© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A.A. de Jonge, 'Veld, Joris in 't (1895-1981)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/veld [12-11-2013]
VELD, Joris in 't (1895-1981)
Veld, Joris in 't, burgemeester, Eerste-Kamerlid en minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting (Dubbeldam (Z.H.) 5-7-1895 - 's-Gravenhage 15-2-1981). Zoon van Cornelis in 't Veld, arbeider, later koopman, en Kommertje Hoek. Gehuwd op 9-8-1922 met Antje Peeters. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren. Na haar overlijden (5-1-1966) gehuwd op 25-8-1966 met Ellen Elisabeth ten Brink. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Na onderwijs op de lagere school en MULO begon Joris in 't Veld op vijftienjarige leeftijd zijn loopbaan bij de gemeentesecretarie van Dordrecht. In 1914 ging hij over in dienst van de gemeente Rotterdam, aanvankelijk als klerk bij Publieke Werken. Hij klom daarna geleidelijk op in gemeentedienst tot hij in 1936 waarnemend gemeentesecretaris van Rotterdam en administrateur van de afdeling Volkshuisvesting werd. Inmiddels had In 't Veld door vlijtige studie in zijn vrije tijd zijn schoolopleiding aangevuld: reeds als zeventienjarige behaalde hij de akte MO-staatsinrichting; vier jaar later volgde het examen kandidaat-gemeentesecretaris, daarna het staatsexamen gymnasium, in 1923 het kandidaats- en op 21 april 1926 het doctoraal examen rechten aan de Leidse universiteit. Hier promoveerde hij op 11 juli 1929 op het proefschrift Nieuwe vormen van decentralisatie .
Naast zijn persoonlijke carrière had ook de politiek In 't Velds belangstelling. Als jongeman uiterst links, met zekere sympathie voor anarchisme en communisme, trad hij na Troelstra's mislukte revolutiepoging van november 1918 toe tot de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Hij was actief in de plaatselijke afdeling van deze partij en van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling, waarvan hij in Rotterdam aan het einde van de jaren twintig enige tijd voorzitter was.
Volop tijd voor de politiek kreeg In 't Veld pas na het voltooien van zijn universitaire studie. Van 1931 tot 1937 had hij voor de SDAP zitting in de Provinciale Staten van Zuid-Holland. In 1933 maakte hij deel uit van de `herzieningscommissie' van de SDAP, die in haar rapport van oktober 1933 herziening van het beginselprogram voorlopig ongewenst achtte. In 't Veld was met J.J. Vorrink en J.W. Matthijssen van mening dat het programmapunt `nationale ontwapening' geschrapt moest worden, doch anderzijds behoorde hij tot de minderheid in de commissie die de slotconclussie van het rapport te `evolutionair' vond. In april 1935 werd In 't Veld tot lid van het Partijbestuur gekozen, en vanaf het congres van april 1938 maakte hij tevens deel uit van het Dagelijks Bestuur. Op 9 juni 1937, ten slotte, kwam hij voor de SDAP in de Eerste Kamer.
Toen hij laatstgenoemde functie aanvaardde, had In 't Veld Rotterdam inmiddels verlaten. Vanaf 1 april 1937 was hij burgemeester van het `rode' Zaandam, als opvolger van K. ter Laan. Terwijl hij nog bezig was zich in te werken in de problemen van deze in veel opzichten stagnerende gemeente, werd hij door de Duitse inval verrast. In zijn eerste openbare toespraak, op 21 mei 1940, sprak hij moedige woorden ter verdediging van het vertrek van Koningin en regering naar Groot-Brittannië: 'dit is geen vlucht, maar een verplaatsing van de zetel der regering'. Van de Februaristaking in 1941 maakten de Duitse autoriteiten gebruik om, daar men ook in Zaandam het werk had neergelegd, In 't Veld als burgemeester te ontslaan. Gezien zijn anti-Duitse gezindheid moest hij zich tijdens de bezetting verder van openbare activiteiten onthouden. Wel aanvaardde hij in 1942 de functie van secretaris van de Bedrijfsgroep Houtindustrie, in het kader van de `Organisatie-Woltersom'.
Op In 't Velds optreden in laatstgenoemde functie is vanuit vaderlands gezichtspunt kennelijk niets aan te merken geweest, want direct na de bevrijding keerde hij terug als burgemeester van Zaandam, terwijl hij tevens het lidmaatschap van de Eerste Kamer hervatte. In 1945 maakte hij deel uit van de Nationale Adviescommmissie, terwijl minister-president W. Schermerhorm hem bovendien benoemde tot lid van de ereraad die een oordeel moest vellen over de leiding van De Nederlandsche Unie.
