Spier, Joseph Eduard Adolf (1900-1978)

 
English | Nederlands

SPIER, Joseph Eduard Adolf (1900-1978)

Spier, Joseph Eduard Adolf, tekenaar en illustrator (Zutphen 26-6-1900 - Plandome (New York, Verenigde Staten) 21-5-1978). Zoon van Isedore Spier, eigenaar van een modezaak, en Selina Elias. Gehuwd op 23-4-1925 met Albertine Sophie van Raalte. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren. Hij kreeg in 1957 de Amerikaanse nationaliteit.

Al vroeg wilde Jo Spier tekenaar van beroep worden. Zijn ouders, evenals de tekenleraar aan het Zutphense gymnasium, B.H. Stomps, herkenden zijn talent en moedigden hem aan zich in deze kunst te bekwamen. Wat de stijl en de grafische techniek betreft, werd de jonge Spier vooral geïnspireerd door de politieke prenten van Albert Hahn in De Notenkraker . Reeds in de vierde klas van het gymnasium stuurde hij Hahn eigen werk toe, en alleen diens vaderlijke raad toch maar eerst eindexamen te doen, weerhield hem er toen van de school al onmiddellijk voor gezien te houden.

Met het einddiploma op zak verhuisde Spier in 1919 naar Amsterdam. Hij nam er privé-lessen bij Klaas van Leeuwen om vervolgens, na vervulling van de militaire dienstplicht, te worden toegelaten tot de Rijksacademie van Beeldende Kunsten. Gedurende twee jaren volgde hij hier de opleiding, waarbij hij vooral in de tekenklas van prof. J.H. Jurres veel opstak. Aangezien de Academie geen afstudeerrichting in illustratietekenen kende, besloot Spier in 1923 naar Parijs te gaan om daar zijn scholing, onder meer bij het Atelier Cormon, af te ronden. Eenmaal terug in Nederland kwam hij eind 1924, na zich aanvankelijk als volontair te hebben aangemeld, in dienst bij De Telegraaf . Aan dit Amsterdamse dagblad zou hij bijna zestien jaar verbonden blijven.

De redactie van De Telegraaf streefde naar een voor een ruim publiek aantrekkelijke opmaak van de krant met veel actuele foto- en tekenillustraties. Omdat camera's nog te zwaar en te groot waren voor snel vervoer en de fotoafwerking tijdrovend kon zijn, bestond er behoefte aan de vlug werkende reportagetekenaar. Spier ging daarom vaak op pad met journalisten om ter plaatse schetsen te maken, die dan 's avonds thuis werden uitgewerkt. De voor een afdruk in de krant noodzakelijke tekentechniek van zwart-op-wit kreeg hij spoedig onder de knie. Voor de afwerking gebruikte hij eerst krijtpotlood, later Oostindische inkt. Om het al te schetsmatige weg te werken - en dat was zijn streven: nooit waren zijn eindresultaten knoedelig of krasserig, altijd helder en open - werden door hem de contouren zwaar aangelijnd of opnieuw overgetrokken. Vaak knipte Spier vervolgens de belijnde figuren uit, herschikte deze dan voor een betere compositie en plakte alles op nieuw papier. Wat er aan spontaniteit verloren ging - de schijnbaar moeiteloos gemaakte tekeningen vergden van hem veel tijd en concentratie -, werd aan precisie en exactheid gewonnen. Behalve portretten van bekende Nederlanders - meestal in profiel en ten voeten uit - en afbeeldingen van situaties buitens- en binnenshuis, ging hij ook landschappen en stadsgezichten tekenen. Daarbij gebruikte hij dan het wit op zo'n ruimtelijk geraffineerde wijze dat Spiers tekenkunst wel eens die van het weglaten is genoemd.

Van 1930 af begon Spier steeds meer, zoals hij het zelf noemde, 'cartoonist' te worden. Voor een deel kwam hij daartoe doordat de technische verbeteringen bij de persfotografie - de kleinbeeldcamera en het sneller ontwikkelen en clicheren van fotomateriaal - het reportagetekenen minder nodig maakten, maar in hoofdzaak was het toch te danken aan Spiers eigen vindingrijkheid en plezier in zijn vak. Naar het voorbeeld van Punch en The New Yorker maakte hij de enkelvoudige getekende mop met onderschrift, maar ook ging hij, op originelere wijze, over tot de publikatie van een soort beeldenserie, voorzien van geestige teksten in zijn markante handschrift. In zo'n beeldverhaal werden meestal treffende toestanden en opvattingen uit het dagelijkse leven van Nederlanders op milde wijze op de hak genomen. In De Telegraaf kreeg hij in het zondagochtendblad een rubriek die soms een groot deel van één pagina kon beslaan.

