© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Hanneke Westhoff, 'Trimbos, Cornelis Johannes Baptist Joseph (1920-1988)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/trimbos [12-11-2013]
TRIMBOS, Cornelis Johannes Baptist Joseph (1920-1988)
Trimbos, Cornelis Johannes Baptist Joseph, sociaal-psychiater (Vught 21-4-1920 - Rotterdam 26-4-1988). Zoon van Johannes Baptist Maria Trimbos, civiel ingenieur, en Wilhelmina Jacoba Maria van Besouw. Gehuwd op 27-8-1943 met Johanna Richarda Maria van Kesteren, arts. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 1 dochter geboren.
Naar eigen zeggen heeft Kees Trimbos een uitgesproken 'roomse jeugd' gehad. Hij werd geboren in het Brabantse Vught als de oudste zoon van de directeur-eigenaar van een betonmaatschappij. Zijn ouders waren zeer gelovige, maar tegelijkertijd ruimdenkende katholieken, die voor een bij die tijd en hun stand passende opvoeding zorgdroegen. Dit hield in dat de jonge Trimbos zijn lagere-schooljaren doorbracht op een door fraters geleide 'opleidingsschool' in het naburige 's-Hertogenbosch en daarna in dezelfde stad het St. Janslyceum bezocht. Na het eindexamen gymnasium-ß ging Kees Trimbos in oktober 1938 aan de Utrechtse universiteit geneeskunde studeren.
Behalve door zijn roomse jeugd is Trimbos' latere leven sterk bepaald door het ongeluk dat hem in oktober 1944, bij de bevrijding van 's-Hertogenbosch, trof. Een granaatscherf raakte hem toen in hand en heup, waardoor hij zijn leven lang ernstig invalide werd. Dat hij overleefde, dankte hij vooral aan de mentale steun en verpleging van zijn vrouw, die samen met hem geneeskunde studeerde. Na anderhalf jaar leerde Trimbos toch weer een beetje lopen en hervatte hij zijn studie in Utrecht, waar hij op 11 november 1947 het artsexamen deed. Huisarts worden was echter onmogelijk, en voor de opleiding tot huid arts - een beroep dat hij zittend dacht te kunnen uitoefenen - werd hij niet toegelaten. Wat overbleef, was de psychiatrie, een vak dat - zoals hij het later zelf formuleerde - vooral bestond uit 'klessen en lezen'.
Hoewel Trimbos tijdens zijn specialisatie bij de bekende hoogleraar in de psychiatrie H.C. Rümke in Utrecht in aanraking kwam met de nieuwe existentialistisch gekleurde, personalistische en antropologische stromingen in de psychiatrie, die daar toentertijd in de mode waren, was zijn eigenlijke opleiding nog klassiek-medisch. Aan deze klinische psychiatrie, die enkel voorzag in het herkennen en het - vooralsnog gebrekkig - behandelen van psychiatrische ziektebeelden, heeft hij in de rest van zijn carrière echter niet veel gehad.
Trimbos' loopbaan nam een beslissende wending toen hij in 1949 werd benaderd door A.J.H. Bartels, de tweede secretaris van de Nationale Federatie 'Het Wit-Gele Kruis'. Deze zocht een psychiater die bereid was enkele uren per week medewerking te verlenen aan het nieuwe Medisch-Opvoedkundig Bureau (MOB) in Hilversum en Amersfoort. De katholieke beweging voor geestelijke gezondheidszorg was aan het einde van de jaren veertig in een nieuwe fase geraakt, onder invloed van moderne, voornamelijk uit de Verenigde Staten stammende ideeën over positieve geestelijke gezondheidszorg. Eén van de gevolgen daarvan was de behoefte aan verbetering en uitbreiding van de praktische hulpverlening, die tot dan toe bij onder 'Het Wit-Gele Kruis' ressorterende katholieke 'consultatiebureaus voor geestelijke volksgezondheid' berustte. Tegen deze achtergrond moet ook Trimbos' benoeming, in 1951, tot psychiater-directeur voor drie dagen in de week van de nieuwe Katholieke Stichting voor Geestelijke Volksgezondheid in Amsterdam worden gezien. Deze functie zou hij vijftien jaar lang uitoefenen, en onder zijn leiding zou deze Amsterdamse Stichting uitgroeien tot een geïntegreerde instelling voor ambulante geestelijke gezondheidszorg.
