Moens, Herman Marie (1875-1938)

 
English | Nederlands

MOENS, Herman Marie (1875-1938)

Moens, Herman Marie, (zich noemende Bernelot Moens), antropoloog (Den Helder 25-9-1875 - Casablanca (Marokko) 24-12-1938). Zoon van Hermann Moens (zich noemende Bernelot Moens), marineofficier, en Elisabeth Catharina Adelaïde Heijning. afbeelding van Moens, Herman Marie

Herman Moens groeide als enig kind op in Haarlem, waar hij zonder al te veel succes de vijfjarige-HBS bezocht. Op zijn laatste rapport had hij een 4 voor scheikunde en natuurkunde, een 5 voor meetkunde en mechanica en een magere 6 voor biologie. Ondanks deze schamele prestaties - of misschien wel juist daarom - gaf zijn vader hem in 1895 op voor de Koninklijke Militaire Academie in Breda. Maar na een jaar werd hij afgekeurd 'uit hoofde van hardnekkigen oorenvloed met doofheid aan het rechteroor'. Dat was niet Hermans enige kwaal, want hij moest daarna voor zijn zwakke longen een jaar lang in Zwitserland kuren.

Enigszins verrassend - daar tevoren niets had gewezen op belangstelling voor het landelijke leven - liet Moens zich in 1898 inschrijven aan de Höhere Forstlehranstalt und Forstakademie te Eberswalde, een vooraanstaande beroepsopleiding voor jacht en bosbouw in de buurt van Berlijn, die vooral werd bezocht door zoons van Pruisische, Baltische en ook Russische grootgrondbezitters. Hij kreeg hier les van Alfred Möller, weliswaar een gerespecteerd onderzoeker van humus en zwammen, maar tevens een overtuigd sociaal-darwinist. Tegen het einde van de 19e eeuw was het darwinisme niet alleen een biologische theorie, maar werd het - zeker in Duitsland - vooral gezien als een wereldbeschouwing. De profeet van deze leer was Ernst Haeckel, de vooraanstaande hoogleraar in de dierkunde aan de universiteit van Jena, die het evangelie verkondigde van de evolutietheorie en met Bismarck ten strijde trok tegen het reactionaire conservatisme, het socialisme en bovenal de Rooms-katholieke kerk. Aan het vuur van Haeckel ontstak Moens de fakkel waarmee hij de wereld wilde verlichten.

In 1900 keerde Moens terug naar Nederland, waar hij leraar biologie werd, eerst tot 1902 aan het gymnasium en de HBS in Zutphen, daarna van 1903 tot 1906 aan het gymnasium en de HBS in Maastricht. Op een aantal lange reizen - naar Rusland en enkele landen aan de Middellandse Zee - die hij in de tussenliggende jaren maakte, rijpte bij Moens langzaam maar zeker een gedurfd plan dat in grote lijnen op het volgende neerkwam. De confessionelen keerden zich nog steeds tegen de evolutietheorie, die zij spottend aanduidden als 'de apentheorie'. Welnu, was het niet tijd het gelijk of ongelijk van dit standpunt op zuiver wetenschappelijke wijze, dat wil zeggen door een experiment, vast te stellen? Deze proefneming zou het best als volgt kunnen worden verricht: de wijfjes van een aantal gorilla's en chimpansees dienden door middel van kunstmatige inseminatie te worden bevrucht met het sperma van negers. Als het werkelijk tot een zwangerschap zou leiden - en dat was hoogst waarschijnlijk, gezien de grote lichamelijke gelijkenis tussen mensen en apen - dan was er een 'missing link' gecreëerd. Daarmee zou dan, naar het oordeel van Moens, definitief het ongelijk van de confessionelen zijn bewezen.