Het werk van Jo Spier werd spoedig alom bekend en bewonderd, al vond men soms de moppen wat oubollig of de bespiegelingen over eigen land en volk enigszins zelfgenoegzaam. Mooi uitgegeven albums waarin grappen en vrolijke beschouwingen uit de krant waren herdrukt - bijvoorbeeld Teekeningen uit 1933 en Per potlood door Nederland uit 1934 -, werden veel gelezen en gretig bekeken. Voor album en reclameboekje kon Spier ook kleur gaan gebruiken; zijn met zachte pastelkleuren uitgewerkte tekeningen van een reis naar Nederlands-Indië - het in 1936 verschenen Uit en thuis. Reisschetsen - maakten grote indruk. Gezaghebbende recensenten zoals Cornelis Veth, Jan Greshoff en Menno ter Braak zongen zijn lof. Waardering en erkenning bleken ook uit een door Spier in 1939 met succes uitgevoerde opdracht om de jubileumuitgave van Hildebrands Camera obscura na honderd jaar royaal van illustraties te voorzien.

Op dit hoogtepunt van zijn roem bracht de Tweede Wereldoorlog Jo Spier verdriet en ellende. De Duitse bezetters en hun medestanders hielden hem als bekende Nederlander van joodse afkomst vijandig in de gaten en haalden vaak fel naar hem uit. In oktober 1940 moest Spier op staande voet door de directie van De Telegraaf worden ontslagen, omdat de Duitsers een prent over de perikelen van de stadsverduistering - later opnieuw afgebeeld in het album Zwanezang - als defaitistisch en provocerend wilden opvatten. Spier verhuisde daarop met zijn gezin naar zijn zomerhuis in Broek in Waterland, maar werd ook daar niet met rust gelaten. Tot drie keer toe werd hij gevangengezet: eind 1940 en nog eens in 1941, telkens gedurende enkele weken, en in 1942 maandenlang, eerst in Amsterdam, vervolgens in een strafbarak van het doorgangskamp voor joden in Westerbork.

Onder deze benarde omstandigheden deed zich voor de Spiers een kans op lijfsbehoud voor, toen A.A. Mussert, de leider van de Nationaal-Socialistische Beweging, de door hem reeds lang bewonderde tekenaar een helpende hand bood. Mussert had van zijn Duitse vrienden voor een twintigtal joodse gezinnen de toezegging gekregen dat deze van deportatie zouden worden gevrijwaard, mits zij zich in een gerekwireerd kerkgebouw in Doetinchem lieten interneren. Ook de Spiers werden op deze 'Mussert-lijst' geplaatst en begin 1943 naar Doetinchem overgebracht. Met de overige 'begunstigde' joden kwamen zij vervolgens, in april 1943, in het 'Alterslager' van Theresienstadt in Bohemen terecht. Dit grote hongergetto voor duizenden joden was op zichzelf geen vernietigingskamp, maar werd wel gebruikt om gevangenen vandaar naar Auschwitz door te sturen. Spier en de zijnen zou dit lot bespaard blijven. Al gauw werd hij tewerkgesteld in de werkplaats van Theresienstadt, waar voor de Duitsers kunstnijverheidsprodukten met potten bakken, lijsten maken, ontwerpen van wandversiering etc. moesten worden vervaardigd. Hij kon daar blijven werken tot ten slotte op 7 mei 1945 het getto door Russische troepen werd bevrijd.

Afgezien van de geleden ontberingen en spanningen, zou de herinnering aan Theresienstadt voor Spier wel bijzonder bitter blijven. Beschuldigingen van Nederlandse medegevangenen dat Spier uit angst te gedienstig zou zijn geweest tegenover de nazi-bewakers en -vervolgers en onder meer zou hebben meegewerkt aan nazi-propaganda om naar buiten toe, met verslag en film, de kamptoestanden van het getto paradijselijk voor te stellen, zouden na de bevrijding herhaaldelijk tegen hem worden gericht. Spier wilde deze nooit in het openbaar ontzenuwen. Nog in 1978, in zijn publikatie van herinneringen aan Theresienstadt, Dit alles heeft mijn oog gezien , een boekje met anekdotische stukjes en tekeningen, ging hij geheel aan de tegen hem geuite kritiek voorbij.

Van juni 1945 af terug in het land wierp Spier zich vóór alles met bewonderenswaardige veerkracht en levensmoed op de hervatting van zijn 'gewone' werk. Opnieuw vestigde hij zich in Broek in Waterland, en Elseviers Weekblad bood hem nu de ruimte om zijn cartoons in vooroorlogse Telegraaf -traditie voort te zetten. Spier bleek zijn gevoel voor humor en gein niet te hebben verloren. Wel waagde hij zich af en toe, anders dan tevoren, aan politieke thema's, waarbij hij soms - begrijpelijkerwijs - fel anti-Duits kon uitpakken. Nooit werd hij overigens de man die de wekelijkse politieke prent voor het blad vervaardigde. Veel verspreiding en bekendheid kregen twee brochures waarin Spier in prent en tekst eerst, in 1945, de annexatie van uitgestrekt Duits grondgebied door Nederland bepleitte en vier jaar later aanspoorde tot krachtige wederopbouw van het land met behulp van het door hem toegejuichte Marshall-plan. Het reportagetekenen had Spier intussen ook hervat. Daartoe ondernam hij nu met de journalist Piet Bakker verre reizen naar alle windstreken, onder andere naar de West en de Oost zoals kortweg de titels van twee albums van herdrukte reistekeningen - respectievelijk uit 1948 en 1950 - zouden luiden.

