Molen, Gezina Hermina Johanna van der (1892-1978)

 
English | Nederlands

MOLEN, Gezina Hermina Johanna van der (1892-1978)

Molen, Gezina Hermina Johanna van der, journaliste en hoogleraar in het volkenrecht (Baflo (Gr.) 20-1-1892 - Aerdenhout 9-10-1978). Dochter van Jan van der Molen, hoofdonderwijzer, later Tweede-Kamerlid en burgemeester, en Geertje Kuik. afbeelding van Molen, Gezina Hermina Johanna van der

Gezina van der Molen groeide op als enig kind in een gereformeerd gezin. Na de ulo te Leeuwarden begon zij - naar het voorbeeld van haar vader, maar niet van harte - aan een opleiding tot onderwijzeres, die ze voltooide aan de kweekschool in Rotterdam. Hier stond Gezina enige tijd voor de klas. Aangezien het onderwijs haar niet beviel, besloot zij in 1917, geschokt door de Eerste Wereldoorlog, waarin de christelijke Europese volken elkaar leken uit te moorden, verpleegkundige te worden. Zij verhuisde naar Amsterdam om er een opleiding te volgen, maar maakte die niet af, toen de verpleging lichamelijk te zwaar voor haar bleek.

Vervolgens koos Van der Molen in 1920 voor de journalistiek, daartoe gestimuleerd door prof. A. Anema, hoogleraar in het burgerlijk recht, later ook in het staats- en volkenrecht, aan de Vrije Universiteit (VU). Van der Molen kende de familie Anema reeds uit haar jeugd in Friesland en woonde van 1918 tot 1924 bij het gezin in huis. Zij deelde Anema's belangstelling voor volkenrecht, een belangstelling waartoe de Eerste Wereldoorlog eveneens de aanzet vormde.

Gezina van der Molen begon haar journalistieke loopbaan in 1920 bij het christelijk dagblad De Amsterdammer , als medewerkster van de vrouwenrubriek. Ook schreef zij regelmatig voor bladen als De Volkenbond , Antirevolutionaire Staatkunde en Christelijk Vrouwenleven . Haar werk als journaliste ging vergezeld van activiteiten in de christelijke vrouwenbeweging en in de vredesbeweging. Zij hield in dit verband vele lezingen, onder andere over de positie van vrouwen in de samenleving en het volkenrecht. Deze laatste belangstelling deed haar in 1924 besluiten, na het afleggen van een colloquium doctum, aan de VU rechten te studeren. In 1929 legde zij het doctoraal examen af.

Gezina van der Molen was weliswaar niet de eerste vrouwelijke student aan de VU, zij was wel de eerste vrouw die hier de doctorstitel behaalde. Op 4 juni 1937 promoveerde zij bij haar wetenschappelijke inspirator Anema op het proefschrift Alberico Gentili and the development of international law. His life, work and times , een handzame, maar weinig kritische inleiding tot de werken en denkbeelden van een 16e-eeuwse protestantse volkenrechtgeleerde, die van grote betekenis was voor de ontwikkeling van een internationale rechtsgemeenschap. Het volkenrecht zou Van der Molen blijven boeien. In haar overtuiging van de eenheid van het menselijk geslacht wilde zij bijdragen aan de opbouw van een op vrede door recht gebaseerde wereld. Het was een idee dat in het interbellum opgang maakte en ook Van der Molens denken toentertijd sterk bepaalde. Haar wetenschappelijke publikaties op volkenrechtelijk vlak zouden evenwel tot haar dissertatie beperkt blijven. Een na haar promotie begonnen onderzoek naar de opvattingen van de 16e-eeuwse protestantse theoloog Theodorus Beza inzake oorlog en vrede werd door de Duitse inval in Nederland in mei 1940 afgebroken en na de oorlog niet meer hervat.

De Tweede Wereldoorlog vormde in het leven van Gezina van der Molen een ingrijpende periode. Haar verzetsactiviteiten namen in 1940 een aanvang met het opstellen van een gebed. Het geloof had voor Van der Molen zijn grote betekenis behouden en werd, misschien nog meer dan tevoren, het richtsnoer van haar denken en handelen. Zo weigerde zij in 1941 op grond van haar geloof als een van de weinige Nederlanders de ariërverklaring te ondertekenen, zodat zij niet langer mocht optreden als gecommitteerde bij eindexamens.

In de bezettingstijd verliet Van der Molens journalistieke belangstelling haar niet. Vanaf de zomer van 1941 maakte zij deel uit van de redactie van het illegale blad Vrij Nederland , samen met onder anderen de onderwijzer en schrijver H.M. van Randwijk en de jurist A.H. van Namen. In augustus 1942 verliet zij de redactie in verband met toenemende verschillen in visie met beide heren, alsook persoonlijke en politieke bezwaren tegen Van Randwijks leiding. Enkele maanden later, in januari 1943, richtte zij, met prominente antirevolutionairen als J.A.H.J.S. Bruins Slot en J. Schouten, het verzetsblad Trouw op. Binnen de Trouw -groep droeg zij de schuilnaam 'Tante Lien'.

