Treub, Hector (1856-1920)

 
English | Nederlands

TREUB, Hector (1856-1920)

Treub, Hector, hoogleraar in de verloskunde en gynaecologie (Voorschoten (Z.H.) 1-8-1856 - Utrecht 7-4-1920). Zoon van Jacobus Petrus Treub, burgemeester van Voorschoten, en Marie Louise Cornaz. Gehuwd op 17-6-1880 met Aagje Fabius. Uit dit huwelijk werd, behalve 1 dochter die jong overleed, 1 dochter geboren. Na echtscheiding (6-4-1906) gehuwd op 16-2-1907 met Cornelia Gerardina Boellaard. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Treub, Hector

Hector Treub werd geboren als vierde kind in het hooggecultiveerde burgemeestersgezin, waarvan ook de latere directeur van 's Lands Plantentuin in Buitenzorg, Melchior, en de latere politicus en hoogleraar staathuishoudkunde, Marie Willem Frederik, deel uitmaakten. Evenals zijn broers bezocht Hector de dorpsschool in zijn geboorteplaats en de Gemeentelijke HBS te Leiden. Hij genoot privé-lessen Grieks en Latijn van W.E.H. van den Horn van den Bos, een dorpsgeneesheer te Voorschoten, wiens ervaring, vooral op het terrein van de verloskunde, hem tot voordeel heeft gestrekt.

In 1873 werd Treub ingeschreven als student aan de Leidse universiteit. Hij bleef echter in Voorschoten wonen tot aan zijn kandidaatsexamen geneeskunde, drie jaar later; iedere dag ging hij te voet heen en weer. Op 30 november 1878 promoveerde Treub tot doctor in de geneeskunde bij de internist prof. S.S. Rosenstein op een gedeeltelijk experimenteel onderzoek, getiteld 'Over reflexparalysen en neuritis migrans' (later gedeeltelijk gepubliceerd in: Archiv für Experimentelle Pathologie und Pharmakologie 10 (1878/1879) 398-411). In de ruim acht jaren die op zijn promotie volgden, verdeelde Treub zijn tijd tussen het werk als assistent op de vrouwenafdeling van de chirurgische kliniek van prof. J.E. van Iterson en dat van een snel groeiende artsenpraktijk in Leiden. Met grote regelmaat verschenen publikaties van zijn hand, waaronder tussen 1880 en 1886 negen kritische, oorspronkelijke artikelen in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde (NTG) over kwesties als wond- en fractuurbeft5593]handeling en antisepsis. Van dit laatste onderwerp bood Treubs boek De antiseptische wondbehandeling in haar tegenwoordigen vorm uit 1885 een helder overzicht.

Inmiddels werd Treub door menigeen als een veelbelovend medicus gewaardeerd. Nog geen dertig jaar oud stond hij enige malen op de nominatie voor professoraten elders. Treub bleef echter in Leiden, waar hij in 1886 werd benoemd tot hoogleraar in de verloskunde en de leer der vrouwenziekten als opvolger van de kort tevoren overleden prof. A.E. Simon Thomas, die hij eerder, als tijdelijk lector, tijdens diens ziekte had vervangen. Op 26 januari 1887 hield hij zijn historisch getinte inaugurele rede De verdiensten der Nederlanders op het gebied van de bekkenleer . Aan het slot van zijn oratie legde Treub de nadruk op het vernieuwende karakter van zijn leeropdracht. Zijns inziens vereiste 'de gynaekologie, die in de laatste jaren meer en meer zich als specieel gedeelte der chirurgie heeft ontwikkeld, dat hare beoefenaars grondig doorkneed zijn in de nieuwere heelkundige behandelings-methoden, vooral wat betreft de antisepsis' (ibidem , 34).

Treub droeg in belangrijke mate bij tot de emancipatie van de gynaecologie in Nederland, die zich in de jaren tachtig en negentig van de negentiende eeuw op verschillende wijzen voltrok. Vooral de relatie van de gynaecologie tot de chirurgie werd door hem telkens opnieuw duidelijk gemaakt en wisselend genuanceerd. In hoog tempo stapelden in deze jaren de bewijzen van disciplinaire verzelfstandiging van de gynaecologie zich op. Een in januari 1887 door de Amsterdamse hoogleraar G.H. van der Mey opgerichte gynaecologische kring werd op Treubs instigatie in november 1887 omgevormd tot de Nederlandsche Gynaecologische Vereeniging. Het een jaar later genomen initiatief tot oprichting van het Nederlandsch Tijdschrift voor Verloskunde en Gynaecologie werd door hem van harte gesteund: tot aan zijn dood was Treub redacteur van dit periodiek.