Een onverwachte mogelijkheid eind 1951 om, door verlening van een kort na de bevrijding al aangevraagd visum, naar de Verenigde Staten te emigreren greep Spier aan: een tweede bezettingstijd wilde hij voor zijn gezin en zichzelf niet meemaken. Na aanvankelijke tegenslag gelukte het hem hier met reclametekenen en illustreren een nieuw bestaan op te bouwen. Al in 1953 kon Spier zijn gezin laten overkomen en zich definitief op Long Island bij New York vestigen. De band met zijn geboorteland bleef sterk. De Nederlandse connecties hield hij aan, en hij kwam nog vaak op bezoek. Spier bleef hier publiceren, ook in Elseviers Weekblad , terwijl er in de loop van de jaren opnieuw verscheidene albums met oud en nieuw tekenwerk in Nederland het licht zagen.

In de jaren zeventig leek Spier zich oud te gaan voelen, al bleef hij opgewekt en welgemoed. De titels van zijn laatste albums leken, zoals hij zelf erkende, zijn levenseinde aan te kondigen: Zwanezang (1973), Bij 't scheiden van de markt (1975) en Op de valreep (1976). De in 1975 gedane schenking van zijn tekenarchief aan het Stedelijk Museum van Zutphen, de stad van zijn jeugd, was een soort afscheid. Het einde kwam in 1978, nadat zijn scheppingsdrift reeds enige tijd was verflauwd.

Spier was, zeker in de jaren dertig tot zestig, in Nederland een bijzonder populair tekenaar. Velen konden zijn tekeningen met één oogopslag herkennen, zo karakteristiek was zijn klare en verfijnde tekentrant. Zelf had Spier zich altijd liever een tekenende journalist dan een kunstenaar willen noemen; hij voelde zich ook altijd meer thuis in de perswereld dan in artistieke kring. Maar, journalist of kunstenaar, door hem was in elk geval met zijn oeuvre het vroege oordeel van Greshoff, vooral in tekentechnisch en esthetisch opzicht, waargemaakt. Deze had al in 1932 geschreven dat Jo Spier een tekenaar was 'zoo geestig en zoo sierlijk, zoo vindingrijk en zoo verfijnd, als wij het in lang niet bezig zagen in ons godzalig Nederland' (De Groene Amsterdammer , 16-1-1932).

A: Het tekenarchief van Jo Spier berust in het Stedelijk Museum te Zutphen; Persdocumentatie betreffende Spier bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te 's-Gravenhage; Documentatiedossier Jo Spier in het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam.

P: Behalve de in de tekst genoemde werken o.a.: [samen met Roel Houwink,] 'Onder de 18' (Nijkerk [1939]); 'Pennevruchten' (Amsterdam [etc.], 1947); Thuis best (Amsterdam [etc.], 1951); Album (Amsterdam [etc.], 1957).

L: Behalve recensies en necrologieën o.a.: Cornelis Veth, 'De reportage-teekenaar Jo Spier', in Maandblad voor Beeldende Kunsten 6 (1929) 305-316; H.G. Cannegieter, 'Jo Spier', in Morks-Magazijn 35 (1933) 337-347; Menno ter Braak, 'De humor van Jo Spier', in Forum 4 (1935) 33-36, herdrukt in Verzameld werk III (Amsterdam, 1949) 425-428; A. Glavimans, Jo Spier, teekenaar (Rotterdam [etc.], 1947); H.G. Adler, Theresienstadt 1941-1945. Das Antlitz einer Zwangsgemeinschaft. Geschichte, Soziologie, Psychologie (Tübingen, 1955); Piet Bakker, Zo was het (Amsterdam, 1961) 130-135; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog I-XIV ('s-Gravenhage, 1969-1991) waarin verspreide gegevens in de delen IV, V, VI, VIII, XII en XIII; interview door Hans Vogel, in Het Parool , 20-6-1975; Koos van Wehring, 'Jo Spier. Het verleden van een vooroorlogs tekenaar', in Vrij Nederland , 15-7-1978; Thera Coppens, 'Peter Spier over de kunst van zijn vader', in Hervormd Nederland Magazine , 28-6-1986; Henk van Gelder, 'De neutrale observaties van Jo Spier', in NRC Handelsblad , 8-5-1992.

I. Schöffer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013