Hierbij bleef het niet. Toen in 1952 in Utrecht het Katholiek Nationaal Bureau voor Geestelijke Gezondheidszorg (KNBGG) tot stand kwam, werd Trimbos één van de vier wetenschappelijke adviseurs. Met de econoom en organisatiedeskundige A.J.H. Bartels als algemeen-directeur werd dit Bureau belast met de organisatie en uitbreiding van de katholieke geestelijke gezondheidszorg. Hoewel het officieel vrijwilligerswerk was, nam Trimbos' adviseurschap al gauw zulke vormen aan dat hij eind 1953 werd aangesteld tot 'psychiatrisch consulent' voor één dag per week. Vier jaar later kreeg hij officieel de titel medisch-directeur. Tot de taken die het KNBGG bij zijn oprichting had meegekregen, behoorde, naast dienstverlening aan de bij het bureau betrokken katholieke instellingen en organisaties en het behartigen van de praktische belangen van de katholieke geestelijke gezondheidszorg, ook het geven van voorlichting over geestelijke (volks)gezondheid, zowel ten behoeve van de direct betrokkenen als aan belangstellende buitenstaanders.
Van deze brede taakstelling heeft Trimbos door zijn talrijke publikaties en spreekbeurten, maar ook door commissiewerk en adviseurschappen en door zijn bemoeienis met de opleiding en bijscholing van de verschillende 'stafleden' die de moderne geestelijke gezondheidszorg nodig had, een ruim deel voor zijn rekening genomen. Mede door zijn inspanningen waren aan het begin van de jaren zestig de primitieve katholieke 'consultatiebureaus voor geestelijke volksgezondheid' vervangen door een vrijwel over het gehele land verspreid netwerk van goed geoutilleerde 'diensten': MOB's, Bureaus voor Huwelijksaangelegenheden, alcoholistenbureaus, en Sociaal-Psychiatrische Diensten.
Inmiddels was Trimbos op 28 april 1959 bij zijn leermeester Rümke gepromoveerd op een proefschrift over Geestelijke gezondheidsleer en geestelijke gezondheidszorg . Hierin bepleitte hij het samenbrengen van de verschillende specifieke diensten voor geestelijke gezondheidszorg in één zelfstandige stichting voor geestelijke volksgezondheid met aan het hoofd een sociaal-psychiater-directeur, die als coördinator zou optreden. Deze denkbeelden waren in nauwe samenwerking en overleg met Bartels op het KNBGG ontwikkeld. In de jaren zestig zouden de ideeën van Trimbos onder zijn leiding door het KNBGG verder worden uitgewerkt tot een plan voor de reorganisatie van de ambulante geestelijke gezondheidszorg, dat een einde moest maken aan de bestaande 'lappendeken' van losse behandelingsinstituten.
Binnen het KNBGG heeft Trimbos zich, behalve met de praktische geestelijke gezondheidszorg, ook beziggehouden met het beïnvloeden van de levenswijze van de katholieken. De aanzet daartoe was omstreeks 1950 gegeven door de fysioloog en psycholoog F.J.J. Buytendijk, de voorzitter van het Bureau en de eerste die toentertijd in het openbaar durfde zeggen dat er in de geloofsbeleving van de Nederlandse katholieken 'veel geestelijk ongezonds' te bespeuren viel. Bij velen van hen was zijns inziens sprake van een 'verdrongen geloof' als gevolg van de conflicten tussen de voorschriften van de kerk enerzijds - in het bijzonder ten aanzien van de seksuele moraal - en de praktijk van het leven anderzijds.
Deze 'mentaliteitsbeïnvloeding van het katholieke volksdeel' was één van de taken die het KNBGG bij zijn oprichting had meegekregen, en het Bureau probeerde dit onder meer te bereiken door zich via de KRO-radio tot het grote publiek te richten. Een echt succes werden deze uitzendingen echter pas toen aan het einde van de jaren vijftig Trimbos de spreekbeurten ging verzorgen. Rond 1960 hield hij een kleine honderd causerieën over de geestelijke gezondheid van huwelijk en gezin, die onder de titel 'Gehuwd en ongehuwd' de ether ingingen. Deze radiopraatjes waren gebaseerd op de dikwijls ernstige seksuele problematiek onder katholieken, waarmee Trimbos in zijn eigen praktijk als vrijgevestigd psychiater - die hij naast alle overige activiteiten ook nog voerde - werd geconfronteerd.