In het algemeen toonde Treub zich tijdens zijn Leidse hoogleraarschap een produktief auteur: van zijn hand verschenen meer dan vijftig artikelen over gynaecologische en verloskundige onderwerpen. In 1892 werd Treubs medische faam voorgoed gevestigd met de uitgave van het eerste Nederlandse Leerboek der gynaecologie , in twee delen: een tekstdeel en een platenatlas. Dit werk bleef jarenlang hèt nationale gynaecologische standaardwerk en kende tijdens het leven van de auteur zes edities. Het internationale karakter van de discipline werd door Treub nog eens beklemtoond door de organisatie van het derde Internationale Congres voor Gynaecologie en Verloskunde, dat in 1899 onder zijn leiding in Amsterdam werd gehouden.

Naast het zorgvuldig trekken van de disciplinaire contouren van de gynaecologie werd Treub in deze jaren geboeid door de structuur van de medische opleiding in het algemeen. Als voorzitter van de medische beroepsorganisatie, de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst (NMG), hield hij in 1891 een rede 'over medische studenten, medisch onderwijs en medische professoren in Nederland' (in NTG 27 (1891) 65-78), waarin hij - evenals in enkele andere publikaties uit deze periode - vooral de nadruk legde op het verschil tussen een geneeskundig praktische opleiding en een meer wetenschappelijke educatie. Zelf werd hij geroemd als een begenadigd docent, die, zonder veel gebruik te maken van aantekeningen, ingewikkelde gevallen helder en duidelijk aan zijn studenten kon uiteenzetten, daarbij niet verzuimend hun aan de dagelijkse praktijk ontleende adviezen te geven.

Treub toonde zich een pleitbezorger van een eigen, Nederlands medisch-wetenschappelijk kader. zijn initiatief om in 1894 samen met M. Straub het periodiek geneeskundige bladen uit kliniek en laboratorium voor de praktijk op te richten vloeide voort uit de wens dergelijke praktische wetenschapsbeoefenaren te vormen. Tevens bleek hij een uitgesproken tegenstander te zijn van benoemingen van buitenlandse professoren, zolang er in eigen land voldoende gekwalificeerden aanwezig waren. Zo raakte hij in 1897 in een felle twist verwikkeld, toen hij zich openlijk had gekant tegen de benoeming van de Duitser A.S.G. Döderlein tot hoogleraar in de verloskunde en de leer der vrouwenziekten te Groningen en zijn opvatting in niet mis te verstane bewoordingen had neergelegd in een 'Wehrschrift': Universität und Vaterland . Vanaf de eeuwwisseling toonde Treub zich meer uitgesproken francofiel en liet hij zich vaker - en niet altijd tot genoegen van zijn broer, de politicus M.W.F. Treub - in negatieve zin uit over het 'Duitse' nationale karakter.

Begin 1896 ontving Treub de uitnodiging hoogleraar te worden aan de Universiteit van Amsterdam, als opvolger van Van der Mey. Drie argumenten voerde hij aan ter rechtvaardiging van de ongebruikelijke stap de oudste universiteit van Nederland voor de jongste te verruilen: de grotere polikliniek voor de behandeling van vrouwenziekten die in de hoofdstad bestond, de ruimere gynaecologische en verloskundige klinische onderwijsmogelijkheden die in Amsterdam in het verschiet lagen door de daar op te richten vrouwenkliniek, en het feit dat ook aan Treubs eisen om verloskunde en gynaecologie door één hoogleraar te laten onderwijzen, gehoor werd gegeven. In zijn Amsterdamse oratie, De gevaren der hedendaagsche gynaekologie , van 11 mei 1896 richtte Treub ditmaal de aandacht op enkele schaduwzijden van de hoge vlucht die de chirurgie in de gynaecologie had genomen. Dat de gezamenlijke ontwikkeling van gynaecologie en verloskunde hem na aan het hart lag, bevestigde hij nog eens door het door Van der Mey vervaardigde manuscript voor een Leerboek der verloskunde in twee fasen, in 1898 en 1900, voor publikatie te bewerken; ook van dit boek verschenen vóór zijn overlijden zes drukken.

