Wit, Jan (1914-1980)

 
English | Nederlands

WIT, Jan (1914-1980)

Wit, Jan, dichter en hymnoloog (Nijmegen 7-7-1914 - Groningen 26-8-1980). Zoon van Cornelis Wit, leraar aan een kweekschool, en Lijntje Geertruida Kommerina de Baan. Gehuwd op 10-1-1949 met Johanna Post. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren. Na echtscheiding (27-1-1970) gehuwd op 19-6-1970 met Johanna Cornelia Ribbers. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.

Het zou te ver gaan te zeggen dat de levensomstandigheden van Jan Wit werden bepaald door zijn lot. Dat zou te kort doen aan zijn inzet en gaven, maar dat dit toch een stempel drukte op zijn leven is onverbiddelijk waar. Hij was namelijk bijna van zijn geboorte af blind, en daardoor werd zijn leven in andere banen geleid dan hij gewild zou hebben. Wit werd opgevoed in blindeninstituten, waardoor het lang duurde voor hij zijn eigen weg kon vinden. Hij deed wat hij als blind kind maar kon doen, zijn intelligentie en fabelachtige geheugen steunden hem daarbij geweldig. Als jonge man behaalde hij allerlei diploma's: Esperanto in 1933, kantoorstenografie in 1934, heilgymnastiek en massage in 1937 en het organistenexamen in 1938. Ondertussen leerde hij klassieke talen, deed in 1940 staatsexamen gymnasium--A en besloot toen theologie te gaan studeren. Wit voltooide deze studie in 1947, maar omdat hij als blinde niet een grote gemeente zou kunnen dienen werd hij, na een jaar studie in Parijs aan de Faculté Libre de Théologie Protestante, in 1948 predikant van de Waalse Gemeente in Nijmegen. Hij zou dit blijven tot 1967.

Reeds als student had Wit zijn literaire aanleg ontdekt. Hij was in Utrecht opgenomen in een kring van schrijvers en dichters, die het vermaarde tijdschrift De Schone Zakdoek volschreven. Na de oorlog begon hij poëzie te publiceren: tussen 1950 en 1965 verschenen vier bundels. Zijn werk had een bijzonder karakter, het was typisch de poëzie van een blinde, cerebraal en suggestief, een intelligente, speelse poëzie, soms wat overladen met literaire gegevens en allusies. In dezelfde jaren vijftig ontplooide Wit ook grote activiteit als schrijver van lekespelen. Voor verscheidene organisaties, zoals de Christen Vrouwen Federatie, de Vrijzinnige Christelijke Jeugd Centrale en het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV), schreef hij uitvoerige, geestige, diepzinnige spelen, die zeer geschikt bleken om door leken in de open lucht te worden uitgevoerd. Zo werd het spel Leer de aarde te bewonen bij het vijftigjarig jubileum van het NVV in 1956 in het Olympisch Stadion in Amsterdam opgevoerd voor een groot en enthousiast publiek.

Maar Jan Wit was behalve dichter ook geleerde. Men kan niet zeggen dat zijn wetenschappelijke en literaire neigingen met elkander botsten. Integendeel, ze vulden elkaar goed aan, maar op den duur won de wetenschap het toch van de poëzie. Wits diepzinnige overdenkingen over allerlei theologische en literaire onderwerpen, vooral op het terrein van de hymnologie, bezorgden hem in 1969 een eredoctoraat van de universiteit van Groningen en in 1971 een benoeming tot wetenschappelijk medewerker aan de theologische faculteit aldaar met als opdracht het vak hymnologie. De laatst tien jaar van zijn leven woonde en werkte Wit in de stad Groningen. Helaas werden deze jaren overschaduwd door een geleidelijk achteruitgaande gezondheid.

Jan Wits wetenschappelijke werk is daardoor van geringe omvang, maar heeft toch veel studenten gestimuleerd. Het is, zou men kunnen zeggen, een toegepast werk, een vernuftig commentaar bij zijn creativiteit. Wetenschap en literatuur vloeiden voor hem het beste samen in zijn werk voor de nieuwe psalmberijming en het nieuwe liedboek voor de kerken. Daarin vond hij een diepe bevrediging en vervulling, en zijn talrijke bijdragen zijn zo belangrijk omdat ze traditionele en orginele elementen zo fraai verbinden. Ze zijn dan ook zeer populair geworden. Zolang er in Nederland een zingende gemeente is, zal hij blijven voortleven.

P: Bibliografie bij het onder L genoemd levensbericht door Schulte Nordholt, 237-238, alsmede in Mededelingen van het Instituut voor Liturgiewetenschap van de Rijksuniversiteit te Groningen (1981) 15 (sept.) 16-20 en in Literama 17 (1982) 111-112.

L: Behalve de publikaties genoemd bij J.W. Schulte Nordholt, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1980-1981 (Leiden, 1982) 232-238: J.J. Vogel, 'God Heeft het Eerste Woord', in Kerknieuws van de Nederlandse Kerk Austin Friars Londen 32 (1980) 11 (nov.) 85-88; A.J. Bronkhorst, in Kerk en theologie 32 (1981) 41-43; Huub Oosterhuis, 'Jan Wit en Muus Jacobse', in Literama 17 (1982/1983) 94-95; 'Terwijl ik wacht wat mij de wereld doet', ibidem , 100-112; Uit de sjoel geklapt... Onder red. van M. van den Berg [e.a.] (Hilversum, 1986).

J.W. Schulte Nordholt


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013