© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Jaak Slangen, 'Mercier, Helena (1839-1910)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/mercier [12-11-2013]
MERCIER, Helena (1839-1910)
Mercier, Helena, feministe en sociaal hervormster (Amsterdam 17-10-1839 - Amsterdam 1-2-1910). Dochter van Carel Eduard Mercier, assuradeur, en Francijntje Fonger.
Hélène Mercier, vijfde van acht kinderen in een 'goed liberaal - goed christendommelijk' gezin, had een weinig gelukkige jeugd. Na de lagere school moest zij thuis meehelpen in een huishouding, waarop het slepend ziekbed van haar vader een zware last legde. In dit benauwende milieu van 'bezig niets doen' kon zij haar leeshonger en haar behoefte zich geestelijk verder te ontwikkelen niet bevredigen. Op zoek naar een 'levenstaak' en een eigen bron van inkomsten besloot Hélène in 1861, na lang aarzelen, een avondopleiding tot onderwijzeres te volgen; toentertijd een ongewone stap voor een ongetrouwde dame van burgerlijke komaf. Kort voor haar onderwijzersexamen in 1864 werd zij getroffen door een 'zenuwongesteldheid', die haar voor jaren een 'afschuwelijk machteloos bestaan' deed leiden. Deze ziekte, waarvan zij de gevolgen nooit helemaal te boven is gekomen, zou haar levensloop ingrijpend beïnvloeden. Een onderwijscarrière was van de baan, en ze werd veroordeeld tot een bestaan op de achtergrond.
Mercier zocht naar een nieuwe zingeving van haar leven. In 1870 kwam zij in nauw contact met Willem Doorenbos, docent aan een Amsterdamse HBS en leermeester van enkele Tachtigers, die haar wegwijs maakte in de Griekse filosofie. Zij raakte in de ban van de ideeënleer van Plato, maar zocht naar een synthese tussen diens idealisme en de 'krachtige menschenmin' van het christendom. In de jaren zeventig werd haar eclectische, idealistische levensvisie scherper omlijnd: een curieuze mengeling van liberaal individualisme en ethisch socialisme, met het doel mensen op te voeden tot bewuste leden van een geestelijke gemeenschap.
Door toedoen van Doorenbos ging Mercier zich verdiepen in het 'vrouwenvraagstuk'. In 1871 publiceerde zij, onder het pseudoniem 'Stella', hierover haar eerste twee artikelen in Onze Roeping , het vrouwentijdschrift van Betsy Perk. Zij rekende erin af met het geestdodende milieu van haar jeugd en wees op de uitzichtloosheid van het bestaan van de ongehuwde burgervrouw. Met de vertaling van Aurora Leigh in 1883, een roman in dichtvorm van Elisabeth Barret Browning, raakte Mercier in bredere kring bekend. Bij herhaling vestigde ze de aandacht op het belang van scholing en vorming. Vrouwen uit de gegoede burgerij moesten in de maatschappelijke openbaarheid treden door, in plaats van de traditionele liefdadigheid, tal van andere nuttige taken uit te oefenen. Verder dienden naar de mening van Mercier alle beroepen voor vrouwen open te staan, en uiteraard moesten vrouwen die hetzelfde werk deden, dezelfde rechten en betaling krijgen als mannen. Hoewel geen principieel tegenstandster van het vrouwenkiesrecht achtte zij de meeste vrouwen nog niet rijp en ontwikkeld genoeg om met kennis van zaken te gaan stemmen.