Als hoogleraar in Amsterdam verbreedde Treub zijn publicistische horizon. Naast een niet aflatende stroom van geschriften over bijna ieder relevant onderwerp betreffende de specifieke somatische zorg voor vrouwen, mengde hij zich in toenemende mate ook in publieke discussies over de sociale en legale positie van de vrouw, over de toegankelijkheid van hoger onderwijs voor vrouwen en over praktijken die vrouwen ten naaste betroffen, zoals geboorteregeling en abortus provocatus, huwelijkshygiëne en zuigelingenzorg. Zo bestreed hij in woord en geschrift - onder meer in zijn in 1898 als brochures gepubliceerde voordrachten De vrouw en de studie en Co-educatie bij het hooger onderwijs - alle biologische en psychologische argumenten die tegen de geschiktheid van vrouwen om deel te nemen aan het hoger onderwijs werden aangevoerd.

Vanaf 1895 maakten vooral Treubs radicaal-liberaal gekleurde geschriften inzake het abortusvraagstuk en de neomalthusiaanse opvattingen over seksualiteit vele reacties los. In zijn artikel 'Abortus provocatus en strafwet' in het Tijdschrift voor Strafrecht (9 (1895) 1-24) tekende Treub bezwaar aan tegen het gebrekkige onderscheid dat in de wet werd gemaakt tussen verschillende vormen van geboorteopwekking, alsook tegen de wankele legale positie dienaangaande van de arts. Deze bezwaren werden herhaald en in al hun morele implicaties belicht in de brochure Het levensrecht der ongeboren vrucht , verschenen in 1901, het jaar waarin liberale voorstellen tot wettelijke herziening van de artikelen tegen abortus door het confessionele kabinet-Kuyper van tafel werden geveegd.

Dezelfde thematiek en Treubs hang naar conceptuele helderheid vormden tevens de aanleiding tot de publikatie in 1908, samen met de jurist A. Tak, van het Leerboek der gerechtelijke verloskunde , waarin tal van vergelijkingen werden getrokken met de wetgeving inzake zwangerschapsbepaling en -afbreking in Frankrijk, Duitsland en Oostenrijk. In een vijftal verwante artikelen, in 1904 gebundeld in Verspreide opstellen , ging Treub nader in op de veelsoortige bezwaren die tegen neomalthusiaanse voorbehoedsmiddelen te berde werden gebracht, wederom nauw aansluitend bij politieke discussies in dat jaar. Hoewel Treub een voorstander was van een principiële scheiding tussen menselijk geslachtsverkeer en voortplanting, toonde hij zich er tegelijkertijd bezorgd over dat voorbehoedsmiddelen relatief meer in kringen van de gegoede burgerij dan in arbeidersmilieus leken te worden toegepast. Uit al Treubs inspanningen in deze jaren blijkt welk een verstrekkende rol hij de arts als sociaal raadsman en wetenschapper toebedeelde, vooral ook op het terrein van vrouwenaangelegenheden. Veel van zijn geschriften, in het bijzonder de collegereeks over Medische fatsoensleer uit 1903 en de drie jaar later gepubliceerde voordracht Over 'kwakzalverij' , weerspiegelen het grote belang dat hij aan een goed georganiseerde professie hechtte.

De manier waarop Treub zich als agnosticus weerde in openbare discussies aangaande moreel beladen onderwerpen, leek zijn aanzien in de medische wereld niet al te zeer te schaden. Zo was hij bij herhaling voorzitter van de NMG en een actief medewerker aan het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde . Hij was algemeen voorzitter van het Genootschap ter bevordering der Natuur-, Genees- en Heelkunde te Amsterdam, erelid van verscheidene internationale gynaecologische en verloskundige organisaties, een veelgevraagde spreker en een geziene gast op tal van nationale en internationale medische bijeenkomsten.