In het huwelijksbureau van zijn Amsterdamse Stichting kreeg Trimbos eveneens te maken met de geestelijke nood op seksueel gebied. Dit had hem er al aan het begin van de jaren vijftig toe gebracht voorlichtingscursussen voor verloofden en gehuwden te organiseren, waar op een tot dan toe in katholieke kring ongekend openhartige manier over huwelijk en seksualiteit werd gesproken en waar ook andere, tot dan onbespreekbare kwesties als masturbatie, geboortenregeling, abortus en homoseksualiteit aan de orde kwamen. In zijn radiopraatjes behandelde Trimbos dezelfde onderwerpen, maar nu voor heel katholiek Nederland; en met verstrekkende gevolgen, niet het minst voor hemzelf. Hij werd op slag een bekende Nederlander en - dank zij de al spoedig volgende tv-optredens - met zijn vlinderstrikje letterlijk het 'gezicht van de katholieke geestelijke gezondheidszorg'. Ook anderszins hadden zijn voordrachten, die in 1961 onder de titel Gehuwd en ongehuwd werden gepubliceerd, een enorme respons. Deze lokten namelijk niet alleen een jarenlange stroom van reacties en verzoeken om hulp en advies uit, maar - belangrijker nog - brachten in deze jaren tevens onder de Nederlandse katholieken een onstuitbaar proces van seksuele bevrijding en emancipatie op gang.
Door al deze activiteiten kwam er nagenoeg niets terecht van het wetenschappelijk werk waarmee Trimbos zich na zijn promotie had willen bezighouden en waarvoor in 1960 binnen het KNBGG zelfs een aparte wetenschappelijke afdeling - het Instituut voor Psychische Hygiëne - was opgericht. Met zijn promotie had Trimbos voor zichzelf de weg geopend naar een wetenschappelijke carrière met als beoogd eindpunt een hoogleraarschap in de geestelijke gezondheidsleer. Daarmee was bedoeld een op een zestal psychosociale of antropologische disciplines gebaseerde 'team-wetenschap', die als theoretische grondslag moest dienen voor de geestelijke gezondheidszorg. In dit perspectief was de directie van een instituut waar hij zich met de ontwikkeling van een dergelijke nieuwe wetenschap zou kunnen bezighouden, een aantrekkelijke tussenpost, zeker in combinatie met het privaatdocentschap in de geestelijke gezondheidsleer en sociale psychiatrie dat hem in 1960 op zijn verzoek door de Utrechtse universiteit was verleend.
Begin 1966 verruilde Trimbos zijn werk als psychiater-directeur van de Amsterdamse stichting voor een full-time aanstelling bij het KNBGG. Als voorheen bleef hij daar betrokken bij tal van praktische activiteiten, waardoor hij niet of nauwelijks - zoals zijn bedoeling was - toekwam aan preventie en voorlichting. De kans om zich alsnog geheel aan wetenschap en onderzoek te kunnen wijden, kwam evenwel in 1968, met zijn benoeming tot hoogleraar in de preventieve en sociale psychiatrie aan de pas opgerichte Medische Faculteit van de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam. Hij werd hier belast met de opbouw van een instituut dat zich zou toeleggen op sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar de oorzaken en verspreiding van psychische problemen en de mogelijkheden deze te voorkomen.
Na zich al snel te hebben losgemaakt van zijn klassieke klinisch- psychiatrische opleiding, had Trimbos voor zijn werk in de ambulante geestelijke gezondheidszorg van meet af aan zijn heil gezocht bij de sociale psychiatrie. In de jaren vijftig en zestig deed hij zich kennen als een vurig pleitbezorger van deze nog jonge tak van de psychiatrie, die als oorzaak van psychische stoornissen de (verstoorde) relatie tussen een persoon en zijn omgeving aanwees. Trimbos ging ervan uit dat niet-medische wetenschappen als sociologie, psychologie, andragogie en epidemiologie een belangrijke bijdrage zouden kunnen leveren aan zowel de bestrijding van psychische ongezondheid als de bevordering van de geestelijke volksgezondheid.
