Prins, Jan Albert (1899-1986)

 
English | Nederlands

PRINS, Jan Albert (1899-1986)

Prins, Jan Albert, natuurkundige (Grouw 18-4-1899 - Wageningen 25-9-1986). Zoon van Albertus Prins, arts, en Alida Schepers. Gehuwd op 2-11-1927 met Henrica Christina Gaade. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 3 dochters geboren. afbeelding van Prins, Jan Albert

Jan Prins werd geboren als de oudste van twee zoons van een plattelandsarts. Op het Stedelijk Gymnasium in Leeuwarden volgde hij zowel de A- als de B-richting, waarna hij in 1916 wis- en natuurkunde ging studeren aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Vanaf 1919 combineerde hij zijn studie met een betrekking als leraar natuurkunde aan de HBS-opleiding van het Instituut 'Hommes' te Hoogezand. Op 8 juli 1921 deed Prins doctoraal examen. Vervolgens was hij korte tijd werkzaam als assistent bij het Natuurkundig Laboratorium van de Groningse universiteit. Van 1922 tot 1924 was hij als leraar wis- en natuurkunde verbonden aan het Stedelijk Gymnasium te Groningen. Daarna studeerde hij gedurende een jaar aan de Rijksuniversiteit in Leiden.

In 1925 keerde Prins terug naar Groningen om opnieuw assistent bij het Natuurkundig Laboratorium te worden; in december 1926 volgde zijn aanstelling als hoofdassistent. Aan de Groningse universiteit was sinds 1924 D. Coster hoogleraar in de natuurkunde en de meteorologie. Met deze leerling van de Deense fysicus N. Bohr begon in Groningen een opbloei van de experimentele natuurkunde in moderne richting. Onder Costers leiding werd een begin gemaakt met het experimentele onderzoek naar röntgenemissiespectra en röntgenabsorptiespectra. Prins hield zich in Groningen vooral bezig met metingen op het gebied van de röntgendiffractie aan vaste stoffen en vloeistoffen. Met Coster publiceerde hij over 'Higher order X-ray reflections from fatty acids' (in Nature 118 (1926) 83-84). Met F. Zernike, hoogleraar in de mathematische natuurkunde en de theoretische mechanica, onderzocht hij de röntgenverstrooiing in vloeistoffen. Dit onderzoek werd uitgangspunt voor veel van het latere werk van Prins met betrekking tot de interpretatie van röntgendiagrammen van vloeistoffen en amorfe vaste stoffen. Aan de hand van een rekenmodel werd duidelijk gemaakt hoe het Debije-Scherrer-diagram van een vloeistof eruit zou zien. In 'Die Beugung von Röntgenstrahlen in Flüssigkeiten als Effekt der Molekülanordnung' (in Zeitschrift für Physik 41 (1927) 184-194) pasten Zernike en Prins voor het eerst Fouriermethoden toe voor de interpretatie van diffractiepatronen.

Op 22 oktober 1927 promoveerde Prins in Groningen bij prof. J.A. Barrau, hoogleraar in de meetkunde, tot doctor in de wis- en natuurkunde op het proefschrift: Meetkundige constructies en algebraïsche vergelijkingen . Het was een onderzoek dat geheel los stond van hetgeen waarmee hij zich in de dagelijkse praktijk bezighield. Een jaar later werd Prins, naast zijn hoofdassistententschap, de persoonlijke titel van lector in de natuurkundige propedeuse voor de medische studenten opgedragen. Op 11 oktober 1928 hield hij zijn openbare les over: 'Onze voorstelling omtrent de bouw van de stof' (in Physica. Nederlandsch Tijdschrift voor Natuurkunde 8 (1928) 257-277). Prins bleek een uitstekend docent, die grote bekendheid verwierf met zijn veelgebruikte Grondbeginselen van de hedendaagse natuurkunde (1934). Dit 'blauwe boekje', dat verschillende herdrukken beleefde, was speciaal geschreven voor 'eerstejaars studenten en belangstellenden van hetzelfde peil'. Het richtte zich in het bijzonder 'tot lezers met matige voorkennis en bescheiden doelstelling, bijvoorbeeld studenten in de medicijnen'. In 1935 publiceerde hij ook een Handleiding voor het natuurkundig practikum voor medische studenten te Groningen .

