderwijs vast te leggen in een vierdelige onderwijzershandleiding, getiteld Het volle leven . Tevoren beschouwde hij handleidingen namelijk als een belemmering voor schoolmeesters bij de vrije vormgeving van hun onderwijs.

Op verzoek van uitgeverij J.B. Wolters ontwierp Ligthart vanaf 1898 een serie leesboekjes, die in overleg met hem werden geschreven door R. Scheepstra en geïllustreerd door C. Jetses. De bekendste zijn De wereld in! (1898), het als 'Ot en Sien' bekend geworden Nog bij moeder (1905), Pim en Mien (1907/1908), en het in Nederlands-Indië gesitueerde Blond en bruin (1912). Met Scheepstra en Jetses bewerkte Ligthart ook een zestal leesboekjes bij het leesplankje van M.B. Hoogeveen: de 'Hoogeveentjes' uit 1908. Al deze boekjes onderscheidden zich van de indertijd gebruikelijke kinderlectuur, doordat zij in eenvoudige, direct aansprekende taal de belevingswereld van kinderen zelf tot uitgangspunt namen; hieraan dankten zij hun grote populariteit.

Ligthart was actief betrokken bij de emancipatiebeweging van onderwijzers die rond de eeuwwisseling de schoolmeesterlijke vrijheid hoog in het vaandel voerde. Van 1894 tot 1897 was hij hoofdbestuurslid van het Nederlandsch Onderwijzersgenootschap, en hij stimuleerde de oprichting van een Haagse afdeling van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers. Omstreeks 1900 ontstond er echter een verwijdering tussen Ligthart en deze vakbonden, omdat die zich naar zijn mening te eenzijdig concentreerden op belangenbehartiging en professionele vrijheid en voorbijgingen aan de behoeften van de schoolkinderen en de noodzaak tot pedagogische vernieuwing.

Zijn ervaringen met de strijd tussen verschillende facties binnen de onderwijzersbeweging - een afspiegeling van de wijze waarop vele (partij-)politieke bewegingen zich in diezelfde tijd ontwikkelden - maakten Ligthart nog sterker dan voorheen afkerig van elk dogmatisme en partijvorming. Zijn meeste sympathie ging uit naar sociale bewegingen, zoals de vrouwenbeweging, de 'koloniebeweging', bewegingen voor drankbestrijding, niet-roken, dierenbescherming en reformkleding. Hij bezocht Frederik van Eedens kolonie 'Walden', was lid van de Vereeniging Gemeenschappelijk Grondbezit en steunde als adviseur de 'Humanitaire School' van de christen-anarchistische Internationale Broederschapskolonie.

Vanaf 1897 probeerde Ligthart, als tijdschriftredacteur, de gedachtenwisseling te stimuleren tussen verschillende politieke, religieuze en pedagogische gezindten. In dat jaar begon hij met E. Heimans en C.F.A. Zernike het opvoedkundige tijdschrift Oud en Nieuw . In 1899 vroeg uitgeverij Wolters hem een nieuw blad te verzorgen: School en Leven. Weekblad voor Opvoeding en Onderwijs in School en Huisgezin , dat hij tot zijn dood zou redigeren. Met dit tijdschrift richtte Ligthart zich tot onderwijzers èn ouders. Hij riep op tot een doorbreking van afscheidingen tussen school, gezin en maatschappij; pleitte voor herziening van de autoriteitsverhoudingen tussen schoolhoofden, onderwijzers, ouders en kinderen; en ageerde hevig tegen lichaamsstraffen. Daarnaast stimuleerde hij onder meer de belangstelling voor kunst. Zelf bezocht hij in Den Haag lezingen van de befaamde kunstpedagoog H.P. Bremmer. Tussen 1885 en 1900 doceerde hij Nederlandse letterkunde aan de Haagse Rijksnormaallessen. Ook publiceerde hij over literatuur. Zo boekte hij groot succes met zijn exegese van Van Eedens 'De kleine Johannes' (in Ligthart, Letterkundige Studiën I (1902)), een werk dat reeds op jonge leeftijd een diepe indruk op hem had gemaakt.

Het grote aantal activiteiten dat Ligthart ten toon spreidde, vergde vaak te veel van zijn zwakke lichamelijk gestel. Bij een ernstige overspannenheid in 1902 zocht hij voor School en Leven de redactionele medewerking van R. Casimir, die psychologie en filosofie studeerde bij de Groningse hoogleraar G. Heymans. In samenwerking met Casimir ging Ligthart een dialoog aan met de toenmalige modern-wetenschappelijke visies op de opvoedkunde. Zo ontstond in 1905 bijvoorbeeld in School en Leven de artikelenserie 'Over opvoeding' (onder de titel 'Beschreven bladen' verschenen in Over opvoeding I (1907) 79-165).