Van de verwachtingen van Trimbos is echter niet zoveel uitgekomen. Sociale factoren bleken, zowel preventief als therapeutisch, van minder belang dan Trimbos had vermoed. In de jaren zeventig had de sociale psychiatrie evenwel eerst nog de wind mee, wat onder meer tot uiting kwam in het optreden van de zogeheten patiëntenbeweging en de antipsychiatrie. Als enige van de hoogleraren in dit vakgebied interesseerde Trimbos zich voor deze 'geruchtmakende opstand in de psychiatrie', waarover hij in 1975 ook een boek schreef: Antipsychiatrie. Een overzicht . In 1982 was Trimbos een van de opstellers van het moratorium tegen de bouw van nieuwe algemene psychiatrische ziekenhuizen.
Aan het einde van de jaren zeventig verliep het tij voor de sociale psychiatrie ten gunste van een nieuwe biologische benadering, die de oorzaak van psychische stoornissen zocht in verstoorde hersenprocessen en daar farmacologisch iets aan wilde en - dank zij een nieuwe generatie geneesmiddelen - ook kòn doen. In dit nieuwe klimaat sloegen de opvattingen van Trimbos over het antagonisme van het zogeheten sociale en medische model, die elkaar zijns inziens volledig uitsloten, niet meer zo aan. Deze veranderende situatie was er ook verantwoordelijk voor dat zijn Rotterdamse instituut niet het empirisch onderzoekscentrum is geworden dat bij de start in 1968 was voorzien. Dit lag overigens mede aan onderzoekscoördinator Trimbos zelf: als fenomenologisch psychiater uit de school van Rümke was hij nu eenmaal niet opgeleid tot empirisch onderzoeker. Ook in Rotterdam is hij de uitermate belezen denker en 'utopist' gebleven, die zijn beschouwingen eerder schreef op grond van bezielde ideeën dan van harde kwantitatieve gegevens.
Met zijn benoeming tot hoogleraar verliet Trimbos de wereld van de katholieke organisaties en de ambulante geestelijke gezondheidszorg, al was dit, wat het laatste betreft, niet voor altijd. In 1977 werd hij voorzitter van het Nationaal centrum voor Geestelijke Volksgezondheid, dat in 1972 tot stand was gekomen na een fusie van de vier toen bestaande bureaus voor geestelijke gezondheidszorg, waaronder het KNBGG. Deze functie heeft hij tot aan zijn overlijden in 1988 vervuld. Wèl definitief was echter Trimbos' afscheid van de katholieke wereld. Dat gold ook voor zijn persoonlijk leven: op het eind van de jaren zestig verliet hij de Rooms-katholieke kerk, waarbinnen hij zo'n emanciperende rol had gespeeld en die op haar beurt zijn leven en carrière had bepaald, maar waarvan ook hijzelf geleidelijk was weggegroeid.
A: Het archief van het KNBGG berust in het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen.
P: Een volledige bibliografie van de publikaties van Trimbos in het onder L genoemde werk van Gerson [e.a.], 221-236.
L: Behalve necrologieën door o.a. G. van den Boomen, in Trouw , 28-4-1988; Kees Bastianen, in de Volkskrant , 28-4-1988; J. le Poole, in Maandblad Geestelijke Volksgezondheid 43 (1988) 698-702: interview door Hans Hoffmann, in Het Vrije Volk , 15-11-1975; interview door Geert Mak en Erik Heydelberg, in De Groene Amsterdammer , 4-4-1984; R.H.J. ter Meulen, Ziel en zaligheid. De receptie van de psychologie en van de psychoanalyse onder de katholieken in Nederland 1900-1965 (Baarn, 1988); idem, 'Het appèl van de ander. Christelijk personalisme en sociale bevlogenheid in de psychiatrie van Trimbos', in Psychologie en Maatschappij 14 (1990) 39-48; A.J. Heerma van Vos, 'Een portret van Kees Trimbos', in B.P.R. Gersons [e.a.], In het spoor van Kees Trimbos. Denkbeelden over preventieve en sociale psychiatrie (Deventer, 1990) 201-220; H. Oosterhuis, De smalle marges van de Roomse moraal. Homoseksualiteit in katholiek Nederland. Een sociale geschiedenis 1900-1970 (Amsterdam, 1992).
Hanneke Westhoff
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 12-11-2013