In de jaren 1928 en 1930 verschenen van Prins verschillende artikelen in het Britse weekblad Nature over de theorie van de absorptie en dispersie van röntgenstralen aan kristallen. Door het invoeren van een complexe brekingsindex wist hij beide verschijnselen in één theorie te beschrijven. In 1930 publiceerden Coster, K.A. Knol en Prins een klassiek artikel over 'Unterschiede in der Intensität der Röntgenstrahlenreflexion an den beiden III-Flächen der Zinkblende' (in Zeitschrift für Physik 63 (1930) 345-369). Onderzocht werd de anomale verstrooiing van röntgenstralen aan een kristal van zinkblende (zinksulfide). Hierbij werd aangetoond dat de reflectie aan tegenoverliggende kanten van een kristal zinksulfide verschillend is, mits de te reflecteren golflengte dicht in de buurt van de K-kant van het zink ligt. Het verschijnsel werd verklaard met behulp van de faseverschuivingen die de strooigolven ten opzichte van de primaire golf vertonen. Dit onderzoek opende de mogelijkheid absolute configuraties in chirale kristallen te bepalen.

In 1936 werd Prins benoemd tot hoogleraar in de natuurkunde, de meteorologie en de klimatologie aan de Landbouwhoogeschool te Wageningen, een ambt dat hij op 25 mei van dat jaar aanvaardde met het uitspreken van de oratie: 'Water' (Jaarboek van de Landbouwhoogeschool te Wageningen 18 (Wageningen, 1936) 42-52). Onder leiding van Prins kwam in 1938 een verbouwing en uitbreiding van het Laboratorium voor Natuurkunde en Meteorologie tot stand. Aangezien in zijn leeropdracht ook de weerkunde was opgenomen, zette Prins in Wageningen een goed uitgerust weerstation bij zijn Laboratorium op, waar het gehele jaar door dagelijks waarnemingen werden gedaan. Voor de landbouw onderzocht Prins het optreden van nachtvorst en bestudeerde hij de transportverschijnselen van warmte en vocht vlak onder het grondoppervlak.

In 1946 verwisselde Prins Wageningen voor Delft, waar hij aan de Technische Hogeschool tot hoogleraar in de theoretische en toegepaste natuurkunde werd benoemd. In het bijzonder werd hij belast met de warmteleer, inclusief de thermodynamica en de warmteoverdracht. Vandaar ook het onderwerp van zijn inaugurele rede De veelzijdigheid van de warmteleer , waarmee hij op 10 oktober 1946 dit professoraat aanvaardde; later werd zijn leeropdracht uitgebreid met de molecuulfysica.

In Delft deed Prins onderzoek naar de vrije convectie van warmte om bollen en gaf hij een theorie over de afkoeling van vloeistoffen die door pijpen van verschillend gevormde doorsneden stromen. Onder zijn leiding werd een warmtestroommeter ontwikkeld die brede toepassing vond. Spoedig hield Prins zich intensief bezig met het structuuronderzoek van zwavel en enkele verwante metalen met behulp van röntgenstralen. Het ging daarbij vooral om de moleculaire structuren in de vloeibare fase en om het beantwoorden van de vraag welke molecuulsoorten er allemaal mogelijk zijn. Reeds in Wageningen had hij met W. Dekeyser een 'étude aux rayons X du sélénium vitreux et de sa cristallisation' (in Physica 4 (1937) 900-908) uitgevoerd. In Delft werd met N.J. Poulis de vloeibare zwavel onderzocht (1956); met J. Schenk en P.A.M. Haspel (1956), L.H.J. Wachters (1957) en F. Tuinstra (1963) de vezelachtige zwavel. Het onderzoek resulteerde in het vaststellen van een grote verscheidenheid van kristalvormen.

Prins was buitengewoon lid van de Octrooiraad en secretaris van de fysische taalcommissie van de Nederlandse Natuurkundige Vereniging. Zijn wetenschappelijke verdiensten werden in 1963 geëerd met het lidmaatschap van de afdeling natuurkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.

Prins was een boeiende persoonlijkheid. Natuurkundige principes wist hij steeds te illustreren met alledaagse, huiselijke gebeurtenissen. Hij was een sportief aangelegd man, met een grote belangstelling voor kunst en literatuur. In 1969 ging Prins met emeritaat. Hij vestigde zich weer in Wageningen, waar hij op 87-jarige leeftijd overleed.

P: Bibliografie in J.C. Poggendorff, Biographisch-literarisches Handwörterbuch für Mathematik, Astronomie, Physik mit Geophysik, Chemie, Kristallographie und verwandte Wissensgebiete (Leipzig, 1938) VI-III, 2083.

L: Necrologieën o.a. door J. Schenk en F. Tuinstra, in Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde B52 (1986) 134-135, en J. Schenk, in Jaarboek [der] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1988 (Amsterdam [etc.], 1988) 177-181.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1181.

H.A.M. Snelders


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013