Van groot belang waren Van der Molens inspanningen om joodse kinderen voor deportatie door de bezetter te behoeden. Deze activiteiten verrichtte zij grotendeels samen met haar vriendin Maria E. (Mies) Nolte, een Rooms-katholieke lerares Duits en kunstgeschiedenis, met wie zij van 1930 tot aan haar overlijden samenwoonde en wier invloed zij in belangrijke mate onderging. Het laatste deel van de bezettingstijd zagen beiden zich gedwongen op verschillende onderduikadressen door te brengen.

In aansluiting op dit verzetswerk was Gezina van der Molen van 1945 tot 1949 voorzitster van de Rijkscommissie Oorlogspleegkinderen, die tot taak had in de voogdij van veelal joodse oorlogswezen te voorzien. Het voorzitterschap viel haar zwaar, vooral in verband met de keuze die de commissie telkens moest maken joodse kinderen in hun oorlogspleeggezinnen te laten of hen tot herstel van hun identiteit onder te brengen bij familieleden in het joodse milieu. De beslissingen van de commissie gaven vaak aanleiding tot kritiek en controverse, vooral uit joodse kring. Haar werd verweten de joodse gemeenschap te weinig zeggenschap te verlenen over de plaatsing van de kinderen en hen opzettelijk uit joodse milieus weg te houden. De commissie zou daarbij te zeer van de overtuiging uitgaan dat de kinderen beter af waren indien zij in christelijke Nederlandse gezinnen opgroeiden. Deze kritiek leidde in juli 1946 tot het uittreden van elf van de ruim dertig commissieleden. Van der Molen beschouwde de kritiek als onterecht. Naar haar mening volgde de commissie zorgvuldig de vooraf opgestelde uitgangspunten, die de wens van de ouders en het psychologisch belang van het kind bij de plaatsing voorop stelden.

Na de bevrijding nam wetenschappelijke arbeid betreffende volkenrechtelijke vraagstukken Van der Molen steeds meer in beslag, te beginnen met een privaatdocentschap aan de VU sinds 4 oktober 1946. Twee en een half jaar later, op 25 april 1949, volgde haar benoeming tot buitengewoon hoogleraar volkenrecht, waarmee zij als eerste vrouw een leerstoel aan deze universiteit bezette. Van 17 september 1958 tot aan haar emeritaat op 1 september 1962 was zij gewoon hoogleraar in het volkenrecht en de leer der internationale betrekkingen aan de VU.

Naast Anema oefende de Zwitserse volkenrechtgeleerde H.M. Huber grote invloed op Van der Molens wetenschappelijke denken uit. Deze politicus en diplomaat - van 1928 tot 1947 was hij voorzitter van het internationale comité van het Roode Kruis - inspireerde haar vooral wegens zijn gedrevenheid om vanuit een diep geloof in God naar gerechtigheid te streven. Toen zij haar geestverwant op 20 oktober 1950 het eredoctoraat mocht uitreiken, ervoer zij dat dan ook als het hoogtepunt van haar wetenschappelijke loopbaan.

Van der Molens drijfveer tot wetenschappelijke arbeid lag in haar verontwaardiging over onrecht en ontrouw en, evenals bij Huber, in het verlangen naar een wereldsamenleving waarin gerechtigheid woonde. Zij was van mening dat de bestrijding van rechteloosheid en wetteloosheid daadkrachtiger ter hand zou kunnen worden genomen na grondige studie van in het bijzonder het volkenrecht. Tot omvangrijke publikaties is Van der Molen, eerst door drukke werkzaamheden en later om gezondheidsredenen, niet meer gekomen. Een manuscript voor een boek over de ethische grondslagen van de internationale samenleving, waarvoor zij in 1961 een reis naar het Verre- en Midden-Oosten maakte, bleef onvoltooid.