Ligthart had een schare toegewijde bewonderaars, maar kreeg vanaf omstreeks 1905 ook vaak forse kritiek op zijn standpunten inzake onderwijsvernieuwing en gezagsverhoudingen. Vooral Th.J. Thijssen, de woordvoerder van de militante jongere onderwijzersgeneratie, stelde zich hiertegen teweer. Thijssen hechtte meer aan de positie van de schoolmeester als autoriteit. Bovendien vond hij Ligtharts zaakonderwijs te intellectualistisch voor kinderen, en een bedreiging van de didactische vrijheid van onderwijzers. Desondanks hield Ligthart vast aan zijn zaakonderwijsideeën.

In Ligtharts algemeen pedagogische gedachtenvorming traden omstreeks 1905 echter veranderingen op. Voor die tijd excelleerde hij in speelse, ironiserende provocaties, gericht tegen een 'schijnbeschaving' die gebaseerd was op formalistische geboden en morele ideaalbeelden, die niemand werkelijk kon naleven. Met dit relativisme, dat geen onderscheid maakte tussen goed en kwaad, tussen waarheid en onwaarheid, haalde hij zich evenwel de verontwaardiging op de hals van zijn publiek, dat duidelijke morele richtlijnen gehandhaafd wilde zien. Na een uitvoerige discussie in 1904 conformeerde Ligthart zich hieraan. Vanaf dat moment begon hij het ideaal van de zelfverloochende liefde als pedagogische richtlijn uit te werken.

Deze moraliserende tendentie in Ligtharts theorieën kan ook in verband worden gebracht met een groot ongeluk dat hem in zijn persoonlijk leven trof: het overlijden, in juni 1905, van zijn negenjarige zoon Jan aan een bloedvergiftiging. In deze op alle fronten moeilijke jaren kenmerkte Ligtharts pedagogische gedachtenontwikkeling zich door een toenemende mate van zelfkritiek en een worsteling met onzekerheden op levensbeschouwelijk vlak. Dit leidde ertoe dat hij tussen 1905 en 1908 terugkeerde naar het christelijk geloof dat hij in zijn jongelingsjaren had afgezworen. Het probleem van het menselijk onvermogen tot de voor deze levenshouding vereiste zelfopoffering te komen, bleef hem echter bezighouden. Sinds 1910 dacht hij de concrete belichaming van dit ideaal vooral te vinden in de persoonlijkheid van de vrouw, met haar zelfverloochenende moederliefde. Het levende bewijs daarvan meende hij te zien in de vrouwen om hem heen, in de eerste plaats zijn moeder en zijn echtgenote.

In zijn voortgaande dialoog met Casimir en anderen confronteerde Ligthart zijn lezerspubliek in de loop der jaren met verschillende visies op de verhouding tussen wetenschap en kunst, objectiviteit en subjectiviteit, empirisch onderzoek en ervaringskennis. Veel nadruk begon hij te leggen op de grenzen, maar vooral ook de mogelijkheden, van introspectie als kennisbron, en in de geest daarvan schreef hij in 1913 zijn Jeugdherinneringen (19e dr., met een inleiding van H. Nieuwenhuis; 1966).

Voor Ligtharts ideeën en zijn onderwijspraktijk was inmiddels ook een internationale belangstelling ontstaan. In 1905 bezocht de Zweedse Ellen Key Ligtharts school. Ook andere Scandinavische pedagogen trokken naar Den Haag, en in 1910 en 1914 maakte Ligthart zelf tournees door Zweden en Noorwegen. Van de eerste reis deed hij in 1911 verslag in zijn boek In Zweden . Sinds 1907 vertolkte de Belg Edward Peters Ligtharts gedachtengoed in het Frans. Vertalingen in vele andere talen volgden, en een toenemende stroom buitenlanders bezocht de Tullinghstraat, waaronder in 1910 een delegatie Russen en in 1912 de Zwitserse pedagoog E. de Claparède. Deze laatste wees op de grote verwantschap tussen zijn werk en dat van de Amerikaan John Dewey. Zo fungeerde Ligthart als de Nederlandse vertegenwoordiger van de moderne opvoedkundige beweging - vaak als reformpedagogie aangeduid -, die toentertijd in heel Europa en de Verenigde Staten opkwam.