Aan In 't Velds burgemeesterschap - en tijdelijk ook aan zijn Eerste-Kamerlidmaatschap voor de Partij van de Arbeid (PVDA) - kwam een einde toen hij op 1 maart 1948 minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting werd in het eerste kabinet-Beel, als opvolger van L. Neher, die was benoemd tot gedelegeerde van het Opperbestuur in Indonesië. In 't Veld beheerde deze portefeuille eveneens in het eerste en tweede kabinet-Drees (respectievelijk 1948-1951 en 1951-1952). Hoewel hij ook voor de problemen van de ruimtelijke ordening grote belangstelling had en op zijn initiatief onderzoek daarnaar werd verricht, had de woningbouw in deze periode uiteraard zijn hoofdaandacht. Het sociaal gevoelige probleem van de huren van vooroorlogse woningen pakte de minister voorzichtig - volgens sommigen al te voorzichtig - aan met het wetsontwerp dat beoogde de huren van alle vóór 27 december 1940 gebouwde woningen met ingang van 1 januari 1951 met 15 % te verhogen. Met grote meerderheid wist hij het door beide Kamers aanvaard te krijgen; alleen de Communistische Partij van Nederland was tegen. In 1951 kon hij de voldoening smaken dat er met 58.600 voltooide woningen een absoluut jaarrecord werd bereikt; in 1952 bedroeg dit aantal 54.601.
Hoewel In 't Veld na de verkiezingen van 1952 opnieuw beschikbaar was voor het ministerschap, leidde de langdurige en moeilijke kabinetsformatie van dat jaar ten slotte tot een kabinet waarin voor hem geen plaats was ingeruimd. Hij droeg daarom op 2 september zijn portefeuille over en ging de PVDA opnieuw vertegenwoordigen in de Eerste Kamer, waarin hij in juli 1952 was gekozen. Daarnaast begon hij nu een loopbaan op wetenschappelijk terrein: na in 1953 een serie lezingen over huisvesting te hebben gehouden voor het Institute of Social Studies in Den Haag, werd hij in 1954 opgenomen in de staf van dit instituut. In 1955 kreeg hij hier ook de leiding van de faculteit voor bestuurswetenschappen.
Zowel aan zijn Eerste-Kamerlidmaatschap als aan zijn docentschap kwam een einde toen In 't Veld op 1 oktober 1964 lid werd van de Raad van State. Deze functie zou hij blijven bekleden tot hij in 1970 de wettelijke leeftijdsgrens van 75 jaar bereikte. Na zijn pensionering bleef In 't Veld nog geregeld artikelen publiceren over administratiefrechtelijke en politieke onderwerpen.
In 't Veld was een goed kenner van en vruchtbaar publicist over het staats- en administratief recht en daarnaast een bekwaam en efficiënt bestuurder. Dit laatste blijkt wel uit de talrijke publieke functies waarvoor men hem vroeg en die hij vele jaren bekleed heeft. Naast de reeds genoemde was hij onder meer jarenlang voorzitter van het Humanistisch Verbond, voorzitter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven en bestuurslid van Radio Nederland Wereldomroep.
Als sociaal-democratisch politicus gold In 't Veld aanvankelijk als een radicalist. Vooral na de Tweede Wereldoorlog echter was hij volledig de bestuurder van het reformistische type met een eerder irenische dan strijdlustige inslag. Een bekwaam bestuurder, maar een enigszins kleurloze politicus, zo zou men zijn persoon wellicht kunnen karakteriseren.
P: Behalve de in de tekst genoemde dissertatie en talrijke artikelen in tijdschriften: De inrichting van onzen staat gezien van sociaal-democratisch standpunt (2 dln.; Amsterdam, 1932-1934); Nog steeds: naast de rode de blauwe vaan (Utrecht, 1936); Bestuursinrichting van de Wieringermeer (Alphen aan den Rijn, 1938); Economische en sociale ordening (Amsterdam, 1945); De betekenis der gemeente voor de toekomst van West-Europa (Heemstede, 1950); Krotopruiming en vernieuwing van bebouwde kernen ('s-Gravenhage, 1953); Essays in administration ('s-Gravenhage, 1968); Vooruitziende bestuurswetenschap. Een futurologische verkenning ('s-Gravenhage, 1970); Ons staatsbestuur in een stroomversnelling ('s-Gravenhage, 1972); Beginselen van behoorlijk bestuur (Zwolle 1976).
L: J.J. 't Hoen, De rode Zaanstreek. De periode van grote invloed der arbeidersbeweging aan de Zaan, 1909-1939 (Zaandam, 1978); D. Hillenius, in De Nederlandse Gemeente , 20-2-1981; J.C.D., in Tijdschrift voor Openbaar Bestuur , 5-3-1981.
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1505.
A.A. de Jonge
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 12-11-2013