Smeenge, Harm (1852-1935)

 
English | Nederlands

SMEENGE, Harm (1852-1935)

Smeenge, Harm, jurist en politicus (Assen 25-5-1852 - Assen 9-5-1935). Zoon van Hendrik Harms Smeenge, winkelier, en Hendrikje Kamps. Gehuwd op 26-7-1877 met Margaretha Jantina Mos. Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren. afbeelding van Smeenge, Harm

Harm Smeenge bezocht in Assen de lagere school en daarna, van 1864 tot 1872, het gymnasium. Vervolgens studeerde hij rechten in Groningen, waar hij op 9 juni 1877 promoveerde op stellingen. Dat zelfde jaar vestigde hij zich als advocaat te Assen en trad hij als beëdigd klerk in dienst bij de griffie van de arrondissementsrechtbank aldaar. Twee jaar later werd hij griffier bij het kantongerecht in Meppel. In 1890 volgde Smeenges benoeming tot kantonrechter in Hoogeveen, en tien jaar later werd hij griffier bij het Gerechtshof te Amsterdam. Voor dit ambt, dat hij tot 1929 zou bekleden, verliet Smeenge Drenthe om zich met zijn gezin blijvend in de hoofdstad te vestigen.

Naast zijn juridische werkzaamheden was Smeenge ook actief als politicus. Zo had hij van september 1889 tot oktober 1890 zitting in de gemeenteraad van Meppel. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen in 1886 werd Smeenge, die al op jeugdige leeftijd Thorbecke vurig bewonderde, door de liberalen in Meppel kandidaat gesteld voor één van de twee zetels van het kiesdistrict Assen. Ondanks verzet van de Asser notabelen nam hij hier op 5 april zitting. Sinds 2 mei 1888 vertegenwoordigde Smeenge Meppel, dat inmiddels een zelfstandig district was geworden, en hij zou dit ononderbroken tot 1918 blijven doen, ook na zijn verhuizing naar Amsterdam. Als kamerlid kwam Smeenge veelvuldig op voor de economische en sociale openlegging van Drenthe. Van 1907 tot 1913 combineerde hij het lidmaatschap van de Tweede Kamer met dat van de Provinciale Staten van Noord-Holland voor het district Amsterdam-II. Vanaf 17 september 1919 tot aan zijn dood had hij zitting in de Eerste Kamer.

Na zijn intrede in de Tweede Kamer had Smeenge zich geschaard aan de zijde van de vooruitstrevende liberalen, die voorstander waren van een krachtige uitbreiding van het kiesrecht. In 1897 behoorde hij tot de vrijzinnig-democratische Kamerclub. Bij de scheuring van de Liberale Unie in 1901 volgde hij echter niet de uitgetreden vrijzinnig-democraten, die aan de invoering van het algemeen kiesrecht de hoogste voorrang wilden geven. Na reeds eerder, van 1889 tot 1895, zitting te hebben gehad in het bestuur van de Unie trad Smeenge in 1906 hierin opnieuw toe. In 1917 maakte hij deel uit van een commissie die het partijprogramma moest herzien. Ook in de in 1921 opgerichte Vrijheidsbond nam Smeenge een prominente plaats in.

Smeenge bekleedde verder op verschillende terreinen een groot aantal nevenfuncties. Zo had hij gedurende de jaren dat hij in Meppel woonde geregeld te maken gehad met de problemen van de daar gevestigde schippers. In 1891 werd hij tot voorzitter verkozen van 'Schuttevaêr', de landelijke vereniging van binnenschippers. In deze functie, die hij tot aan zijn dood zou vervullen, ijverde hij onder andere voor de verbetering van de vaarwegen en voor de instelling van geregeld onderwijs aan schipperskinderen. Daarnaast was Smeenge actief binnen andere belangenorganisaties in de scheepvaart, zoals de Vereeniging Binnenscheepvaartcongres, de Rijnschippersbond en het Nederlandsch Binnenvaartbureau. Tevens trad hij op als voorzitter van het comité dat in 1913 in Amsterdam de 'Eerste Nederlandsche Tentoonstelling op Scheepvaartgebied' organiseerde.