In Nederland zelf trad Ligthart geregeld op als onderwijsadviseur, onder meer in Den Haag bij de oprichting van het (eerste) Nederlandsch Lyceum in 1909. Vier jaar later vroeg koningin Wilhelmina hem als supervisor op te treden over het onderwijs van prinses Juliana, waartoe zij persoonlijk zijn school bezocht. Om gezondheidsredenen moest hij deze vererende opdracht evenwel doorgeven aan een van zijn onderwijzeressen.

Vanwege zijn steeds slechter wordende gezondheid verbleef Ligthart sinds december 1914 in een sanatorium in Laag-Soeren op de Veluwe. Toen hij daar, in 1916, een wandeling maakte langs een kanaal, deed een stormvlaag hem in het water belanden en verdrinken. Zo stierf hij, 57 jaar oud. Ligtharts laatste geschrift verscheen postuum: In de lente des levens (1916), een roman getuigend van de troost die het hervinden van het geloof hem had geschonken.

Casimir zou het blad School en Leven nog tot 1921 voortzetten, terwijl een Ligthart-comité van vrienden en sympathisanten er zorg voor droeg dat zijn geschriften als volksuitgaven herdrukt werden. Ligtharts Jeugdherinneringen werden op kweekscholen nog lang als leerstof gebruikt. Na 1945 beschouwde men Ligthart lange tijd vooral als museumstuk van de Nederlandse pedagogiek, totdat in de jaren tachtig zijn geschriften vanuit nieuwe invalshoeken (vrouwenstudies, sociologie, historische vergelijking met andere reformpedagogische varianten) werden bestudeerd en geherinterpreteerd.

A: Brieven (vanaf 1898) van Jan en Marie Ligthart aan Nellie van Kol in het archief-Nellie van Kol in het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging te Amsterdam.

P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties: Verspreide opstellen . Met een inl. van R. Casimir (2 dln.; Groningen [etc.], 1916); Over Opvoeding. Paedagogische opstelen (2 dln.; Groningen [etc.], 1907-1908); Gedachten van Jan Ligthart . Verz. door R.M. Ligthart-Lion Cachet (Zeist, 1918).

L: Behalve necrologieën o.a. in De Telegraaf , 17-2-1916 (av.); Het Vaderland , 17-2-1916 (1e av.); De Hollandsche Revue 21 (1916) 141-145; door A.J. Drewes, in Stemmen des Tijds 6 (1917) I, 393-413; door R. Casimir, in Jaarboek der van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1938-1939 (Leiden, 1939) 83-91: 'Jan Ligthart', in De Hollandsche Revue 11 (1906) 529-546; Jan Ligthart herdacht. Schetsen over zijn leven en werk . Bijeengebracht door R. Casimir (Zwolle, 1916); R. Casimir, Uit het leven en werken van Jan Ligthart (Groningen [etc.], 1919); J.W.L. Gunning en Marie Gunning-van de Wal, Jan Ligthart, sa vie et son oeuvre (Groningen [etc.], 1923); Herdenkingsnummer Jan Ligthart van Vernieuwing van Opvoeding en Onderwijs 17 (1958/1959) 73-128; 'Jan Ligthart, 1859-1916. Een groot bovenmeester en een goed mens', in 's-Gravenhage 17 (1962) 2 (feb.) 10-24; Jacques Vos, 'Jan Ligthart', in Lexicon van de Jeugdliteratuur (Alphen aan den Rijn [etc.], 1982 -); H. Nieuwenhuis, 'Jan Ligthart', in Onderwijskundigen van de twintigste eeuw . Onder red. van H.A. Bergman (3e dr.; Amsterdam [etc.], 1983) 1-14; H. Vos, Het leven en denken van Jan Ligthart (Haren, 1985); De hele Biblebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden . Onder red. van Harry Bekkering [e.a.] (Amsterdam, 1990); Saskia van Oenen, Meesterschap en moederschap. Teksten van Jan Ligthart en tijdgenoten als onderwerp van vrouwenstudies-pedagogiek (Amersfoort [etc.], 1990); Jan A. Niemeijer, Kijk, Ot en Sien. Een klassieker in de Nederlandse jeugdliteratuur (Drachten [etc.], 1991).

I: Barbara C. de Jong, Jan Ligthart (1859-1916). Een schoolmeester-pedagoog uit de Schilderswijk (Groningen 1996) 75 [Ligthart omstreeks 1890].

Mw. S. van Oenen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013