Uit de beschrijvingen van oud-assistenten, studenten en patiënten komt Treub naar voren als een opmerkelijke persoonlijkheid. Vanaf het begin van zijn professoraat vertoonde hij zich in het openbaar op steeds dezelfde wijze: kort geknipt haar, een knevel en puntbaardje, met daaronder een vlinderdas van paarse zijde met witte stippen. Het liefst droeg hij de 'witte toga', zoals hij zijn ziekenhuisjas noemde. Treub was geen man van veel tact of omhaal van woorden en maakte op velen een nogal onbehouwen indruk. Hij was impulsief en hechtte aan snel optreden. Would-be geleerdheid was hem vreemd.

Treub bleef werkzaam tot aan het einde van zijn leven. Toen zich bij hem in december 1919 de eerste symptomen van keelkanker openbaarden, werd hij eerst in een Amsterdamse en daarna in een Utrechtse kliniek verpleegd. Zelfs onder deze omstandigheden bleef hij opgewekt en vol humor. Nog in het ziekenhuis nam hij examens af, de studenten via briefjes vragen voorleggend. In het voorjaar van 1920 overleed hij, 63 jaar oud.

In Treubs werk is de interessante vermenging van het medische en sociale debat rond de eeuwwisseling duidelijk zichtbaar. Zijn inspanningen en persoonlijke invloed op een grote schare van leerlingen hebben onmiskenbaar een belangrijk stempel gedrukt op het denken in Nederland over de aard en reikwijdte van medische bemoeienis met vrouwenaangelegenheden. Het in vergelijking met vele andere Europese landen specifieke organisatorische karakter van de gynaecologie en verloskunde in Nederland, met een evenwichtige aandacht voor chirurgische, internistische en psychosociale kanten van de problemen, kan ten dele op Treubs ideeën dienaangaande worden teruggevoerd.

A: Het manuscript van H. Treubs dissertatie 'Over reflexparalysen en neuritis migrans' (1878) berust in de bibliotheek van Museum Boerhaave te Leiden. Brieven van H. Treub in: Archief Senaat en Faculteiten van de Rijksuniversiteit te Leiden, gedeponeerd in de Universifteitsbibliotheek te Leiden; Archief Senaat van de Universiteit van Amsterdam, Archief Curatoren van de Universiteit van Amsterdam, en Archief Genootschap ter Bevordering van Natuur- Genees- en Heelkunde te Amsterdam, alle gedeponeerd bij de Gemeentelijke Archiefdienst te Amsterdam. Persdocumentatie in het persoonsdossier-H. Treub bij de Gemeentelijke Archiefdienst te Amsterdam.

P: 'Lijst der publikaties van Hector Treubs' in het onder L genoemde werk van Van Dongen, 109-114.

L: K.B.M. ten Brink, 'Professor dr. Hector Treub', in Woord en Beeld (1896) 130-136; G.C. Nijhoff, 'Prof. Hector Treub', in Eigen Haard 38 (1912) 37-39; Catherine van Tussenbroek, 'Vijf en twintig jaren verloskundig onderwijs', in Feestbundel opgedragen aan Hector Treub bij de feestelijke herdenking van zijn vijfentwintig-jarig professoraat door vrienden en vereerders. (Leiden, 1912) 1-6; J.A. van Dongen, Hector Treub, 1 augustus 1856 - 7 april 1920. Zijn persoon en zijn arbeid (Amsterdam, 1956); J. de Bruijn, Geschiedenis van de abortus in Nederland. Een analyse van opvattingen en discussies, 1600-1979 (Amsterdam, 1979); verschillende artikelen in de bundel Een eeuw vrouwenarts... . Onder red. van F.J.J. van Assen e.a. (Amsterdam, 1987); G.J. Kloosterman, 'Hector Treub (1856-1920). Een veelzijdig en geëngageerd gynaecoloog', in Een brandpunt van geleerdheid in de hoofdstad. De Universiteit van Amsterdam rond 1900 in vijftien portretten . Onder red. van J.C.H. Blom [e.a.] (Hilversum, 1992) 119-140; W. Otterspeer, De wiekslag van hun geest. De Leidse universiteit in de negentiende eeuw ('s-Gravenhage, 1992).

I: J.A. van Dongen, Hector Treub, 1 augustus 1856 - 7 april 1920. Zijn persoon en zijn arbeid (Amsterdam, 1956) afbeelding tegenover pagina 24 [Treub in 1896].

Mw. G. van Heteren


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013