In juli 1905 legde Moens zijn plan voor aan Haeckel, die het niet alleen interessant vond, maar ook uitvoerbaar achtte. Korte tijd later werd hiervoor steun verworven van Elie Metchnikoff, de even briljante als flamboyante directeur van het Institut Pasteur in Parijs. Met aanbevelingsbrieven van deze twee eminente geleerden op zak wendde Moens zich in 1907 tot het Nederlandse Koninklijk Huis, dat immers altijd veel belangstelling had getoond voor de bevordering der wetenschap. In zijn uiteenzetting verhulde hij overigens de opzet van zijn experiment enigszins door het kruisen te beperken tot verschillende apensoorten, wat tevens van belang zou zijn voor het syfilisonderzoek. Waarschijnlijk leidde dit aspect - de ziekte was het Koninklijk Huis uit eigen ervaring bekend - tot een welwillend gehoor. Ondanks negatief advies van het kabinet stelden koningin Wilhelmina, prins Hendrik en koningin Emma hem een paar honderd gulden ter beschikking. Dat was bemoedigend, maar te weinig. Moens wendde zich daarom in 1908 tot het publiek met een brochure waarin hij zijn experiment uiteenzette en opriep hem financieel te steunen. Deze publikatie, Waarheid. Proefondervindelijke onderzoekingen omtrent de afstamming van den mensch , verscheen tevens in een Engelse, Franse en Duitse versie. Dit leverde nog wel f 500 gulden op, maar verder vooral veel verontwaardiging. Moens trok in deze jaren als een berooide zwerver langs kranteredacties en wetenschappelijke instituten in Duitsland. In 1911 belandde hij in Lemberg in Oostenrijks Galicië, waar hij ten slotte werk vond in de olie-industrie. In het voorjaar van 1914 had hij genoeg verdiend om opnieuw een wereldreis te maken.

Na enkele langdurige excursies in Cuba, Panama en het zuiden van de Verenigde Staten stokte zijn tocht: hij kon niet verder omdat zijn banktegoeden in Europa geblokkeerd raakten door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Dit gedwongen oponthoud besteedde Moens aan antropologisch onderzoek. Zijn belangstelling ging daarbij uit naar raciale kruisingen, omdat daarin naar zijn oordeel vooral 'atavismen', dat wil zeggen kenmerken van vroege voorouders, waarneembaar waren, maar anderzijds ook combinaties van bijzondere lichamelijke en geestelijke schoonheid. Geleidelijk aan ontwikkelde hij zelfs de opvatting dat onder wetenschappelijke leiding het gemengd huwen moest worden bevorderd. Een dergelijk eugenetisch programma zou immers op termijn leiden tot de 'volmaakte mens'.

Deze opvattingen kwamen mede voort uit Moens' verontwaardiging over de discriminatie van de gekleurde bevolking in de Verenigde Staten. In Washington D.C. verrichtte hij een soort antropologisch onderzoek, deels onder schoolkinderen, deels ook met behulp van wat oudere gekleurde meisjes. Als hij 'interessante exemplaren' had gevonden, liet hij deze fotograferen, voor een deel ook in de vorm van naaktfoto's, een niet ongebruikelijke methode in de antropologie. In zijn levensonderhoud werd, na een moeilijke periode, voorzien doordat hij in de zomer van 1916 een baantje als 'confidential agent' kreeg bij de oliemaatschappij Roxana. Zijn voornaamste taak was het verzamelen van inlichtingen over de plannen van de Amerikaanse regering met betrekking tot gebieden waar mogelijk olie aan te boren zou zijn. Om de concurrentie te misleiden moest hij dit strikt geheim houden. Zijn antropologisch onderzoek, onder meer in de reservaten van verschillende Indiaanse stammen, was in dit opzicht een perfecte dekmantel.