Allengs verschoof Merciers belangstelling van het vrouwenvraagstuk via de filantropie naar de 'sociale quaestie' van haar tijd. Behalve door het contact met Aletta Jacobs, vrouwenarts en feministe van het eerste uur, werd deze belangstelling vooral gestimuleerd door Arnold Kerdijk, die zij in het begin van de jaren tachtig had leren kennen. Deze jurist en links-liberale politicus maakte deel uit van de redactie van het tijdschrift Vragen des Tijds , waarin Mercier geregeld publiceerde. Tussen beiden ontstond een persoonlijke vriendschap. Toen Kerdijk in 1887 het Sociaal Weekblad oprichtte, was Mercier als enige vrouw en als een van de invloedrijkste medewerkers aan dit tijdschrift verbonden. Op zijn beurt steunde Kerdijk Mercier, die immers van de pen moest leven, bij het overwinnen van haar gebrek aan zelfvertrouwen als publiciste en hielp hij haar bij het vinden van nieuwe opdrachten. Niettemin bracht het schrijven van artikelen en het vertaal- en correctiewerk te weinig op, zodat zij en haar zuster Elise - met wie ze haar hele leven samenwoonde - tegen wil en dank aangewezen bleven op een aanvullende financiële ondersteuning van haar broers.
Op aansporing van Kerdijk en in de overtuiging dat aan iedere praktische hervormingsarbeid grondige studie vooraf behoort te gaan, ging Mercier de sociale kwestie in al haar facetten ontleden. In buitenlandse, veelal Engelstalige literatuur vond zij constructieve, praktische 'oplossingen' voor uiteenlopende maatschappelijke vraagstukken. In deze jaren was Mercier zeer produktief. Van haar hand verschenen tal van artikelen in het Sociaal Weekblad , waarin ze verslag deed van haar bevindingen. Zij hield zich bezig met uiteenlopende onderwerpen: arbeidersbudgets, voedingsgewoonten en woonomstandigheden van de arbeiders, fabrieksarbeid, arbeidstersclubs en produktiecoöperaties. Met veel enthousiasme besteedde Mercier in het Sociaal Weekblad aandacht aan het zogeheten Toynbeewerk, dat erop was gericht door volksopvoeding de groeiende klassentegenstellingen tussen rijk en arm te verkleinen. Voortdurend hield zij de lezers op de hoogte van nieuwe initiatieven die op dit terrein in binnen- en buitenland werden ondernomen. Het merendeel van haar artikelen werd later gebundeld, onder meer in Verbonden Schakels uit 1889 en Sociale droomen en daden uit 1893.
Daarnaast verrichtte Mercier ook praktisch pionierswerk. Bij verschillende sociale initiatieven in haar woonplaats Amsterdam raakte zij nauw betrokken. Zo behoorde ze in 1886 tot de oprichters van de Maatschappij voor Volksgaarkeukens. Werklieden konden hier tegen een betaalbare prijs een warme maaltijd gebruiken. Ook de stichting, in 1896, van de NV Bouwonderneming 'Jordaan', een woningcorporatie avant la lettre, maakte Mercier van nabij mee, al nam zij, in tegenstelling tot Kerdijk, geen zitting in het bestuur. Reeds in 1887 had ze in een studie Over arbeiderswoningen gewezen op de gunstige gevolgen van eigen woningbezit onder de arbeidersbevolking. Naar Brits voorbeeld propageerde Mercier het aanstellen van gesalarieerde 'woningopzichteressen', een particulier initiatief dat spoedig navolging zou vinden in Amsterdam. Het mes sneed aldus aan twee kanten: de emancipatie van de arbeiders ging hand in hand met nieuwe beroepsperspectieven voor vrouwen.
Hoewel Mercier onmiskenbaar oog had voor de materiële omstandigheden van de arbeiders, stond in haar denken toch hun zedelijke en culturele verheffing voorop. Zij moest echter spoedig inzien dat de slechte materiële omstandigheden waarin de arbeiders verkeerden, hun ontvankelijkheid voor 'het hogere en het schone' ernstig belemmerden. Bovendien ging Mercier - zoals zoveel burgerlijke volksopvoeders - met haar opvattingen over cultuuroverdracht gemakshalve voorbij aan de bestaande arbeiderssubcultuur, waarvoor zij weinig waardering op kon brengen. Zij wantrouwde de socialisten en diskwalificeerde de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij als te 'materialistisch'. Deze zou de kennishonger onder arbeiders, evenals de vrouwenemancipatie, ondergeschikt maken aan haar eigen revolutionaire doeleinden. Om die reden voelde Mercier zich meer thuis bij radicaal-liberalen zoals Kerdijk. Zij zouden zich in 1901 organiseren in de Vrijzinnig-Democratische Bond, die de toenemende klassenstrijd juist door middel van sociale hervormingen wilde temperen.