Van der Molens naoorlogse publikaties blijken steeds nauw in verband te staan met de strijd om de verwerkelijking van het recht in de praktijk van alle dag. Zij schreef onder meer over de werking van volkenrechtorganisaties, oorlogs- en bezettingsrecht en de kwesties met betrekking tot Nieuw-Guinea en de Republiek der Zuid-Molukken. In 1946 en 1952 maakte Van der Molen deel uit van de Nederlandse delegatie naar de Verenigde Naties te New York. Van 1966 tot 1978 was zij, als eerste vrouwelijke rechter, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Van der Molens werkzaamheden naast en na haar wetenschappelijke carrière stonden in het teken van de strijd voor de mensenrechten. Binnen de Anti-Revolutionaire Partij speelde zij in de jaren veertig en vijftig een voortrekkersrol op het terrein van de politieke participatie van vrouwen in en namens de partij. Haar verzet tegen rassendiscriminatie leidde ertoe dat zij voorzitster werd van het Defence and Aid Fund voor steun aan slachtoffers van het door haar verfoeide Zuidafrikaanse apartheidsbeleid. Gezina van der Molen beschikte over de energie en het enthousiasme haar activiteiten tot op hoge leeftijd voort te zetten. De laatste jaren van haar leven was zij echter zwak en vaak ziek. Zij werd in deze periode verzorgd door haar vriendin Mies Nolte.

Haar leerling prof. P.H. Kooijmans zei eens van Gezina van der Molen dat zij meer een vrouw was van de algemene ideeën dan van het werk op de vierkante millimeter. Deze uitlating tekent haar arbeid voor de Verenigde Naties, maar zou evenzeer betrekking kunnen hebben op haar wetenschappelijke werk. Het ging Van der Molen om concepten, niet om praktische politieke oplossingen. Dank zij haar dominante persoonlijkheid en sterke wil kon zij de uitvoering van haar ideeën echter goed aan anderen delegeren. Daarnaast beschikte deze energieke vrouw over een groot zelfvertrouwen en een vaste geloofsovertuiging. Soms leidde dit laatste tot starheid van opvatting. Op latere leeftijd besefte zij dat de principiële standpunten die ze in het verleden had ingenomen, niet altijd terecht waren geweest, een inzicht dat resulteerde in een relativerender levenshouding en een toenemend begrip voor andere meningen.

A: Archief-G.H.J. van der Molen in het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) van de Vrije Universiteit te Amsterdam.

P: Bibliografie tot en met 1962, samengesteld door P.H. Kooijmans, in Volkenrechtelijke opstellen aangeboden aan professor dr. Gesina H.J. van der Molen ... (Kampen, 1962) 203-209. Bibliografie in de onder L genoemde scriptie van Aleida van Dalen, 46-50.

L: Behalve necrologieën en herdenkingsartikelen o.a. door P.H. Kooijmans, in Trouw , 11-10-1978; F.T. Diemer-Lindeboom, in Centraal Weekblad , 21-10-1978; Aukje Holtrop, in Vrij Nederland , 28-10-1978; [Ben van Kaam,] in VU magazine 7 (1978) 10 (nov.) 7-10; I.A. Diepenhorst, in Jaarboek 1978/1979 [van de] Vrije Universiteit Amsterdam (Amsterdam, s.a.) 90-92; Jacqueline Rutgers, in Nederlandse Gedachten , 31-3-1979: verhoor van G.H.J. van der Molen, in Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek [der] Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 VIIc ('s-Gravenhage, 1955) 297-302; Maria Nolte, 'Gesina Hermina Johanna van der Molen', in Volkenrechtelijke opstellen aangeboden aan professor dr. Gesina H.J. van der Molen ... (Kampen, 1962) 5-8; J.A.H.J.S. Bruins Slot, 'Vriendin uit het verzet', ibidem , 9-11; Hille de Vries [e.a.], Een ophitsend geschrift. De geschiedenis van het illegale blad Trouw (Utrecht, 1968); I.A. Diepenhorst, 'De juridische faculteit (1880-1980)', in Wetenschap en rekenschap 1880-1980. Een eeuw wetenschapsbeoefening en wetenschapsbeschouwing aan de Vrije Universiteit . Onder red. van M. van Os en W.J. Wieringa (Kampen, 1980) 142-144; Gerard Mulder en Paul Koedijk, H.M. van Randwijk. Een biografie (Amsterdam, 1988); Ien van der Coelen, Gesina H.J. van der Molen (1892-1978). Een leven gewijd aan vrede en gerechtigheid [Ongepubliceerde doctoraalscriptie Afd. Nieuwste Geschiedenis, KU Nijmegen] (Nijmegen, 1988); idem, 'Strijdster voor gerechtigheid', in Geleerde vrouwen. Negende Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis (1988) 191-194; Elma Verhey, Om het joodse kind ('s-Gravenhage, 1991); Aleida van Dalen, Gesina H.J. van der Molen. Ideeën en activiteiten voor een rechtvaardige wereld (1917-1975) [Ongepubliceerde doctoraalscriptie Vakgroep Geschiedenis, RU Leiden] (Leiden, 1991).

I: P. Bak, Een 'meneer' van een krant. Trouw en Bruins Slot 1943-1968 (Kampen 1999) fotokatern [Van der Molen in 1940].

Mw. H.J. van de Streek


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013