Tegelijkertijd echter riep Moens hiermee de belangstelling op van de Amerikaanse militaire inlichtingendienst en van de FBI: in april 1917 zouden de Verenigde Staten gaan deelnemen aan de Wereldoorlog, wat ertoe leidde dat allerlei vreemdelingen extra aandacht kregen. Vanaf februari 1917 werden deze diensten gewezen op de zonderlinge Moens, met zijn 'Duitse' accent, die geen duidelijke bronnen van inkomsten had en opmerkelijk intensieve contacten onderhield met de gekleurde bevolking. De FBI, die vermoedde dat het hier om een spion ging of een agent die de zwarte gemeenschap wilde opzetten tegen de regering, ging hem zorgvuldig volgen, maar kon geen bewijzen voor spionage of agitatie vinden. In oktober 1917 werd Moens voor alle zekerheid toch gearresteerd en na een geruchtmakend proces ten slotte veroordeeld wegens het bezit van pornografische foto's. Waar het in het proces in feite om ging, was de vraag of Moens een echte wetenschapsbeoefenaar was dan wel een gedegenereerd en pervers sujet. Ook in hoger beroep bleef deze vraag de meningen verdeeld houden, zodat een definitieve berechting uitbleef. Moens was weliswaar op borgtocht vrijgelaten, maar mocht het land niet verlaten. Pas in 1923 werd besloten tot seponering.

Herman Moens keerde eind 1926 terug naar Europa, verontwaardigd over het leed dat hem in de Verenigde Staten was berokkend. Hij vestigde zich in Frankrijk, waar hij waarschuwde voor een raciale oorlog op wereldschaal, veroorzaakt door het stuitende superioriteitsgevoel der blanken, en pleitte voor internationale en interraciale samenwerking. Met dit laatste zou een begin moeten worden gemaakt door het in 1928 mede door Moens opgerichte Genootschap 'Universeele Broederschap'. Al snel - waarschijnlijk omstreeks 1930 - vertrok hij echter met een eigen groep, 'Supra Nation' genaamd, naar de Internationale Zone van Tanger. Tot zijn dood in 1938 hield hij hier een bescheiden beweging op gang: tegen racisme, nationalisme en religieuze twist, voor verdraagzaamheid, vrede en interraciale harmonie. Daarmee was Moens vooral een van die profeten, groot en klein, begaafd of alleen maar listig, die zich in de eerste decennia van de 20e eeuw bij tientallen aandienden. Zij stelden de gang der geschiedenis voor als een gigantische worsteling tussen licht en duister en voorspelden bijna gretig de ondergang der beschaving, waar een even ernstig als naïef idealisme tegenover werd geplaatst.

Moens past in dit gezelschap, hoezeer hij zichzelf ook plaatste in veel wetenschappelijker kringen en zich presenteerde als een ernstig geleerde die bezig was met de evolutieleer. Van Darwin had hij echter weinig begrepen. De beroemde strijd in de antropologie, over de vraag of de natuur dan wel de cultuur als determinerende factor in de menselijke beschaving moest worden beschouwd, schijnt zelfs geheel langs hem heen te zijn gegaan. In een steeds arroganter getoonzet wetenschappelijk en ook politiek debat over 'de strijd om het bestaan' vormden zijn kinderlijk rechtlijnige voorstellen dan ook een merkwaardig contrapunt. Er waren echter in die periode slechtere idealen denkbaar dan die waaraan Moens zijn leven had gewijd.

A: Archief Departement van Binnenlandse Zaken, Afd. Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, dossier diversen nr. 3318 in de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage; FBI-archief, dossier nr. 62.5325 in de National Archives te Washington.

P: Behalve de in de tekst genoemde publikatie: Aan hen die willen denken (Amsterdam, 1909); 'Intermixture of races', in Medical Review of Reviews 25 (1919) 531-543; 'Injustice to a Holland scholar by the Department of Justice', in Medico-legal Journal 37 (1920) 77-80; Towards perfect man. Contributions to somatological and philosophical anthropology (New York, 1922); 'Can humanity be humanised? A study in pigmentation', in Review of Nations 6 (1928) 42-52.

L: Raymond Corbey, Wildheid en beschaving. De Europese verbeelding van Afrika (Baarn, 1989) 75-76; Piet de Rooy [met medewerking van Sierk Plantinga], Op zoek naar volmaaktheid. H.M. Bernelot Moens en het mysterie van afkomst en toekomst (Houten, 1991).

I: Piet de Rooy, Op zoek naar volmaaktheid. H.M. Bernelot Moens en het mysterie van afkomst en toekomst (Houten, 1991) fotokatern.

Piet de Rooy


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013