Naast zijn belangstelling voor het onderwijs in algemene zin - hij maakte deel uit van de redactie van het Tijdschrift voor Onderwijs en Opvoeding - vond het vakonderwijs in Smeenge eveneens een pleitbezorger. Toen hem uit onderzoek was gebleken dat het met het technisch onderwijs in Drenthe maar droevig was gesteld, werd mede op zijn initiatief in 1893 de Vereeniging tot Bevordering van het Ambachtsonderwijs in Drenthe opgericht. Deze vereniging, waarvan Smeenge in de beginjaren voorzitter was, stichtte in de overwegend agrarische provincie een aantal ambachtsscholen op basis van het leerlingenstelsel. Ook op landelijk niveau spande Smeenge zich in voor de ontwikkeling van het vakonderwijs. Hij stond aan de wieg van de Vereeniging tot Veredeling van het Ambacht en was bijna drie decennia lang voorzitter van de Vereeniging tot Bevordering van de Vakopleiding van Handwerkslieden in Nederland, die invoering van een wettelijk geregeld leerlingenstelsel en verbetering van het nijverheidsonderwijs tot haar doelstellingen rekende. De zaak van het openbaar onderwijs lag Smeenge als voorzitter van de Vereeniging tot Bevordering van het Volksonderwijs en het Schoolbezoek in Nederland eveneens na aan het hart. Met leedwezen constateerde hij dat het ideaal van de algemene openbare volksschool door de toenemende verzuiling steeds verder in het gedrang raakte.

Overtuigd van de noodzaak van een grotere beveiliging tegen het water en van uitbreiding van het landbouwareaal was Smeenge lange tijd ondervoorzitter van de Zuiderzeevereeniging, die de afsluiting en inpoldering van de binnenzee bepleitte. Daarvóór al was Smeenge als kamerlid in 1892 toegetreden tot de Staatscommissie die de mogelijkheid van drooglegging onderzocht. In zijn hoedanigheid als lid van de Zuiderzeeraad was hij in de jaren twintig betrokken bij de kredietverlening aan de in hun broodwinning bedreigde Zuiderzeevissers.

Ondanks zijn drukbezette bestaan vond Smeenge ook na 1900 steeds tijd om zijn geliefde Drenthe te bezoeken. Geboren en getogen in deze provincie heeft hij zich er altijd mee verbonden gevoeld, ook na zijn verhuizing naar Amsterdam, waar hij de Drentsche Vereeniging oprichtte. Door zijn daadkracht werd 'Oeze Haarm' in Drenthe op handen gedragen.

Smeenge was geen staatsman, maar een praktisch ingesteld liberaal bestuurder, die pal stond voor de ontplooiing van het individu. De ontwikkeling van onderwijs en infrastructuur was daartoe voor hem een eerste vereiste. In het parlement onderscheidde hij zich niet door theoretische beschouwingen, maar door zijn gevoel voor details. In politieke overtuiging bleven zijn nakomelingen hem trouw: zowel zijn dochter Henderika van Riel-Smeenge als zijn kleinzoon Harm van Riel waren als liberalen actief in de politiek.

A: Collectie-H. Smeenge in de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.

P: Samen met H. Boerree [e.a.], Rapport over ambachtsonderwijs in Drenthe (Hoogeveen, 1891); samen met J. Bruinwold Riedel [e.a.], Rapport omtrent den toestand der opleiding van het onderwijzend personeel in bewaarscholen, in 1896 (Amsterdam, 1897); Feestrede bij gelegenheid van de reunie van oud-studenten der Rijks-Universiteit te Groningen den 3en Febr. 1920... [Groningen, 1920]; 'Nieuwe kanalen in verband met de drooglegging der Zuiderzee', in Prae-adviezen [van het] derde binnenscheepvaartcongres 28 en 29 september 1921 (Amsterdam, 1921) 25-32; Feestrede, uitgesproken ter gelegenheid van den 90sten geboortedag van den hoogedelgestrengen heer mr. S. van Houten ('s-Gravenhage, 1927).

L: Augur, 'Schuttevaêr', in idem, Van het Haagsche Binnenhof. Parlementaire schetsen (Amsterdam, 1901) 62-68; F. Netscher, 'Karakterschets. Mr. H. Smeenge', in De Hollandsche Revue 11 (1906) 848-861; 'Mr. H. Smeenge', in Onze afgevaardigden. Verkiezingen 1909 (Rotterdam, 1909) 261; Nieuwe Rotterdamsche Courant , 9-5-1935; Nieuwsblad van het Noorden , 9-5-1935; Algemeen Handelsblad , 9-5-1935; Provinciale Drentsche en Asser Courant , 13-5-1935; J. Linthorst Homan, 'Harm Smeenge', in Nieuwe Drentsche Volksalmanak 54 (1936) 4-20; L. Buning, Het herenbolwerk. Politieke en sociale terreinverkenningen in Drenthe over de periode 1748-1888 (Assen, 1966); G.L. Cleintuar, Wisselend getij. Geschiedenis van de Zuiderzeevereeniging 1866-1949 (Zutphen, 1982); lemma door M. Moree, in Drentse biografieën III. Onder red. van Jan Bos en Willem Foorthuis (Meppel [etc.], 1991) 126-130.

I: Website Encyclopedie Drenthe: http://www.encyclopediedrenthe.nl/Smeenge,%20Harm [4-11-2008].

G. Voerman


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013