In 1892 werd in de Jordaan 'Ons Huis' opgericht, een volksacademie die - geheel in de geest van het door Mercier aangeprezen Toynbeewerk - door persoonlijke inspanning en nauwe samenwerking meer begrip wilde kweken tussen de verschillende standen en klassen. Spoedig werden er ook in andere steden dergelijke volkshuizen opgericht, die politiek neutraal waren en open stonden voor alle gezindten en richtingen. In het bestuur van 'Ons Huis' nam Mercier een vooraanstaande plaats in en zij drukte sterk haar stempel op het programma. Een logisch vervolg op de stichting van 'Ons Huis' en feitelijk ook de bekroning van Merciers praktische werkzaamheid vormde de Opleidingsinrichting voor Socialen Arbeid, die in 1899 haar beslag kreeg. Deze eerste sociale academie in Nederland werd na de spoorwegstakingen van 1903 omgedoopt in School voor Maatschappelijk Werk. Tot aan haar dood op zeventigjarige leeftijd, begin 1910, zou Merciers invloed op beide instellingen - zij het achter de schermen - groot blijven.
Hélène Mercier, een kleine vrouw met een dichterlijke natuur, had geen grote literaire kwaliteiten. Haar betekenis lag vooral in de introductie en popularisering van voorbeelden uit de buitenlandse praktijk tot aanpak van de 'sociale quaestie' binnen de kring van hervormingsgezinden in Nederland. Gedreven door een idealistisch streven naar vernieuwing van 'gemeenschapszin en plichtsbesef', ontwikkelde zij zich tot een sociaal hervormster, die heel concreet verband wist te leggen tussen de emancipatiestrijd van twee minderheidsgroepen: arbeiders en vrouwen.
A: Correspondentie van H. Mercier berust in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam, in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam en in het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging te Amsterdam. Knipselcollectie-H. Mercier bij de Gemeentelijke Archiefdienst van Amsterdam.
P: Bibliografie in Inge de Wilde, Bibliografie Helene Mercier 1839-1910 [gestencilde uitgave] (Groningen, 1985) 1-12, te raadplegen in het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging te Amsterdam.
L: Behalve herdenkingsartkelen in Ons Huis (febr. 1910) en door J.A. Tours, in Sociaal Weekblad 24 (1910) 41: M.W.F. Treub, 'Helene Mercier', in Mannen en vrouwen van beteekenis in onze dagen XLI (Haarlem, 1911) II (1-40); G. Kapteijn-Muijsken, 'Helene Mercier. Een heilige van den nieuwen tijd', in De Nieuwe Gids 26 (1911) I, 204-221; Johanna ter Meulen, 'Helene Mercier...', in Leven en Werken. Maandblad voor Meisjes en Jonge Vrouwen 1 (1916) 336-354; Albert Verwey, 'Helene Mercier: verbonden schakels' (1912), in Proza II (Amsterdam, 1921) 84-94; C. Louwerse, Idee en ontmoeting. De betekenis van Helene Mercier voor de volksontwikkeling in Nederland. Rede... [gestencilde uitgave] (Driebergen, 1959); Inge de Wilde, 'Er is een heilig moéten, waartegen geen bezwaar is bestand. De betekenis van Hélène Mercier voor de vrouwenbeweging', in Zesde jaarboek voor vrouwengeschiedenis (Nijmegen, 1985) 59-77; Jaak Slangen, 'Sociale vernieuwing anno 1890. Arnold Kerdijk en Hélène Mercier en de Leidse arbeidsenquête', in Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken (Leiden, 1990) 49-102; lemma door Ali de Regt en Inge de Wilde, in Biografisch Woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland V (Amsterdam, 1992) 194-198.
I: Honderd jaar sociale arbeid. Portretten en praktijken uit de geschiedenis van het maatschappelijk werk. Onder red. van B. Waaldijk e.a. (Assen 1999) 6.
Jaak Slangen
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 12-11-2013